Inleiding: In dit werkstuk vertellen wij iets over de ontwikkeling van de filmindustrie in de loop van de 20e eeuw. We beantwoorden een paar vragen zoals onze onderzoeksvraag: hoe ontwikkelde de filmindustrie zich in de 20e eeuw? Dat antwoord gaan we beantwoorden doormiddel van de deelvragen. Wat is film eigenlijk?
Tijdens elke filmvoorstelling glijden honderden meters film voor de ogen van het publiek voorbij. Een minuut film vereist meer dan 27 meter film! Een hele film heeft ongeveer 2.5 kilometer nodig. Er bestaat nu een hele industrie, alleen om de grote hoeveelheid film die de filmindustrie nodig heeft te leveren, te ontwikkelen en de kopieën te maken die in de bioscopen vertoond worden. In het verleden zijn er vele verschillende filmbreedtes gebruikt, maar de moderne speelfilms worden standaard 35 mm gemaakt. Dit formaat is afgeleid van de afmetingen van de eerste film, die door George Eastman uit Rochester in de Verenigde Staten gemaakt werd. Hij baseerde zijn filmformaat op de glazen fotografische platen die hij maakte voordat er film beschikbaar was. Hij begon met de grootste vensterruit die hij kon vinden, en halveerde de ruiten telkens tot hij de maat had die hij nodig had. De film die we nu gebruiken, is dus gebaseerd op de maat van de vensters in Rochester in 1885!
Hoofdstuk 1
Deelvraag 1; Wat waren de technische en economische ontwikkelingen in de beginperiode van de film?
Op 28 december 1895 was de eerste openbare filmvertoning in Parijs in het \"Grand Café\". Dit werd gedaan door twee broers, genaamd als de broeders Lumière. In de begintijd werd de film vooral aangeduid met de term cinematografie. De bijzondere nieuwe dingen aan de cinematografie waren:
1. bewegende beelden die via fotografie tot stand zijn gekomen
2. een celluloidband die gebruikt werd als beelddrager
3. de mogelijkheid om de beelden te projecteren, waardoor meer mensen tegelijkertijd konden kijken
De fotografie maakte in de periode rond de eeuwwisseling een stormachtige periode door, waarin technologische ontwikkelingen elkaar snel opvolgden. Het pad voor de introductie van de film was zowel in technisch als in commercieel opzicht al aangegeven en voorbereid door onder andere de toverlantaarn en lantaarnplaten. Ook was er in die periode veel belangstelling voor de werking van het oog, hoe het oog werkte, en hoe beeld werd waargenomen. Zo was een van de dingen die men ontdekte dat er bij een snelle opeenvolging van beelden men geen onderbreking meer kon waarnemen. De combinatie van fotografie met beweging leverde de film op.
De eerste fase van de film loopt ruwweg van 1896 tot 1914. Er was eigenlijk vooral belangstelling voor de film omdat het nieuw was. Toch werden de uitvindingen al direct commercieel bekend, onder andere door middel van patentrecht. Dit heeft voor een belangrijk deel ook te maken met het feit dat de Gebroeders Lumière, die de eerste filmvertoningen hielden, de technieken en ontwikkelingen van de film financierden met het doel er uiteindelijk winst mee te kunnen maken.
Een ander voorbeeld is het patentrecht dat Kodak had celluloid. De eerste commerciële exploitatie was via ambulante bioscoopbedrijven op kermissen en bij evenementen. Vanwege de hoge kosten moesten de bioscoopbedrijven wel rondtrekken. De apparatuur was duur, en er waren weinig films. En de films die er waren, waren niet van een dergelijk gehalte dat men er lange tijd mee op een en dezelfde plek kon blijven.
