Inleiding
Het gebit is een zeer belangrijk onderdeel in de vertering van ons voedsel. Het zorgt ervoor dat het voedsel wordt vermalen zodat we het beter kunnen doorslikken. Door het kauwen wordt de oppervlakte van het voedsel ook vergroot waardoor enzymen beter in kunnen werken. In de natuur gaan dieren met een beschadigd gebit dan ook (meestal) dood.
Bouw van tand en kies.
Tanden en kiezen bestaan uit een kroon en een of meerdere wortels. De kroon is het gedeelte dat boven het tandvlees uitsteekt, de wortel zit daaronder. Alle tanden hebben maar één wortel, bij de kiezen is het verschillend: de onderste voorkiezen hebben één wortel, de onderste kiezen en de bovenste voorkiezen hebben twee wortels en de bovenste kiezen hebben drie wortels. Het grootste gedeelte van de tand of kies wordt gevormd door tandbeen. Tandbeen is een met been verwante stof maar heeft wel een andere structuur. Dat komt doordat tandbeen wordt gevormd door odontoplasten (i.p.v. osteoplasten bij gewoon been). Die liggen namelijk aan de binnenkant (tegen de tandholte aan) van het tandbeen met uitsteeksels reiken die tot de buitenkant (tegen het glazuur resp. het cement). Het tandbeen wordt beschermt door de hardste stof van ons lichaam: glazuur. Dat glazuur is opgebouwd door hele kleine zuiltjes, glazuurprisma’s, die met elkaar verbonden zijn door minder verkalkte grondsubstantie. Onder het tandvlees is het tandbeen omgeven door cement: een stof die sterker dan tandbeen met bot is verwant. Cement bestaat voor 50% uit organische stof en heeft een netvormige structuur. Het wortelvlies zorgt voor de bevestiging in de tandkas (holte in de kaak). In de tandholte zit het zogenaamde tandpulpa, wat in de volksmond ook wel de zenuw wordt genoemd. Het tandpulpa (bestaat uit bindweefsel) bevat bloedvaten en zenuwvezels. Hieruit ontstaan nieuwe odontoplasten. De tandholte vernauwt zich naar onderen toe in het wortelkanaal.
Er zijn verschillende soorten tanden en kiezen; ze hebben ieder een andere vorm omdat ze ook voor andere doeleinden worden gebruikt. De snijtanden dienen voor afbijten. Daarom hebben ze een scherpe horizontale snijkant en is de kroon beitelvormig. De bovenste snijtanden zijn iets breder en staan iets meer naar voren dan de onderste snijtanden. Zo kan er nog beter iets worden afgebeten. De hoektanden dienen voor uiteentrekken en vasthouden. De twee snijkanten lopen spits toe. Omdat er bij uiteenrekken en vasthouden veel kracht op de hoektand kan komen te staan en omdat de hoektand de langste tand is, heeft hij een zeer lange wortel. De voorkiezen en kiezen worden gebruikt voor het fijnmalen van het voedsel. Daarom hebben ze knobbels die zo zijn gelegen dat de knobbels van de bovenste kiezen passen in de groeven van de onderste kiezen. De voorkiezen hebben een tweeknobbelige kroon, terwijl de “ware kiezen” een kroon met vier knobbels hebben; die hebben dus een groter kauwoppervlak.
De vorming van het gebit.
In de tweede maand van de zwangerschap begint de tandaanleg. Er ontstaan twee keer tien (onder en boven) glazuurorganen. Die organen hebben een dubbele wand en vormen een soort mal met de vorm van de latere kroon. Er groeit embryonaal bindweefsel met bloedvaten en zenuwen naar binnen. In de vierde maand ontstaat het eerste harde weefsel doordat het embryonale weefsel dentine (tandbeen) en cement vormt. Aan de randen wordt later ook glazuur aangemaakt. Na de geboorte gaat de ontwikkeling van de tanden verder en dan worden ook de wortels gevormd. Als de wortel voor ongeveer 2/3 gedeelte gevormd is, zal de tand doorbreken. Pas na de “doorbraak” ontstaat wortelvlies. De vorming van het blijvend gebit gebeurt op dezelfde manier, alleen duurt dat veel langer. Het begint namelijk al in de zesde maand van de zwangerschap, en is pas voltooid nadat de tand of kies is doorgebroken, dus een paar jaar later.
