Willem Bilderdijk

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 7019 woorden
  • 20 januari 2004
  • 36 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
36 keer beoordeeld

Hoofdvraag: Hoe kwam het christen zijn van Willem Bilderdijk tot uiting in zijn leven?

Deelvraag 1: Hoe verliep het leven van Bilderdijk?

Bilderdijks kinderjaren ‘Het eerste dat in Bilderdijk boeit, is de burgerlijke stand van deze ongewone man’, schrijft Allard Pierson. Zijn vader heet Nederland en zijn moeder heet Amsterdam. Op 7 september 1756 werd Willem geboren. Zijn wieg stond op de Westermarkt aan de zijde van de Leliegracht, geboren als de oudste zoon van Izaak Bilderdijk en Sibilla Duyzendaalders. Zijn moeder was afkomstig uit de gegoede burgerstand. In zijn latere leven beweerde Bilderdijk af te stammen van de graven van Teisterbant. Bilderdijk hield zich al vroeg bezig met zijn stamboom en familietradities. Het roemrijk verleden van Bilderdijk, waarschijnlijk een mengsel van overlevering en fantasie, is in elk geval een rijke bron van inspiratie geweest voor zijn poëzie. De vader, Izaak Bilderdijk, was van wat eenvoudiger afkomst. Als jongen was hij erg leergierig en nadat hij aan de universiteit van Leiden had gestudeerd, promoveerde hij in 1745 tot doctor in de medicijnen. Zijn voorliefde voor aderlaten, bezorgde hem de naam ‘bloedvergieter’. In zijn godsdienstige opvattingen was hij ‘eer ruimdenkend dan orthodox’ en in politiek opzicht vurig oranjegezind. Izaak was geen onverdienstelijk dichter en nam volop deel aan de dichtgezelschappen uit die tijd. Zijn voorliefde voor de dichtkunst heeft de jonge Wilem dus niet van een vreemde geërfd. Vader Bilderdijk wordt ons beschreven als een ‘klein, zwart, maar deftig man van een donder, ongevallig, terugstootend voorkomen met zijn lange, zwartgrijze overhangende wenkbrauwogen, ook den zoon eigen.’ De jonge Bilderdijk leek dus qua uiterlijk op zijn vader. Moeder Bilderdijk had blozende wangen en zwarte wenkbrauwen. Zij werd later door Willem omschreven als een vrouw van ‘Amsterdamsche puntlijke netheid’, maar van ‘driftig en licht ontvlambaar gestel’ en geneigd tot wrevel en gemelijkheid. De eerste nacht na Willems geboorte werden, als gevolg van een ruzie met zijn ouders, door een jeugdig familielid alle vensterglazen van het huis aan de Westermarktzijde ingeslagen. In deze gebeurtenis zagen sommigen een onheilspellend voorteken van de toekomst van de baby. Verschillende omstandigheden zoals het verval in de dokterspraktijk van vader Izaak en daardoor de inkrimping van de huishouding zorgden voor echtelijke onenigheid. Dit zette een stempel op het leven van Willem Bilderdijk. Al snel bleek dat Willem zeer begaafd was. Bilderdijk schreef er later over: ‘Op mijn anderhalf jaar kende ik de Bijbelshistorie, de Mythologie en de voornaamste faiten der Universeel Historie zeer goed. Anderhalf jaar oud leerde ik ook Fransch’. Ook volgens eigen zeggen kon hij al lezen voor hij de leeftijd van twee had bereikt. Hoewel hier misschien sprake is van dichterlijke overdrijving, mag toch wel gezegd worden dat hij een ‘wonderkind’ was. Als gevolg van deze begaafdheid had Willem ‘naauwlijks drie jaar oud reeds, tegen den avond, die gonzingen in mijn hoofd, die, van vermoeidheid van denken ontstaan, sedert altijd een zeer algemeene kwelling by my gemaakt hebben, en zeer dikwijls waren zy met duizeligheid gepaard’. In zijn jeugd droomde Willem van het romantische soldatenleven. Toen hij een keer met een buurjongen aan het spelen was, trapte die echter op zijn voet. Dat had een ontsteking aan zijn teen tot gevolg. Vader Izaak kon door zijn aderlatingen zelfs zijn kind niet genezen en uiteindelijk kreeg de jonge Willem door pijn en uitputting een ernstige borstziekte. Voor zijn leven werd gevreesd. Twaalf jaar lang was hij van de buitenwereld afgesloten. Pas op zijn achttiende was hij voldoende genezen om weer aan het volle leven deel te nemen. Toch had hij in de dagen van afzondering in figuurlijke zin niet stilgezeten. Jaren achter elkaar had de jonge dichter Vader Cats gelezen en vele boeken uit de bibliotheek van zijn vader. Zelfs noemde Bilderdijk zich later ‘autodidact‘. Zijn voornaamste leermeester was zijn vader. Willem studeerde soms tot diep in de nacht vakken zoals letterkunde, geschiedenis, logica en metaphysica, anatomie, physiologie en pathologie. Als jongen van tien jaar was hij al in staat om alles wat in zijn gedachten kwam in het Latijn op papier te zetten. Ook leerde hij Grieks, Hoogduits, Engels en Italiaans. Willem legde zich ook toe op tekenen en schoonschrijven. Toen hij twaalf jaar oud was schreef hij talloze gedichten en comedies. Op twintigjarige leeftijd werd de naam Bilderdijk als dichter gevestigd. Hij bleef zich steeds meer verdiepen in de klassieken. Om zich te oefenen vertaalde hij soms wel twintig keer gedeelten van Latijnse dichters in het Nederlands. Bilderdijks grondige studie van het Grieks blijkt uit de vertaling van ‘Koning Euripides’ van Sophocles.