De gebroeders Lumière
De eerste filmhandel ontstaat geleidelijk, door films die van producenten opgekocht worden, om vervolgens aan exploitanten verhuurd te worden. Hierdoor kunnen de eerste vaste bioscopen ontstaan. Door die vaste bioscopen verandert de relatie productie-exploitatie wezenlijk. Doordat de vraag naar films steeg, net zoals de productiekosten en de filmprijzen stegen, waren de exploitanten gedwongen om samen te gaan werken. In eerste instantie gebeurde dit door het onderling ruilen van films, of door het onderling doorverkopen. Hieruit ontstond de filmhandel, als tussenpersoon voor productie en distributie. Films werden niet langer verkocht aan exploitanten, maar een zogenaamd exploitatie-recht werd verleend voor de vertoning van een film gedurende een bepaalde periode. Het had als voordeel voor de exploitanten dat er een grotere variatie ontstond, en dat het tonen van films gemiddeld genomen goedkoper werd. Als voordeel voor de producenten gold het tegengaan van wildgroei, waardoor zij een steviger positie konden verwerven. Tegelijkertijd was er ook een maatschappelijke ontwikkeling die er voor zorgde dat er meer tijd vrijgemaakt kon worden voor dit nieuwe medium. Door de invoering van de 8-urige werkdag ontstond er meer vrije tijd, die aan andere dingen besteed konden worden, dus ook aan de bioscoop. Al direct in de begintijd werd er gewaarschuwd voor het \"bioscoopgevaar\": men zat in het donker, waar men verkeerde en verderfelijke beelden te zien kreeg. Er heerste een angst voor moreel verderf, en als gevolg daarvan werden de eerste stappen gezet in de richting van de filmcensuur. Er bestond ook een ander gevaar bij het brengen van een bezoek aan de bioscoop: de films konden spontaan ontbranden of zelfs ontploffen. Door het nitraat in de films, dat langzaam afbrak en een ontbrandbaar gas deed ontstaan, konden er gevaarlijke situaties ontstaan. Helemaal wanneer een film enkele tijd in het blik gelegen had onder vochtige en warme omstandigheden. Als gevolg daarvan werden er als snel eisen aan de exploitanten gesteld. Het gevaar was natuurlijk groter geworden door het ontstaan van de vaste bioscopen: in de buitenlucht of een tent kon het gas snel verwaaien, in gebouwen bleef dat natuurlijk veel beter hangen. In verband met het nitraat in het filmmateriaal werd in 1909 in Engeland de eerste filmwet uitgevaardigd. Europa wordt voornamelijk beheerst door de Franse filmfabrikanten, waarvan Pathé wel de belangrijkste was. Verder was in Europa het bedrijf Nord Disk in Denemarken belangrijk. De inhoud en de lengte van de film veranderde in de periode tussen 1907 en 1910 ingrijpend: er wordt gebruik gemaakt van een doorlopende handeling, zodat er meer een verhaal ontstaat in plaats van losse fragmenten. Tevens maakt de uitvinding van de driedelige vlinder in 1906 een projectie zonder flikkering mogelijk. In de Verenigde Staten werd in 1909 de eerste poging ondernomen om te komen tot een monopolie met de Motion Picture Patent Company. Zij sloten een contract met Kodak, dat alleen zij het ruwe materiaal geleverd zouden krijgen, zodat zij een monopolie-positie verkreeg voor het onbelichte filmmateriaal. In het begin werd film voor vertoning verkocht per meter, waardoor er een standarisering ontstond. Een vaste lengte voor een vaste prijs. Dit leverde voor de regisseur een beperking op, want hij moest zich exact aan de van te voren opgelegde lengte film houden. Om zoveel mogelijk winst te behalen moesten de overige kosten daarom zoveel mogelijk gedrukt worden: zo laag mogelijke salarissen, en veel onbekende acteurs. Het waren uiteindelijk vooral de onafhankelijke productiemaatschappijen, de maatschappijen die hun maatschappij niet aan een vaste distributieketen verbonden hadden, die voor de vernieuwingen zorgden. Zij moesten concurreren met elkaar en de \'vaste\' producenten, waardoor zij andere wegen in durfden te slaan. Als concurrentiemiddel werd het \'Star-system\' ingevoerd; er werden filmsterren gemaakt en gebruikt. Tevens verdween het systeem van standaardisatie, waardoor ook langere films gemaakt werden. Door het systeem van filmsterren stegen de salarissen enorm tussen 1909 en 1920, en vooral Charlie Chaplin profiteerde hier enorm van. De onafhankelijke vestigden zich uiteindelijk in Hollywood.