Het melkgebit.
Alle zoogdieren hebben eerst een melkgebit voordat het blijvende gebit doorbreekt. Dat blijvende gebit wordt dan niet meer gewisseld en moet het een heel leven volhouden. Daarom duurt de ontwikkeling van het blijvend gebit ook vrij lang. Het melkgebit dient om die tijd te overbruggen.
In het schema hieronder staat weergegeven wanneer de melktanden en –kiezen ongeveer doorbreken bij de mens
6 maanden eerste snijtanden onder
9 maanden eerste snijtanden boven
12 maanden de tweede snijtanden
16 maanden de eerste melkkiezen
20 maanden de vier hoektanden
24-30 maanden de tweede melkkiezen
Als de vervangende tand of kies doorbreekt, wordt de wortel geresorbeerd. Dan hangt alleen de kroon nog met het tandvlees samen en dat wil gemakkelijk loslaten. Vanaf ongeveer zes jaar wordt het melkgebit gewisseld en komt er een blijvend gebit voor in de plaats. De kiezen worden dan vervangen door de zogenaamde “voorkiezen” en er komen ook nog andere kiezen bij. In onderstaande tabel staat weergegeven wanneer de blijvende tanden en kiezen ongeveer wisselen of doorbreken bij de mens:
5 tot 6 jaar eerste blijvende kiezen
6 jaar eerste snijtanden onder
6 tot 7 jaar eerste snijtanden boven
7 jaar tweede snijtanden onder
7 tot 8 jaar tweede snijtanden boven
8 tot 10 jaar Rustfase
10 jaar hoektanden onder
10 tot 12 jaar eerste voorkiezen boven
eerste voorkiezen onder
Tweede voorkiezen boven
tweede voorkiezen onder
hoektanden boven
12 tot 13 jaar tweede blijvende kiezen
18 tot 24 jaar derde blijvende kiezen, ofwel de verstandskiezen.
Verschillen tussen melk- en blijvend gebit.
Tussen het blijvend gebit en het melkgebit zijn een aantal verschillen. Een volledig blijvend gebit bestaat uit 32 elementen: 8 snijtanden, 4 hoektanden, 8 voorkiezen en 12 kiezen. De verstandskiezen worden hier ook bij gerekend, maar in de praktijk breken ze vaak helemaal niet door, of moeten ze worden getrokken. Als dat het geval is bestaat het blijvend gebit uit 28 elementen. Een melkgebit bestaat echter maar uit 20 elementen: 8 snijtanden, 4 hoektanden en 8 kiezen. Daaruit volgt ook meteen het tweede verschil: een melkgebit heeft geen voorkiezen, alleen “gewone” kiezen. De wortels in een melkgebit staan ook verder uit elkaar; tussen de wortels ligt namelijk de aanleg van het latere gebit. Als laatste is er verschil in glazuur: het glazuur van het melkgebit is minder hard en slijt daardoor ook sneller. Je kunt dat ook zelf zien: (het glazuur van) melktanden is meer blauwwit, doorschijnend van kleur terwijl het glazuur bij het blijvend gebit geler is.
Gebitten bij zoogdieren.
De bouw van de tanden en kiezen van zoogdieren is hetzelfde als bij ons. Het gebit zelf ziet er echter anders uit omdat dieren ander voedsel eten. Bij zoogdieren onderling zijn er natuurlijk ook nog een heleboel verschillen. Als eerste verschilt de grootte heel erg: een leeuw heeft een veel groter gebit dan bijvoorbeeld een spitsmuis. Ten tweede is er verschil in vorm doordat het gebit is aangepast op het soort voedsel dat het dier eet. Globaal zijn er vier soorten gebitten: vleesetergebit, insectenetergebit, plantenetergebit en allesetergebit.