Bilderdijk tijdens de Republiek Toen Willem van zijn ziekte helemaal hersteld was, werd hij op het kantoor van zijn vader te werk gesteld. Izaak had hem van te voren in het Italiaans het boekhouden geleerd. Van 1776 tot 1780 heeft hij de boekhouding bijgehouden. Intussen hield hij zich nog wel bezig met de letterkunde. Hij had veel contacten met jonkvrouw De Lannoy, een begaafd dichteres. Ook kwam Bilderdijk in betrekking met de Zwolse dicher Rhijnvis Reith. Zij zonden elkaar gedichten ter beoordeling. Aangezien Feith een patriottisch gezind regent was en Bilderdijk een vurig orangist, liepen hun gevoelens erg uiteen. Later noemde Feith zijn jongere vriend ‘een onbegriepelijk mensch’. De omgang met personen van grote literaire reputatie heeft Bilderdijk wel gevleid. Via Feith kwam hij ook in contact met verschillende professoren. Naast alle belangstelling voor de dichtkunst nam de godsdienst bij Bilderdijk een bescheiden plaats in. Zijn godsdienstige instelling was net zoals zijn vader moralistisch en verstandelijk. Bilderdijk heeft zelfs nog de universiteit bezocht. Hij had goede contacten met zowel medestudenten als docenten. Hij studeerde heel intensief en offerde vaak zijn nachtrust daaraan op. Hoewel hij last bleef houden van een slechte gezondheid volbracht hij zijn juridische studie in recordtijd. In 1782 promoveerde hij op 105 juridische thesen tot meester in de rechten. Dit ging natuurlijk in het Latijn. Bilderdijk kreeg vervolgens toestemming van zijn vader om zich als advocaat te vestigen in Den Haag. Intussen was hij nog steeds financieel van zijn vader afhankelijk. Al snel kreeg hij een grote naam en een drukke praktijk. In die tijd ontwikkelde zich de strijd tussen patriotten en prinsgezinden. Advocaat Bilderdijk bevond zich ondertussen in het centrum van de burgerstrijd. Omdat hij zijn mening niet onder stoelen of banken schoof, kreeg hij al gauw problemen. Bilderdijk trok zich het lot van de prins erg aan om het aangedane onrecht. ‘Mijn hart breekt over het lot der rampzaligen, die om hunne trouw aan ‘t Vaderland, aan Oranje en God, tot een slachtoffer van de woedende vervolgzucht worden.’ Hij trad ook op voor de Rotterdamse schepenbank als verdediger van Kaat Mossel en Clasina Verrijn. Bilderdijk bleef voorlopig nog vrij van vervolging, hij had immers een naam als dichter. Vanzelfsprekend kreeg ook Willem V te horen van de beroemde en oranjegezinde advocaat. Zij kwamen al snel met elkaar in contact. Bilderdijk spreekt van zijn ‘innige en diepe godsvrucht’ en van ‘zijn ernst in ‘t gebed, zucht voor ‘t lezen des Bijbels, openbare godsdienstoefening, onschendbare gehechtheid aan eed, woord en belofte.’ Toch vond hij hem in zijn optreden te slap. Intussen begon het buitenland zich te bemoeien met de zaken van de Republiek. Prinsgezind werd gelijkgesteld met pro-Engels en patriottisch met pro-Frans. De invloed van Frankrijk nam af, omdat het financiële problemen had, en de patriotten raakten onderling verdeeld. Toen de Pruisen de Republiek binnenrukte, vroeg de prins aan Bilderdijk om zich bij het Pruisische leger aan te sluiten, om de hertog met raad en daad bij te staan. Hij was goed op de hoogte met de terreinsituatie, maar hij kon vooral de hertog bijstaan in juridisch opzicht. Zo werd zijn jongensdroom toch nog gerealiseerd. Het leger slaagde erin een groot aantal patriotten te verdrijven en de prins in zijn eer te herstellen. Bilderdijk kreeg het weer erg druk met veel beklaagde patriotten. Hij beweerde later meer dan elfhonderd ‘arme ongelukkigen’ te hebben gered. Hoewel zijn partijgenoten hem dit kwalijk nemen, bleef hij toch de prinsgezinde partij trouw. Inmiddels had een belangrijke gebeurtenis in het leven van Bilderdijk plaatsgevonden. Hij was in kennis gekomen met Catharina Rebecca Woesthoven. Zij was ongeveer zeven jaar jonger dan Bilderdijk. Ze wordt beschreven als een tamelijk knap meisje met blauwe ogen en een slanke gestalte. Veel ontwikkeling kende ze niet, wel deed ze aan poëzie, wat in die tijd mode was. Op een dag had de dichter een vers van Catharina thuisgestuurd gekregen, waarin hij als de grootste dichter van zijn tijd werd verheerlijkt. Het antwoord van Bilderdijk was het begin van een correspondentie. Bilderdijk was helemaal bekoord door haar schoonheid en dichtte de innerlijke deugden er maar bij. Al snel werd de briefwisseling voor een deel vervangen door nachtelijke bezoeken. Bilderdijks geweten begon te spreken. Dat blijkt duidelijk uit zijn brieven. Hij klaagde tegen Catharina dat hij niet meer kan bidden en hij vraagt haar zelfs hem terug te brengen van die afgrond van de verzoeking. Catharina deed niet wat hij zei en niet lang daarna kwam het openbaar dat ze zwanger was. Op 21 juni 1785 werden ze door ds. I. Calkoen in de Oude Kerk te Amsterdam in het huwelijk bevestigd. Elf weken daarna werd Louise Sibilla geboren. De familie vestigde zich vervolgens in een voornaam huis aan de Prinsengracht te Den Haag. Tien huwelijksjaren in deze plaats werden ongelukkig doorgebracht. Bilderdijk en zijn vrouw liepen in aanleg en karakter sterk uiteen. Bilderdijk werd steeds prikkelbaarder en driftiger; zelfs ging hij zijn vrouw om een kleinigheid te lijf. Bovendien stierf de kleine Wilhelmina, die in de loop van 1786 was geboren al na drie maanden, terwijl een ongeveer een jaar later geboren zoontje kort na de geboorte overleed, op 5 mei 1789 nog eens gevolgd door een ‘ongedoopt knaapje’. In oktober 1788 verloor Bilderdijk zijn broer Johannes, aan wie hij bijzonder gehecht was. Het volgende jaar stond de dichter nog aan het graf van zijn moeder. Gelukkig werd op 4 september 1791 Elius Izaak geboren en op 7 december 1793 Willem Ursinus. Dit laatse kind overleed na een half jaar ook. De vader was eerst buiten zichzelf, want het was de schuld van een dienstmeisje. Gelukkig voor dit meisje en natuurlijk ook voor hemzelf, werd Bilderdijk toen bepaald bij Gods soevereine raad. De dood van zijn kinderen en de slechte verhouding met zijn vrouw maakte hem prikkelbaar. Hij kreeg veel vijanden door een uitdagend optreden en door zijn jaloersmakende letterkundige roem. Financieel verging het hem ook niet al te best. Evenals zijn vrouw wist hij niet met geld om te gaan.. In de strenge winter van 1794 op 1795 slaagden de Fransen erin de Republiek ten onder te brengen. De stadhouderlijke familie moest zodoende uitwijken naar Engeland. Deze ontwikkelen brachten ook Bilderdijk in moeilijkheden. Zijn prinsgezindheid was de vijanden van de dichter natuurlijk niet ontgaan. De voorlopige regering van de Bataafse Republiek eiste van alle advocaten de aflegging van een nieuwe eed. De tekst hiervan luidde: ‘Ik verklare te erkennen en te eerbiedigen de onvervreemdbare Rechten van de Mensch en van den Burger’ etc., terwijl hij ook moest zweren dat ‘de eigenlijke Oppermagt berust in de boezem des Volks.’ Bilderdijk kon deze eed niet afleggen, omdat hij daarmee tegen zijn geweten inging en zich niet onderwierp aan God heilige wil. Als hij echter deze eed zou weigeren, zou hij in grote financiele moeilijkheden komen. Hij diende vervolgens een rekest in, waarin hij stelde dat hij de rechten van de mens en van de burger onmogelijk kon erkennen. De nieuwe regering reageerde op dit rekest met de mededeling dat Bilderdijk binnen een tijd van vierentwintig uur Den Haag moest verlaten en binnen acht dagen de provincie. De dichter antwoordde hierop dat hij ’met lijdelijke gehoorzaamheid aan het decreet zou voldoen’. Nog op dezelfde dag nam Bilderdijk afscheid van zijn vrouw en kinderen, in de veronderstelling dat zijn uitwijzen van korte duur zou zijn. Samen met de Leidse theologische student Gerrit Outhuys vertrok Bilderdijk met de trekschuit naar Leiden.