Charlie Chaplin
De tweede fase in de geschiedenis van de film loopt ruwweg van 1914 tot 1929. De grote winsten, behaald in de Amerikaanse filmindustrie haalde als snel banken over om te investeren in dit nieuwe medium. In Duitsland had dit de oprichting van de Ufa tot gevolg, al snel de leidende filmonderneming in dat land. Amerikanen veroverden sleutelposities in de gehele wereld, mede dankzij de verslechterde economische positie van de Europese markt door de effecten van de Eerste Wereldoorlog.
Er ontstaan veranderingen in drie sectoren door het ontstaan van de lange speelfilm, speelfilms die langer waren dan 1 spoel (\'one reel\'):
- de productiekosten gaan met sprongen omhoog
- specialisaties ontstaan in de diverse functies
- Hollywood wordt productiecentrum
Doordat de productiekosten omhoog gingen, werden de prijzen van de toegangskaartjes verhoogd, en werden de toeschouwerscapaciteiten in de bioscopen vergroot. Geleidelijk aan ontstaat ook een verschuiving in de maatschappelijke positie van het filmbezoek: in eerste instantie gingen alleen mensen uit de laagste sociale klasse naar de film, maar geleidelijk aan komen er steed meer bezoekers uit de middenklasse. De hoge productiekosten zorgden er ook voor dat de films mede gefinancierd moesten worden door de distributiebedrijven en de bioscopen, of filmtheaters, zoals ze in die tijd genoemd werden. Daardoor ontstond het zogenaamde \'blindboeking\' en het \'blockboeking\': films werden eigenlijk op voorhand gehuurd, zonder dat de film al gemaakt was. Men wist dus niet wat voor een film men gehuurd had. Dit principe werd ook wel gehanteerd door een nieuwe film te combineren met een andere, al dan niet reeds bestaande, film. Men huurde dan een bepaalde film, die al gezien was, of een succes garandeerde door een bepaalde acteur of regisseur, tegelijkertijd met een nog te maken, onbekende film. Om zelf ook uit de kosten te komen waren de distributeurs en bioscopen wel gedwongen deze films te gaan vertonen, ook al bleek na het maken van zo\'n film dat deze van mindere kwaliteit was. Door deze ontwikkelingen kregen de exploitanten een beslissende invloed op de huurtarieven, en werden zij de beslissende factor in de filmindustrie. De kleine, onafhankelijke bedrijven moesten in dit financiële geweld het onderspit delven, alleen kapitaalkrachtige ondernemingen waren nog in staat onderling te concurreren. Luxe en overdaad kenmerken de filmproductie in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog. Uiteindelijk ontstaat in Amerika een soort van \'filmmoeheid\' in 1927. Mogelijke oorzaken daarvoor zijn de rigoureuze bevoogding door de verschillende banken, en een overproductie van films, wat zorgde voor een daling van de huurprijzen. De banken grepen in, omdat er te veel geld verloren ging in de productie van de films, Tegelijkertijd waren er te veel producenten die mee wilden draaien in deze nieuwe industrie. Deze effecten werden tegelijkertijd verergerd door de lagere huurprijzen, dus lagere opbrengsten. De overproductie had dus tot gevolg dat nog meer geld uitgegeven werd aan het vervaardigen van de films, en er nog minder verdiend werd. Als gevolg van deze ontwikkelingen ontstond er een versnelde concentratiebeweging, waardoor er in 1928 nog maar 7 concerns overheersten. De Eerste Wereldoorlog had onder andere tot gevolg dat Amerika van schuldenaar ineens schuldeiser werd. Voor de film betekende het dat veel belangrijke Europese producenten hun internationale plaats verloren, en dat Amerikaanse films op grote schaal op de Europese markt kwamen, massaal gedumpt werden. In iedere belangrijke Europese stad hadden de Amerikanen wel een eigen distributiebedrijf, om zich zo te verzekeren van de afzet van de eigen films. Europa probeert nog wel via contingentering en via koppeling van de import van Amerikaanse films aan de export van Europese films naar