Hierboven zie je een plaatje van een vleesetergebit. Het valt meteen op dat de hoektanden erg groot en scherp zijn. Die hebben dan ook verschillende belangrijke functies. Ze worden gebruikt om een prooi vast te grijpen en te doden. Soms worden de jagers (vleeseters zoals de leeuw) ook meters aan hun hoektanden meegesleurd en dan is het erg handig dat ze zo sterk zijn. Is de prooi eenmaal dood, dan wordt het vlees er met de hoektanden afgescheurd. De kiezen van vleeseters zijn niet plat, zoals bij ons, maar scherp en puntig. Bij het eten glijden ze voor een deel langs elkaar. Daarom worden ze ook knipkiezen genoemd. Je kunt hier niet mee kauwen, maar grote brokken vlees worden zo (relatief) gemakkelijk in stukken “geknipt”. Ook harde botten worden door de knipkiezen gekraakt. Wolven, vossen en hyena’s hebben achter hun knipkiezen nog twee platte knobbelkiezen. Die gebruiken ze om de botten van hun prooi nog gemakkelijker te kunnen versplinteren. De voortanden van vleeseters zijn (in vergelijking tot hun kiezen en hoektanden) redelijk klein. Ze worden vooral gebruikt om restjes vlees van de botten te raspen en voor de verzorging van hun pels.
In de zee leven ook nog vleeseters. Die hebben echter een heel ander gebit dan op de afbeelding. De zeehond bijvoorbeeld heeft hele scherpe puntkiezen die naar achteren staan en in elkaar haken, waardoor vissen (die erg glad zijn) niet kunnen ontsnappen. De vis wordt daarna in zijn geheel doorgeslikt. Hetzelfde principe geldt ook bij andere zeeroofdieren: scherpe kiezen en hun prooi in één keer doorslikken.
Hierboven zie je een plaatje van een insectenetergebit. Veel insecteneters, zoals vogels en vissen, hebben geen gebit, maar vleermuizen en mollen bijvoorbeeld hebben wel een gebit. Hun gebit is vlijmscherp. Voor in de bek hebben ze vlijmscherpe naaldvormige snijtanden, en daarachter hebben ze een grote dolkvormige hoektand. Daarmee worden de prooien meteen doodgebeten. De kiezen worden gebruikt om de prooien snel te kunnen vermalen zodat er snel weer verder kan worden gejaagd. De kiezen hebben punten, die dan weer precies in de groeven van de kiezen ertegenover passen. De mol heeft ook nog een hele goede truc om de winter door te komen, en ook daar speelt het gebit een belangrijke rol bij: een gevangen worm krijgt een paar flinke beten met de scherpe tanden, daardoor kronkelt de worm in elkaar en raakt verlamd, maar blijft wel leven. Als er dus in de winter geen nieuwe wormen te vinden zijn, kan de mol die wormen opeten (ze zijn nog wel vers).
Hierboven zie je een gebit van een planteneter. Hoektanden zijn bij planteneters niet zo belangrijk. Daarom zijn er heel wat zie geen hoektanden hebben. De kiezen zijn echter wel erg belangrijk. Daarmee moet het voedsel zachtgemaakt en fijngemalen worden. Het zijn meestal kiezen met knobbels (zoals bij de mens) of plooien. Hieronder zie je de plooikiezen van een koe:
De voortanden van planteneters kunnen erg verschillen. Het paard heeft hele sterke snijtanden. Als het paard dan het gras met de bovenlip beetpakt, dan snijden de snijtanden het gras af. Bij schapen en koeien gaat het weer heel anders: die hebben onder acht snijtanden terwijl er boven alleen een harde scherpe rand zit. Koeien en schapen pakken het gras met hun tong vast, en het gras wordt afgesneden doordat de snijtanden van de onderkaak tegen de bovenkaak worden gedrukt. Bij knaagdieren is het weer anders. Zij hebben boven en onder maar twee beitelvormige snijtanden. Die worden vooral gebruikt om aan van alles te knagen: om aan de bast van takken en aan nieuw hout voor hun dammen te komen, kan de bever wel een hele boom omknagen. Door al dat knagen blijven de tanden ook vlijmscherp. Dat komt doordat ze langs elkaar slijpen en de voorkant harder is dan de achterkant. De voortanden van knaagdieren groeien hun hele leven door.