Bilderdijk in ballingschap Met de ballingschap van Bilderdijk begon een nieuwe levensperiode. Kollewijn, de biograaf van Bilderdijk geeft de oorzaak voor zijn ballingschap als volgt aan: ‘Geplaagd door zijne schuldeischers, met eene steeds meer verloopende praktijk, niet wetende hoe hij op fatsoenlijke wijze zou kunnen blijven leven, voor alles, gekweld en geërgerd door eene ontevreden vrouw, die hij evenmin liefhad als achtte, die hem niet begreep en wie hij zijn vertrouwen niet schonk, moest Willem Bilderdijk wel een uitkomst zien in verbanning.’ Uit zijn brieven bleek dat Bilderdijk zijn verbanning eerst inderdaad als een uitkomst ervaarde, maar later schreef hij sombere brieven vol met klachten. De dichter dacht eerst namelijk dat zijn ballingschap maar kort zou duren. Acheraf weten we dat het elf jaar heeft geduurd voor Bilderdijk verlost zou worden. In die tijd is hij gelukkig voortdurend vertroost door 1 Korinthe 10:13: ‘Ulieden heeft geene verzoeking bevangen dan menschelijke, doch God is getrouw, welke U niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.’ De dichter vertrok naar Hamburg. Omdat daar nog meer Franse en Hollandse mensen waren heengegaan, kostte het Bilderdijk moeite om onderdak te vinden. In Hamburg schreef hij een brief naar Willem V, die in Engeland verbleef, om deze op de hoogte te brengen van zijn ballingschap. Ook vertelde hij van zijn financiële toestand en deed daarbij een beroep op de goedheid van de prins. Zelfs verbleef hij twee maanden bij de prins. Toen de dichter weer arriveerde in Hamburg kreeg hij een hevige aanval van reumatiek. Met Bilderdijks vrouw, die achtergebleven was, ging het niet zo goed. Eerst werden er bij haar Franse soldaten ingekwartierd, later kwamen de schuldeisers steeds bij haar op de stoep te staan. Ze moest haar grote huis verkopen en wat kleiner gaan wonen. Bilderdijks zwager Elter wilde een gedeelte van de schulden voor zijn rekening nemen. Toch moest tot grote spijt van de dichter een groot deel van zijn bibliotheekboeken worden verkocht. Hiermee werd een groot deel van zijn levenswerk vernietigd. De verhouding tussen Bilderdijk en zijn vrouw werd er hierdoor niet beter op. De politieke situatie was intussen niet erg verbeterd. Vader Izaak hield zijn zoon hiervan in een soort geheimtaal op de hoogte. Het einde van de ballingschap was dus nog lang niet in zicht. Gelukkig liet zijn Godsvertrouwen hem niet in de steek. Eind 1795 vertrok Bilderdijk weer naar Londen. Hier kreeg hij ook een soort baan toegewezen, zodat hij toch enigszins kon verdienen. Ook gaf hij les in verschillende talen. Onder degenen die les in Italiaans kregen waren ook twee dochters van de kunstschilder Hendrik Willem Schweickhardt. De oudste dochter Catharina Wilhelmina maakte indruk op de twintig jaar oudere dichter. De genegenheid voor elkaar groeide steeds meer en de verwijdering van zijn eigenlijke vrouw werd hierdoor nog erger. Toen Catharina’s moeder de al te vertrouwelijk relatie opmerkte, verzocht ze Bilderdijk niet meer bij hen aan huis te komen. Catharina had ook wel haar bezwaren bij hun verhouding, maar Bilderdijk probeerde zich te rechtvaardigen. ‘God heeft ons voor elkaar bestemd’, dacht hij. Het meisje was daar echter niet door overtuigd en wenste niet tegen haar geweten in te handelen. Bilderdijk oefende echter steeds meer druk uit op zijn geliefde en zij bezweek tenslotte. Ze besloten om later samen naar Duitsland te vertrekken. Op dag van het huwelijk tussen Catharina’s zus Christina en Jacques Texier, viel Catharina haar aanbidder in de armen. Op diezelfde dag schreef de dichter in zijn huisbijbel de historische woorden: ‘In het jaar 1797, op de 18de mei, heb ik te Londen tot vrouw genomen – respectievelijk ontvangen – de zeer edele maagd Catharina Wilhelmina Schweickhardt, die de Algoede God voor mij moge behoeden en bewaren.’ Samen vertrokken ze toen naar Brunswijk. Het is opvallend dat Bilderdijk in deze periode van zijn leven weinig gedichten heeft gemaakt. Waarschijnlijk voelde hij dat zijn geweten niet helemaal zuiver was en kon hij dus niet vrijuit zijn gedachten op papier zetten. Meer Hollanders en Fransen hadden in Brunswijk een toevlucht gevonden. Met het geld dat hij verdiende door koeriersdiensten probeerde hij zoveel als mogelijk zichzelf en Catharina Wilhelmina in onderhoud te voorzien. Ondertussen was de verhouding tot Catharina Rebecca, Bilderdijks eigenlijke vrouw, nog niet opgelost. Waarschijnlijk wist zij nog niets van haar concurrente. Hierin vertoonde Bilderdijk niet het beeld van een christen. Hij besloot een brief te sturen naar zijn vrouw waarin hij haar uitnodigde om zijn ballingschap met hem te delen. Tegelijk was de brief verre van uitnodigend. Catharina Rebecca ging dan ook voorlopig er niet op in. Inmiddels was Catharina Wilhelmina zwanger geworden. Bilderdijk wilde niet dat de bevalling in Brunswijk zou plaats vinden. Daarvoor was hij teveel beducht voor zijn naam en positie. In Berlijn werd toen op 15 juni 1798 de keline Julius Willem geboren. Het pasgeboren kind werd een week later in de Sophiakerk gedoopt. De vader noemde zich bij deze gelegenheid Willem van Teisterbant en de moeder mevrouw Van Heusden. Omdat Bilderdijk alleen in Brunswijk bestaansmogelijkheden had, verhuisden ze niet naar Berlijn. De vader vestigde zich dus weer in Brunswijk en de moeder ging in Hildesheim wonen. Zij bracht daar haar dagen door in eenzaamheid, hoewel zeer regelmatig afgewisseld door brieven van haar ‘echtgenoot’. Twee jaar later werd Alfred geboren. Helaas stierf deze jongen nog geen jaar daarna aan de pokken. Catharina Wilhelmina schreef: ‘Whatever God orders over us, it is for the best, let us adore together te providence of God, who strikes but out of love.’ Op 10 juni 1801 werd het derde kind Adelheide Wilhelmina geboren. In dit jaar begon mevrouw Bilderdijk, die inmiddels wel op de hoogte was gekomen van de situatie, een proces tot afscheiding. Op 25 februari 1802 werd het huwelijk tussen Bilderdijk en zijn vrouw ontbonden verklaard. Wat de kinderen betreft, werd bepaald dat Louise bij de vader en Elius bij de moeder zou blijven. Het huwelijk tussen Willem en Catharina Wilhelmina werd niet wettelijk gesloten. Bilderdijk achtte het voor God gesloten. Hij had moeite om zijn gezin in onderhoud te voorzien. Het jaargeld dat hij van de hertog aldaar kreeg was niet toereikend. Daarom besloot hij privaat-lessen te geven aan Hollandse vluchtelingen. Ook gaf hij lezingen aan het plaatselijk college. In het jaar 1805 kreeg het gezin veel tegenslagen te verduren. Wilhelmine Irene stierf vlak na haar geboorte. De zwaarste slag was echter het overlijden van Adelheide. Catharina Wilhelmina begon zich af te vragen of dit alles geen straf was voor hun huwelijk. Inmiddels had de politieke situatie zich gewijzigd. Daardoor kwam er eindelijk aan de langdurige ballingschap een einde. Bilderdijk vierde zijn vijftigste verjaardag weer op vaderlandse bodem te midden van zijn familie.