Amerika, de overvloed aan Amerikaanse films te beperken, maar dat is eigenlijk tevergeefs. In Frankrijk probeerde Pathé via een ambitieus programma de verloren markt te heroveren. Dit mislukte, waardoor de maatschappij moest toeleggen op apparatuur en materiaal. In Europa was de rol van de Duitse markt, net als de Franse, belangrijk. Duitsland was de grote verliezer van de Eerste Wereldoorlog. Voor die oorlog kende het land geen belangrijke filmmaatschappij. Na de Eerste Wereldoorlog devalueerde de Mark sterk, met als gevolg dat er een gunstig productieklimaat ontstond voor de film. De verkoop van films aan het buitenland leverde vaak meer dan voldoende valuta op, om de films volledig te kunnen maken. De productiekosten waren laag, omdat de Mark weinig waard was. Tegelijkertijd was het voor buitenlandse producenten oninteressant om films af te zetten in Duitsland. Duitse exploitanten konden weinig betalen voor deze films, zodat dit te weinig opleverde. Dit bereikte zijn hoogtepunt in 1922. Het gevolg daarvan was dat Duitsland een sterk nationaal gerichte filmindustrie op kon zetten, zonder concurrentie op de binnenlandse markt van het buitenland, dus met een gesloten markt. Het begin van de Duitse filmindustrie ligt tussen 1917 en 1921. De investeringen worden vooral gedaan met behulp van kapitaal van derden, vaak Amerikaanse producenten of distributeurs. Er ontstaat dan al vrij snel een sterke concentratie van het kapitaal bij een paar grotere bedrijven, terwijl er een geringe hoeveelheid kapitaal is bij de numeriek sterk overheersende midden- en kleinbedrijven is. In de distributiesector is er de overgang van het klein- naar het grootbedrijf, de kleine zelfstandige bioscoopondernemer wordt verdrongen door de vennootschappen. De belangrijkste Duitse maatschappij, de Ufa werd opgericht onder druk van militairen en met behulp van de regering, en werd in het begin vooral gebruikt om militaire verrichtingen vast te leggen. De Ufa werd de grote filmmaatschappij, en slokte uiteindelijk de kleine maatschappijtjes op. In de jaren \'30 werd zij door Goebbels gebruikt voor propaganda. Stabilisatie van de economie hield een terugname van de export van de Duitse films in, en tegelijkertijd werd de Duitse markt ineens overspoeld door Amerikaanse films. De Duitse regering ging ingrijpen, en beperkte de invoer van buitenlandse films. In 1926 kwam Ufa echter in de problemen met haar Amerikaanse krediet. Als gevolg daarvan sloot zij een verdrag met Paramount en Metro Goldwyn Mayer, die daarmee vrij spel kregen op de Duitse markt. Het verdrag werd ontbonden door de opkomst van het Nationaal Socialisme, en een Duitse persmagnaat neemt dan het Amerikaanse aandeel over. Eind jaren \'20 komt de structuur in de twee toonaangevende filmlanden, Amerika en Duitsland, grotendeels overeen. De macht is in handen van enkele grote ondernemingen,en vaak hebben die bijna een monopolie-achtige positie in het segment waarin zij actief zijn. De films hebben in die periode een hoge \'publiekswaarde\', maar toch ontstond er in 1927 in Amerika, en in 1928 in Duitsland, een sterk dalende winstcurve. Met variété wordt nog geprobeerd dit tegen te gaan, maar pas met de introductie van de geluidsfilm wordt deze ontwikkeling tot staan gebracht, en is er weer sprake van een snelle conjunctuur in de filmindustrie. Eind jaren \'20 komt dan de geluidsfilm op vanuit Amerika. Duitsland had een aantal patenten waardoor er een voorsprong bestond in Europa. Deze voorsprong werd door de Amerikanen echter geleidelijk aan weggewerkt. Frankrijk verloor door de geluidsfilm zijn kansen, en de Franse markt werd door de Amerikanen gebruikt om in Europa een vaste voet aan de grond te krijgen. Oveigens werkte men in de beginjaren van de film met verschillende versies van dezelfde film voor de verschillende landen, later wordt er gebruik gemaakt van dubbing of ondertiteling.