Hierboven zie je een gebit van een alleseter. Het gebit van een alleseter moet op alle soorten voedsel zijn aangepast. Een voorbeeld daarvan is het gebit van een mens of een aap. Die kunnen zeer veel soorten voedsel “aan”. Het gebit van de aap lijkt heel veel op het onze, alleen is het veel sterker en zijn de hoektanden ook groter. Dat een varken een alleseter is kun je aflezen aan zijn kiezen: voor knipkiezen (om vlees in stukjes te verdelen) en achter knobbelkiezen (om voedsel te vermalen).
Andere functies van een gebit.
In de dierenwereld wordt het gebit niet alleen voor het”verwerken” van voedsel gebruikt. Het gebit heeft ook een belangrijke sociale functie. Bij veel diersoorten wordt het gebruikt om te dreigen en te laten zien wie de baas is. Bij honden is dat het geval als ze hun tanden blootleggen. Als dat niet genoeg is, dan kan het ook nog tot een gevecht komen; de tanden (vooral scherpe hoektanden) worden gebruikt als gevaarlijk wapen. Sommige dieren hebben ook slagtanden. Slagtanden zijn eigenlijk uitgegroeide snijtanden, en kunnen erg nuttig zijn. Bij de olifant bijvoorbeeld worden ze gebruikt als werktuig (bomen omwerken enz.). Walrussen hebben ook slagtanden, maar daarbij is de functie niet echt bekend, waarschijnlijk hebben ze alleen een sociale functie omdat de slagtanden van de mannetjes groter zijn dan die van de vrouwtjes. Bij sommige soorten slangen worden tanden weer heel anders gebruikt. Die soorten hebben twee voortanden die hol of gegroefd zijn. Boven die tand zit dan een gifklier die gif afscheidt als de slang bijt. Deze slangen gebruiken die tanden om hun prooi te vangen, maar ook als zelfverdediging tegen een eventuele vijand.
Hoe zit het met andere dieren?
Onder de zoogdieren zijn een paar uitzonderingen wat het gebit betreft. De baardwalvissen of baleinwalvissen voeden zich voornamelijk met microplankton. Hun gebit is in de loop van de evolutie helemaal veranderd: ze hebben baleinen in plaats van tanden en kiezen. Baleinen zijn plooien van het monddak die verticaal naar beneden hangen en die van franje voorzien zijn. Samen met de tong en de onderkaak zeven ze het microplankton uit het zeewater. De ongewervelde dieren, planten en schimmels, en insecten hebben gebit. De lagere gewervelde dieren (vissen, amfibieën en reptielen) hebben meestal gebitselementen van gelijke vorm. Bij vissen kunnen tanden ook op schedelbeenderen en op de tong voorkomen, en karpers hebben keeltanden. Bij roggen en haaien lijken de tanden wel weer meer op die van de mens: die hebben namelijk tanden op de kaak. Ze kunnen klein of raspvormig zijn, maar ook juist heel groot of plat (maaltanden). Niet alle reptielen hebben gelijkvormige gebitselementen. Bij de reptielen hebben alleen krokodillen tanden in kassen op de kaken. Bij slangen en hagedisachtigen zitten ook enkele tanden op beenderen van het monddak, maar die zijn slechts oppervlakkig ingeplant. Bij schildpadden is het gebit vervangen door een scherpe snavelachtige hoornbedekking op de kaken. Bij vogels is het gebit in de loop van de evolutie geheel vervangen door harde hoornscheden om de kaken: de snavel.
REACTIES
1 seconde geleden
K.
K.
ik wil alleen het werk van het gebit en niet van de dieren die er tussen staat dat vind ik onzin !
16 jaar geleden
Antwoorden