Bilderdijk tijdens koning Lodewijk Napoleon Toen Bilderdijk was teruggekeerd van zijn ballingschap was er veel veranderd, ook op het gebied van de letteren. Veel oude vrienden waren inmiddels overleden en Bilderdijk voelde zich een vreemdeling. Gelukkig deed hij weer veel nieuwe vrienden op, zelfs onder de patriotten. Hiermee alleen kon hij echter niet leven, hij had werk nodig. Taalkunde en letterkunde hadden nog steeds de liefde van zijn hart. Professor Brugmans zei eens tegen de dichter: ‘Laat de carrière der letteren varen, daar zal ’t niet in gelukken; maar vraag een post en gij zult geholpen zijn.’ Bilderdijk had daarop geantwoord: ‘De letteren te laten varen is mijn dood; zy maken de Hoofdstof uit, waar alleen ik in leven kan. In ’s hemels naam, geene posten, geene ampten! Dan liever nog, zoo zwak ik ben, tot de Advocatie wedergekeerd.’ Gelukkig kon Bilderdijk door het schrijven van artikelen en financiele steun van zijn vrienden zijn gezin in onderhoud voorzien. Ook waren zijn vrienden volop bezig om voor hem een professoraat te krijgen. Misschien kon koning Lodewijk Napoleon iets voor hem betekenen. De Leidsche Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde had in verband met de inhuldiging van deze nieuwe koning een commissie benoemd, waarin ook Bilderdijk was opgenomen. De dichter kreeg de gelegenheid voor een gesprek met Lodewijk Napoleon. Bilderdijk viel bij de koning zo in de smaak dat hij besloot om steun te verlenen. Dat was ook wel nodig, want het was voor Bilderdijk de negende keer geworden dat hij een kind naar het graf moest brengen. De koning beschouwde de dichter als een parel aan zijn eigen kroon en die van Land en Volk. Hij gaf hem daarom verschillende opdrachten, onder andere het schrijven van een Nederlandse spraakkunst in de Franse taal. Ook vroeg de koning om hem Nederlands te leren. Dit werd echter niet zo’n succes. Het verhaal gaat dat Lodewijk eens in het openbaar gezegd heeft: ‘Ik ben de konijn van Olland.’ Bilderdijk en Lodewijk waren bijzonder op elkaar gesteld en deden alles voor elkaar. Zijn vrienden verweten de dichter dat hij zich zo aan de koning hechtte, terwijl hij toch eerst zo oranjegezind was geweest. Na een aantal verhuizingen kreeg hij van Lodewijk een huis toegewezen aan de Keizersgracht. Ook verhoogde hij Bilderdijks pensioen tot f 6000. Ondanks dit alles was hij nog niet gelukkig. Zijn moedeloze klacht luidde: ‘Stel my nog in staat, nuttig te zijn.’ Inmiddels kwam de ondergang van het koninkrijk Holland en dus ook die van koning Lodewijk steeds dichterbij. De machtige keizer Napoleon wilde alles en iedereen bij zijn keizerrijk inlijven. Op 4 juli 1810 deed Lodewijk afstand van de troon en een week later werd ons land bij Frankrijk ingelijfd. Lodewijk en Bilderdijk zijn elkaar nooit vergeten. Voor de dichter brak er nu een heel andere periode in zijn leven aan.