Hoofdstuk 2
Deelvraag 2; Welke gebeurtenissen hebben de filmgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog beïnvloed?
Hieronder zie je drie gebeurtenissen die de filmgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog hebben beïnvloed;
1. Het proces in de Verenigde Staten tegen 5 grote filmmaatschappijen, die werden beschuldigd van monopolie op grond van de antitrust wet. Het ging om een verbod tegen de door de maatschappijen opgezette theaterketens.
Er waren twee ernstige gevolgen:
er waren geen directe inkomsten meer van de theaters
er was geen vaste hoeveelheid afname meer. Daardoor werd er uitgeweken naar de Europese markt.
2. De heksenjacht van McCarthy had invloed op de politiek, met name op communisten. Dit had ook gevolgen voor de studio\'s, en dan vooral voor de scenarioschrijvers. De politiek ging zich er mee bemoeien en censuur toepassen. Er ontstond ook een \"zwarte lijst\" voor Hollywood.
3. De opkomst van de televisie. Het bioscoopbezoek daalde daardoor in een hoog tempo, en ook de inkomsten van de studio\'s daalden.
De Europese markt was voorzichtig met het uitgeven van dollars in verband met de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Er werden afspraken gemaakt om de dollartegoeden te laten staan. Om toch aan geld van de Europese markt te komen werd daarom gebruik gemaakt van de zogenaamde \"run-away\"-producties: films werden (gedeeltelijk) gemaakt in Europa.
Omstreeks 1950 raakt de Amerikaanse filmindustrie in een hevige crisis. De hoofdoorzaak hiervoor is de snelle opkomst en ontwikkeling van de televisie, die zich vooral vanaf 1947 heeft doen gelden. De bezoekersaantallen, en daarmee dus ook de recettes, daalden tot een dieptepunt. De filmmaatschappijen werden geconfronteerd met grote verliezen, en werden gedwongen om veel theaters te sluiten. Tegelijkertijd werden de productiemaatschappijen op last van het Hooggerechtshof gedwongen hun theaterketens af te stoten, waarmee in deze onzekere tijd ook nog de garantie van een bepaalde afzet bij de theaters weggenomen werd.
Geleidelijk aan weet de filmindustrie de crisis te overwinnen. Vanaf 1954 beginnen de bezoekersaantallen weer geleidelijk aan te stijgen, waarna ze een periode lang redelijk constant blijven. Aan het begin van de jaren \'60 bezoeken dan weer net zo veel mensen de bioscoop als in het recordjaar tot dan toe 1947. In de loop van de jaren \'60 begint verder de zogenaamde productiecode te verdwijnen, waardoor de mogelijkheid ontstaat om films te maken over taboes als seks, geweld, en andere onderwerpen die men tot die tijd vermeden had.
De uitspraak op grond van de antitrust wet betekende een verandering van de traditionele structuur van de Amerikaanse filmindustrie: de geprivatiseerde bioscopen waren niet langer verplicht bepaalde films af te nemen en te vertonen, en waren vrij in het kiezen van de vertoningduur. Als gevolg daarvan hadden de onafhankelijke producenten meer kans hun films te maken en vertonen. Ster-actuers en regisseurs zagen hun kans waar, en gingen ook producties in eigen beheer uitbrengen. Films, waarin zij vaak een prominente rol hadden. Als financieel voordeel betekende het produceren van eigen films een belangrijk belastingvoordeel op, en verhoogde het de kansen op nog hogere inkomsten.
Hoofdstuk 3
Deelvraag 3; Had de filmindustrie (veel) concurrentie?
De televisie was een grote concurrent voor de filmindustrie. Hierdoor gingen er veel minder mensen naar de bioscoop, omdat ze thuis naar een serie konden kijken. De televisie kwam in het jaar 1947 op de markt.
Omstreeks 1950 raakt de Amerikaanse filmindustrie in een hevige crisis. De hoofdoorzaak hiervoor is de snelle opkomst en ontwikkeling van de televisie, die zich vanaf 1947 heeft doen gelden, zoals wij al eerder vermeldden. De bezoekersaantallen daalden tot een dieptepunt. De filmmaatschappijen maakten grote verliezen, en werden gedwongen om veel theaters te sluiten. Tegelijkertijd werden de productiemaatschappijen op last van het Hooggerechtshof gedwongen hun theaterketens af te stoten, waarmee in deze onzekere tijd ook nog de garantie van een bepaalde afzet bij de theaters weggenomen werd.
Ook in Engeland bleef het bioscoopbezoek dalen. Om de filmproductie te stimuleren werd in 1950 de British Film Production Fund gesticht. De Ealing-studio\'s waar bekende komedies waren gemaakt werden in 1956 aan de televisie verkocht. In 1959 werd het festival in Cannes verrast met films van François Truffaut Marcel Camus en Alain Resnais, die alle drie in de prijzen vielen. De producenten werden gewillig om geld in jonge filmers te steken, hetgeen een grote stroom debuten mogelijk maakte (nouvelle vague).
De filmindustrie maakte nieuwe filmtechnieken in de hoop dat ze weer winst zouden maken en opnieuw populair zouden worden. Er werden kleurenfilms uitgebracht. Zwart-wit films, die met een klein budget gemaakt konden worden, werden nauwelijks meer uitgebracht. Alle aandacht werd gegeven aan dure, grootschalige filmproducties, die vooral vanuit het aspect van de beeldkwaliteit probeerden het publiek naar de bioscopen te laten komen.
In 1952 kwam de Cinerama-film. Drie projectors zorgden voor een breed beeld. In hetzelfde jaar ontstond de stereoscopische 3D-film, die helaas geen succes had. In 1953 werd de eerste Cinemascope- film The Robe uitgebracht door 20th Century Fox. Dat breedbeeldsysteem was gebaseerd op het werk Henri Chrétien in de jaren twintig. Andere breedbeeldprocédés waren Todd-AO en Panavision. De filmstrook werd verbreed van 35 mm tot 70 mm. Grote films moesten de mensen naar de bioscoop lokken.
In 1959 voegde Cuba, dat voordien geen filmtraditie had, zich bij de film producerende landen met de oprichting van het Instituto Cubano del Arte e Industria Cinématograficos. In 1960 werden de eerste resultaten geboekt.
De Japanse film werd voor het eerst in het buitenland weer bekend door Rashomon (1951, grote prijs van Venetië) van de cineast Akira Koerosawa. Daarnaast werd in de jaren vijftig het werk beroemd van regisseurs als Ingmar Bergman (Wilde Aardbeien, Het zevende zegel), Michelangelo Antonioni en Federico Fellini (La dolce vita)
Het grootste verschil tussen televisie en film is het beeld dat je te zien krijgt. Het filmbeeld komt tot stand via projectie, het televisiebeeld door elektronische weergave.
: bioscoop
: Zwart-wit televisie
Hoofdstuk 4
Deelvraag 4; wat zijn de belangrijkste films uit de 20e eeuw?
Hieronder zie je een lijst van belangrijkste films die gemaakt zijn in de 20e eeuw.