Van de Franse monarchie naar de Oranje-monarchie Bilderidijk was nog nooit zo wanhopig geweest. Zijn gaven werden voortdurend miskend, waardoor hij niet aan werk kon komen, hij moest met zijn vrouw veel tegenslagen ondergaan, en tenslotte had hij grote financiele zorgen. Dat laatste had Bilderdijk het meest aan zichzelf te wijten, hij kon gewoon niet met geld omgaan. Deze tijd bracht hem zelfs tot zelfmoordgedachten zoals blijkt uit de vele gedichten die hij toen geschreven heeft. Hij bidt God om bewaring en vergeving. In 1811 was familie Bilderdijk gedwongen om alles te verkopen om de schuldeisers tevreden te stellen. Het ging de dichter het meest aan het hart dat hij bijna al zijn boeken moest verkopen. Het volgende jaar werd de nood zo groot dat hij zelfs de verzameling van zijn eigen werken moest verkopen. Een betere tijd brak aan toen Nederland bevrijd werd van de Franse heerschappij. Voor deze gelegenheid maakte Bilderdijk een aantal volksliedjes. Eerst had de dichter over zijn nieuwe koning niet te klagen. Willem I zond hem een geschenk van 500 gulden voor een gedicht en benoemde hem tot provisioneel auditeur-militair. In deze functie hield hij het driekwart jaar uit en vroeg toen zijn ontslag aan. Als vergoeding kreeg hij van de koning een pensioen van 1800 gulden. In 1815 ontstond er aan het Atheneum Illustre te Amsterdam en vacature voor hoogleraar in de Nederlandse Taal0 en Letterkunde. Hiervoor leek Bilderdijk de aangewezen man. Van alle kanten kreeg hij hulp en medewerking. De dichter was zelf echter van zijn benoeming niet zeker. Inderdaad werd er iemand anders benoemd. De oorzaak daarvan lag in Bilderdijks uitgesproken oranjegezinde gevoelens, waardoor hij veel vijanden had gemaakt. Die vijanden waren het die zijn benoeming hadden tegengewerkt. Iedereen was verontwaardigd en teleurgesteld. Bilderdijk vond dat de koning wel wat meer invloed had kunnen laten gelden. Doordat Willem I hiervan hoorde, kwam de dichter niet in aanmerking voor de koninklijke onderscheiding. Hierdoor ontstond een verwijdering tussen koning Willem I en Bilderdijk. Julius Bilderdijk stierf in die tijd ook tijdens een reis naar China. Catharina Wilhelmina’s gezondheid ging nu nog meer achteruit. Al in 1813 had Bilderdijk een begaafde jongeman ontmoet, namelijk Isaäc da Costa. Bilderdijk nodigde hem uit voor een bezoek. Dit leidde tot een nauwe vriendschap voor het leven. In de loop van 1815 ging Bilderdijk les geven aan de jonge Israëliet. Dit versterkte hun vriendschap en hielp tegelijkertijd Bilderdijk uit zijn geldnood. In het najaar van 1816 ging Isaäc helaas naar de universiteit. Vanaf die tijd begon Bilderdijk met privaat-lessen.

Bilderdijk als privaat-docent in Leiden In mei 1817 vestigde Bilderdijk zich als privaat-docent in Leiden. Het eerste jaar had hij zes leerlingen, waaronder Isaäc da Costa. De docent en studenten hadden een goede band met elkaar. Ze beschouwden hem als een Socrates. Financieel ging het in deze periode wat beter, wat mede te danken was aan het feit dat zijn geldzaken werden beheerd door mr. L.C. Luzac. Het getal van studenten breidde zich steeds meer uit, maar met die eerste zes bleef nog een speciale band. Ook in vakantietijd zochten ze de oude dichter op. Da Costa was al snel als student afgevallen. Na twee jaar studie promoveerde hij. Hij vestigde zich als advocaat te Amsterdam. Een opvallende gebeurtenis was dat Isaäc samen met zijn neef Abraham Capadose overgingen op het christendom. Bilderdijk had tijdens de colleges vaak geloofszaken ter sprake gebracht, wat vaak uitliep op een echte Christusprediking. De dichter was dan ook erg blij toen hij van hun bekering hoorde. Als vanzelf hadden de studenten veel van Bilderdijks denkbeelden overgenomen, vooral wat betreft de politiek. Zijn studenten promoveerden dan ook op zaken rond dat onderwerp. Willem van Hogendorps proefschrift luidde: ‘Willem III en zijn strijd voor het Europees evenwicht.’ De openbare promotie van deze Willem verliep nog tamelijk rustig. Bij die van een andere leerling van Bilderdijk ‘barste de bom.’ De titel van zijn proefschrift was: ‘Over de Monarchie als de beste Regeringsvorm.’ De Leidse professor Siegenbeek waarschuwde openlijk voor Bilderdijks negatieve invloed op zijn studenten. Ook van de kant van de kranten kwam kritiek. De Arnhemsche Courant opende zelfs een zogenaamde ‘Domperrubriek’. De redactie beweerde: ‘Alle wetenschap is een licht, hetwelk schijnsel geeft. Al wat dat licht uidooft is een domper. Te leyden naast den tempel der verlichting is de fabriek van den domper opgezet.’ Het was wel duidelijk wat er met die domper bedoeld werd. In de domperrubriek werd in bedekte, maar hatelijke termen de club van Bilderdijk besproken.

Bilderdijks laatste levensperiode in Haarlem In het laatst van 1826 werd de dichter zwaar beproefd door een hevige en langdurige ziekte van zijn vrouw, die haar aan de rand van de dood bracht en die met veel ‘zielsbenaauwdheden’ gepaard ging. Het was een lijden naar lichaam en ziel. Na verloop van enkele dagen mocht zij tot zielsverruiming komen. Da Costa schrijft hierover: ‘na bange zielsworstelingen, tot eene rust en blijdschap in het geloof gekomen is, welke zy in die mate althands en op die wijze nog nimmer te voren ondervonden had. Van toen af scheen zy, van het aardsche leven losgemaakt, met haar hart geheel reeds boven.’ Toen de zorgen rondom zijn vrouw verminderden, begon hij weer te klagen over zijn eigen toestand. Zijn geestesvermogens namen af en hij verkeerde vaak in twijfel over zijn eigen ziel. In de winter van 1826 op 1827 ontsnapte het gezin nauwelijks aan de dood ten gevolge van kolendampvergiftiging in het huis. Na deze gebeurtenis wilde Bilderdijk geen ogenblik langer in deze woning blijven en omdat er in Leiden geen geschrikt huis was te vinden, verhuisde de dichter voor de zoveelste keer, en nu voor het laatst, naar Haarlem. Na 1829 vooral voelde Bilderdijk zijn kracht steeds meer afnemen en hij schreef weinig meer. Gelukkig werd hij nog geregeld bezocht door een aantal oude vrienden. Ook in Haarlem had hij inmiddels een kleine vriendenkring opgebouwd. De oude dichter kreeg nu steeds meer lichamelijke en geestelijke klachten. Maar de meeste zorgen maakte hij zich over de toestand van zijn zwakker wordende vrouw en de in zichzelf gekeerde zoon. Lodewijk was Bilderdijks enig overgebleven zoon. De zwaarste slaf die Bilderdijk treffen kon, was het sterven van zijn innig geliefde vrouw. Op Paaszondag 1830 werd zijn aangetast door een ernstige pleuritis, waaraan zij vijf dagen later kalm en zacht in de armen van haar man overleed. Na dit overlijden heeft hij geen gedichten meer geschreven. Hij bracht zijn dagen slechts door met het lezen in de Bijbel of van Vader Cats. Vlak voor zijn sterven mocht Bilderdijk Kohlbrugge nog ontmoeten. ‘Hun harten werden tot elkander getrokken.’ In de zomer van Bilderdijks laatste levensjaar werd hem een laatste verdiende hulde toegebracht toen door een commissie van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden een gouden medaille werd toegekend vanwege het feit dat de dichter sedert eene halve eeuw tot roem en sieraad onzer Letterkunde en dezer Maatschaappij was geweest. In de loop van december 1831 werd de 75-jarige dichter door een hevige koorts aangetast. Een van de vrienden die getuige was van Bilderdijks laatste ziekbed was Bastiaan Heykens. Hij sprak hem de Schriftwoorden toen: ‘Uw herte worde niet ontroerd. Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij’, zegt de Heere. ‘In het huis mijnes Vaders zijn vele woningen: anderszins zoude Ik het u gezegd hebben. Ik ha henen om u plaatse te bereiden.’ Na dit te hebben gezegd vroeg Heykens: ‘Bilderdijk! Gelooft gij dat nog?’ Het antwoord luidde: ‘Ja!’ met een duidelijke en bewogen stem. De volgende dag stierf hij. Het lichaam van Bilderdijk werd gelegd in het graf van ds. Manger in de Grote Kerk te Haarlem.

Deelvraag 2: Welke rol speelde Bilderdijk in het Reveil?

De kerk in de tijd van koning Willem I In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had de gereformeerde kerk eeuwenlang een bevoorrechte positie gehad. De komst van de Fransen maakte daar een einde aan, wat wel blijkt uit het feit dat nationale vergadering van de Bataafse Republiek in 1796 besloot alle banden tussen kerk en staat door te snijden. Na het vertrek van de Fransen keerde Oranje terug. Willem I beklom in 1813 als eerste vorst de troon van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij trof de kerk in zeer vervallen toestand aan. Vele jaren had zij immers de overheidssteun moeten missen.

Het Algemeen Reglement Om de kerkelijke organisatie weer te herstellen tekende koning Willem I op 7 januari 1816 het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk. De kerk kreeg hierbij een bestuur door de koning opgelegd. Er zouden een synodaal bestuur, tien provinciale en 43 classicale besturen komen, waarvan de eerste keer alle leden door de koning benoemd zouden worden. Deze organisatie was volkomen in strijd met het gereformeerde kerkrecht, dat alleen een kerkregering van onder af, vanuit de plaatselijke gemeenten kent. Zeven classes en de Waalse gemeente van Dordrecht dienden een protest in bij de koning. Zij uitten hun ongenoegen over de onkerkelijke invoering van het reglement, over de vaagheid ten aanzien van de leer en over de bijna onbeperkte macht die de erg kleine en totaal van de overheid afhankelijke synode gekregen had. Maar de koning antwoordde, dat het hier alleen maar over bestuurlijke kwesties ging, die met de leer niets te maken hadden. De synode was alleen geroepen om de kerk te besturen en niet om over leergeschillen te beslossen, al stond er wel in het reglement dat de leer gehandhaafd moest worden. De ‘verlichte’ koning Willem I wilde een verdraagzaam Christendom boven geloofsverdeeldheid en omdat de kerk naar rust verlangde, legde zij zich verder bij de invoering van het reglement neer. Meer onrust ontstond er in de kerk over de in 1816 door de synode vastgestelde proponentsformule. De aanstaande predikant werd verplicht zich te houden aan ‘de leer welke overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomen Formulieren van Enigheid der Hervormde Kerk is vervat’. De vraag was of de aanstaande predikanten zich moesten houden aan de drie Formulieren van Enigheid omdat ze met Gods woord overeenkwamen of voorzover ze met Gods woord overeenkwamen. Vooral de Haagse Ds. D. Molenaar waarschuwde tegen deze formule in zijn in 1827 verschenen Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenoten. Kort daarna beloofde ds. Molenaar onder druk over deze kwestie te zullen zwijgen. In 1819 waagde Ds. Nic. Schotsman het een boekje getiteld Erezuil ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaar te Dordrecht gehouden Nationale Synode te schrijven, waarin hij de leer van de Dordtse vaderen verdedigde. Een storm van kritiek brak over hem los. Over een synode die zo scherp in de leer was en die de remonstranten zo onverdraagzaam behandeld had, kon men beter zwijgen, zo vond men. Het is duidelijk dat het broeide in de Hervormde Kerk.

Het Réveil Ook in het eertijds calvinistische Genève vierde de moderne geest hoogtij. Dat kwam tot uiting in een rationalistische Schriftkritiek en het voorstellen van de Heere Jezus als slechts een voorbeeld tot deugdzaamheid. Enkele Bijbelgetrouwe jonge predikanten en studenten in de theologie vormden in Genève toen een vriendenkring, die zich toelegde op het onderzoeken van de Schrift. Dit was het begin van de beweging die het Réveil genoemd wordt, wat ‘opwekking’ betekent. In de kringen van het Réveil legde men de nadruk op een persoonlijk geloofsleven en een Christelijke levenswandel. Vragen van dogmatische en kerkordelijke aard bleven daarentegen wat op de achtergrond. Dit gericht zijn op het praktische Christendom heeft de stoot gegeven tot de oprichting van allerlei Christelijke maatschappelijke organisaties. Bilderdijk wordt de vader van het Réveil genoemd. Willem de Clercq, een van zijn beste vrienden, heeft hem zo aangeduid. Hij vormde een belangrijke schakel tussen de Zwitserse opwekking en het Réveil in Nederland. Bilderdijk vertaalde namelijk preken van de Geneefse prediker Merle d’Aubigné. Deze werden ook uitgegeven in een bundel voorzien van aantekeningen. Ook Abraham Capadose en Willem de Clercq waren belangrijke traits d’union tussen het Nederlandse en het Zwitserse Réveil. Behalve de invloeden vanuit Zwitserland, kwamen er impulsen vanuit Engeland en Schotland. De Réveilbeweging kreeg zo een internationaal karakter, ook doordat Duitsland ook erin deelde. Een soort tweede vader van het Réveil was Hiëronymus van Alphen. Deze vertegenwoordigde de bevindelijk-ethische richting in het Réveil, terwijl Bilderdijk meer als profetisch-dogmatisch werd beschouwd. Het is opvallend dat Bilderdijks rol in het Réveil bestond uit contacten met eenvoudige christenen. Ondanks dat de kerk zo afgedwaald was, bleef er toch nog leven bij en uit de Schriften. Bilderdijk schrijft erover: ‘Onder deze algemene verbastering, waarin men al etende en drinkende, een tweede Zondvloed tegemoet ijlt, blinken de Leidsche grijnwerkers als zooveel rechtzinnige en gemoedelijke Christenen uit.’ Die grijnwerkers waren de ‘kleine luyden’ uit Bilderdijks dagen die nog vasthielden aan de leer van vrije genade. In 1824 schreef de dichter aan Da Costa dat hij veel brieven kreeg van eenvoudige, rechtzinnige lieden. Hij werd begrepen door eenvoudigen, die niets anders lezen dan de Bijbel. ‘Heerlijk breidt de Genade zich uit midden door de duisternis en verharding dezer eeuw. ’t Is dus alles geen boosheid. God heeft zijn 7000 nog onder ons…’ Een van zijn vrienden zegt van hem: ‘Hij heeft Nederland ter verantwoording geroepen over zijn afval op allerlei gebied; over zijn rationalisme in den godsdienst, zijn revolutionaire staatkundige denkbeelden, zijn geïmporteerde wijsgeerige ongeloofstheorieën, zijn verfransing van de zeden, zijn verbastering in de taal; en zijn strijd tegen de woordvoerders der valsche begrippen was dikwerf titanisch.’ De Franse Revolutie was voor Bilderdijk een teken va het naderend wereldeinde, dat zou aanbreken bij Christus’ wederkomst. In dit licht gezien scheen hem voor Nederland en Oranje, ter voorbereiding van de uiteindelijke ontknoping, een bijzondere en heerlijk roeping weggelegd. Daarom heeft hij het volk van Nederland tot verantwoording geroepen over zijn afval van de levende God. Als gevolg van een latere ontwikkeling binnen het Réveil kwam er een zekere scheiding. Er ontstonden twee stromingen: Da Costa-Kuyper en Bilderdijk-Kohlbrugge. Het breekpunt was de volkssoevereiniteit, waardoor kerk en staat gescheiden waren, alle godsdiensten voor de wet gelijk waren gesteld en daarom de overheid neutraal was verklaard. De antirevolutionaire richting (Da Costa-Kuyper) legde wat betreft de constitutionele monarchie andere accenten dan de richting van Bilderdijk, de contrarevolutionairen. De politiek kerngedachte van Bilderdijk: het drievoudig snoer van Kerk, Vaderland en Vorstenhuis in de vreze Gods verbonden. Heeft Bilderdijk invloed uitgeoefend op zijn tijd? Professor C.J. van Assen schreef: ‘Er is naar mijne schatten thans 80 pc. Meer godsdienstige gezindheid onder onze menschen als in 1787 en vlg. Bilderdijk heeft met het vuur van zijn verstand de harten ontvlamd. Het zal terugwerken, gelijk het reeds doet, op de geringere standen…’ Ook zou het appèl van Schotsman beperkt zijn gebleven, als Bilderdijk dit appèl niet met zijn autoriteit als dichter voor de openbare mening had gebracht. De bezwaren tegen de tijdgeest van de toen nog tamelijk onbekende Da Costa zouden minder gehoord zijn, als zijn geestelijk vader deze bezwaren niet op de tribune van ons volk had laten horen. H. Bavinck schreef: ‘Vader is hij geweest van het Nederlandsch Réveil, maar zijn invloed is en mag daartoe niet beperkt blijven. Hij was óók een der rijkstbegaafde mannen van ons vaderland, denker als weinigen, dichter bij Gods genade, meester onzer taal, verdediger onzer nationale zelfstandigheid.’ ‘Om de gunst des volks heeft Bilderdijk niet gebedeld; naar populatriteit heeft hij nimmer gestreefd. Als deze hem onthouden wordt, spreekt het Nederlandsche volk, niet over Bilderdijk, maar over zichzelf het vonnis uit. Want klein is een volk, dat zijne groote mannen niet eert.’

Deelvraag 3: Wat zien we in Bilderdijks gedichten terug van zijn eigen leven?

De brief van Catherina In het eerste hoofdstuk valt te lezen over Bilderdijks relatie met Catherina Wilhelmina. Deze relatie was niet geoorloofd omdat Bilderdijk al getrouwd was. Beiden hadden het moeilijk met de situatie, Catherina meer dan Bilderdijk. Zij schreef hem een brief waarin ze hem zei dat het niet goed was waaraan ze bezig waren. ‘Ik beef wanneer ik zie dat ge zover afgedwaald zijt, dat ge zegt ook uw toevlucht niet te kunnen zoeken bij de enige Macht die ons troost kan bieden. Bedenk welke Macht ge bezig zijt te laken.’ Naar aanleiding van deze gebeurtenis heeft Bilderdijk het volgende gedicht geschreven. Het is een bewerking van een prozastuk van de Franse dichter Fénelon, maar het brengt toch de diepe gevoelens van de dichter tot uitdrukking.

Genadig God, die in mijn boezem leest! Ik vlied tot U, en weil, maar kan niet smeeken. Aanschouw mijn nood, mijn neergezonken geest, En zie mijn oof van stille tranen leken!

Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd. Gy ziet me een prooi van mijn bedwelmde zinnen: Gy weet alleen het geen uw kind behoeft, En mint het meer dan ’t ooit zichzelf kan minnen.

Geef, Vader, geef aan uw onwetend kroost
Hetgeen het zelf niet durft, niet weet te vragen! Ik buig my neer; ik smeek noch kruis, noch troost; Gy, doe naar uw ontfermend welbhagen!

Ja, wond of heel; verhef, of druk mij neer: ‘k Aanbid uw wil, hoe duister in mijne oogen: Ik offer me op, en zwijg, en wensch niet meer: ‘k Berust in U, ziedaar mijn eenigst pogen!

Ik zie op U met kinderlijk ontzag: Met christen-hoop, noch laauw noch ongeduldig. Ach, leer Gy my, hetgeen ik bidden mag! Bid zelf in my: zoo is mijn bee onschuldig.

Dit gedicht laat zien hoeveel strijd de dichter heeft om tot de door Catherina gevraagde ‘geloofsberusting’ te komen. Hij heeft het over ‘bedwelmde zinnen’, wat laat zien dat niet allen Catherina maar ook hij de situatie ondraaglijk achtte. Tenslotte is de verzoeking voor hem toch te groot gebleken.

De oranjegezinde Bilderdijk Bilderdijk was sterk oranjegezind. De staat was verbonden met de nationale kerk en ook het Vorstenhuis was nauw bij de kerk betrokken. Bilderdijk verwachtte van het Vorstenhuis veel m.b.t. het verdedigen van de ware leer. In het volgende dichtfragment spreekt hij de koning Willem I als volgt aan:

Duld, duld niet, dat de kerk, Oranjes huis getrouw (De grondslag (ach! Weleer) van Neerlands Staatsgebouw) Verkankere in heur merg! Bescherm ze by heur rechten
Voor monster die haar Leer van uit haar schoot bevechten.

Moet Christen en Deist, moet Priester en Rabbijn
U even waard als Vorst, en even heilig zijn? Met Rome, met Socijn, op ’t erf der Batavieren
In ’t zelfde recht gesteld naast Luther en Kalvijn?

Spreek, spreek als Christen, lid van ’t Godlijk heilverbond; Eisch zuiverheid van leer in ieder die ’t verkondt.

We zien dat de dichter de koning op de man af vragen stelt. Tenslotte staat de koning toch de ware Leer voor. Hij houdt de koning als ‘lid van Hollands Kerk die uwe Vaadere stichtten’ zijn koninklijke roeping voor. Aanvankelijk heeft Bilderdijk Willem I gezien als de ideale vorst. Maar dat bleek al gauw onterecht: Door toedoen van het eigenmachtig ingrijpen van Willem I in de kerk werd de Dordtse Kerkorde afgezet. Hierbij was de koning geadviseerd door enkele hoogkerkelijke en prominente theologen. Verschillende dwalingen konden hierdoor de kerk binnenkomen. Hierna vestigden Bilderdijk en zijn geestverwanten op de kroonprins.

Bilderdijk als christen Bilderdijk is als christen door het leven gegaan en heeft dat ook duidelijk in zijn gedichten uitgedragen. Hij was een man van tegenstrijdigheden, zoals alle Bilderdijkkenners wel toe moeten geven. Met zichzelf had Bilderdijk niet echt veel op: ‘Gods genade redde mij uit den helschen toestand van waanheiligheid, die het toppunt van gruwel is’, luidde zijn belijdenis. Ondanks al zijn misstappen en onhebbelijkheden zagen zijn vrienden hem als hun geestelijk vader. Bilderdijk had dan ook wel degelijk een grondige afkeer van de autonomie van de mens, zoals het volgende gedicht duidelijk laat zien:

Gij, oorsprong van wat is, van al wat schijnt te wezen, Maar eenig, eeuwig zijn; Wiens almacht we in ’t heelal, in heel ons aanzijn lezen, In nacht en zonneschijn! Almachte, Oneindige, Onbegrijpbre Wareldstichter, Die ’t al omvat, vervult; Die, aller wezen Heer, en aller daden Richter, Geen vlek, geen rimpel duldt; Wien niets ontvlieden kan, weerstaan of zich verbergen! Wie zijn wy die ’t bestaan
Uw mogendheid, Uw kracht, Uw albestuur te tergen, Wy schimmen, die vergaan! Wy –Worstlen tegen U! Wy- met verstokte harten
De donders van Uw vuist
In opgeblazen waan op ’t trotsche voorhoofd tarten, Van enklen wind doorbruischt
Wy -! Of ’t een daad van U, ja zelfs een wil, behoefde
Te ontscheppen ’t geen Gy wrocht! Of schaduw tegen ’t licht een worstelstrijd beproefde, Of zy ’t vernielen mocht! Houdt Ge op, onsdoor Uw wil het aanzijn toe te stralen
Wy zijn als nooit geweest: Uw scheppen is ons zijn, en, zoo wy ademhalen, ’t Is werking van Uw geest. Gy, die gevall’nen redt en opheft, uit genade, Verzoent, en heiligt – God! O Sla het diep verval der gruweltijden gade! Zie neer op ’t menschlijk lot. Keer, keer Verlosser, keer! Verkort dees jammerdagen, Eer alles buigt en stort! Omhein des afgronds rand met onweerstaanbre slagen, Eer ’t al verzwolgen wordt! Verdelg des Satans stoel, herstel Uw Rijk op aarde, Het rijk van Recht en Vree; En werp den schanzuil om dier valsche menschenwaarde, Des Afgronds krijgstrofee!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.