NL = Nederland
Dld = Duitsland
GB = Groot Brittannië
VS = Verenigde Staten
Fr = Frankrijk
Titel Regisseur Land Jaar
Abel. Alex van Warmerdam NL 1986
All quiet on the Western Front. Lewis Milestone Dld 1984
Asphalt. Stomme film. Joe May Dld 1929
Die Blechtrommel. Volker Schlondorff Dld 1979
Blow-Up Michelangelo Antonioni GB 1966
Catch-22. Mike Nichols VS 1970
Dodes\'kaden. Akira Kurosawa Japan 1970
Double indemnity. Billy Wilder VS 1944
Easy rider. Dennis Hopper VS 1969
The Graduate. Mike Nichols VS 1967
La grande bouffe. Marco Ferreri Fr / Italie 1973
Hiroshima, mon amour Alain Resnais Fr / Japan 1959
Iwans Kindheit Andrej Tarkovski Rusland 1962
Laurel and Hardy\'s laughing 20\'s. Robert Youngston VS 1965
Liebelei Max Ophuls Dld 1933
Limelight. Charlie Chaplin VS 1952
Monty Python and the Holy Grail. Terry Gilliam en Terry Jones GB 1974
Der Mude Tod. Fritz Lang Dld 1921
Napoleon. Abel Gance Fr 1927
Die Nibelungen. Deel 1: Siegfried Fritz Lang Dld 1924
Die Nibelungen. Deel 2: Kriemhilds Rache! Fritz Lang Dld 1924
Les olvidados Louis Bunuel Mexico 1950
Het oog boven de put. Johan van der Keuken NL 1988
Streik Sergei Eisenstein Rusland 1925
Sunset Boulevard. Billy Wilder VS 1950
Tartuff. F.W. Murnau Dld 1926
They shoot horses, don\'t they? Sydney Pollack VS 1969
To be or not to be Ernst Lubitsch VS 1924
Tootsie. Sydney Pollack VS 1982
Top hat. Mark Sandrich VS 1935
Turks fruit. Paul Verhoeven NL 1973
The unbearable lightness of being. Philip Kaufman VS ?
West Side Story. R. Wise & J. Robbins VS 1961
The Wind. Victor Sjostrom VS 1928
De Wisselwachter. Jos Stelling NL 1986
The wizard of Oz. Victor Fleming & King Vidor VS 1939
Hoofdstuk 5
Deelvraag 5; Voor welke veranderingen heeft Walt Disney gezorgd in de filmwereld?
Hij heeft de populariteit van tekenfilms bevorderd.
Hij heeft gezorgd voor muziek in tekenfilms.
Hij heeft de avond vullende tekenfilm op de markt gebracht.
Hij heeft voor de ontwikkeling van nieuwe camera’s gezorgd.
Hij heeft nieuwe technieken ontdekt om alles sprookjesachtiger te laten lijken.
Hij heeft natuurfilms en speelfilms populair gemaakt.
Hij heeft de combinatie tussen tekenfilm en echte acteurs bedacht.
Hij heeft pretparken veiliger en groter gemaakt.
Hij heeft tekenfilm bij volwassenen populairder gemaakt.
Walt Disney Conclusie: De filmindustrie heeft in de 20e eeuw dus een hoop meegemaakt. De technische en economische ontwikkelingen in de begintijd ontwikkelden zich op het begin een beetje stroef; de mensen waren alleen geïnteresseerd in de filmindustrie, omdat het iets nieuws was en omdat ze nieuwsgierig waren. Later liep het echter wel goed. Tot op het moment dat de film concurrentie kreeg; de televisie, die in het jaar 1947 op de markt kwam. Zo ontstonden er lagere bezoekersaantallen van de bioscopen. Eind jaren \'20 komt dan de geluidsfilm op vanuit Amerika. Dat was één van de nieuwe ontwikkelingen bij de concurrentie van de televisie. De filmindustrie hoopten hiermee meer bezoekers te trekken en winst te maken. De eerste fase van de film loopt van 1896 tot 1914. In deze periode werd de filmindustrie commercieel bekend. De tweede fase loopt van 1914 tot 1929. De filmindustrie maakte toen erg veel winst. Tenslotte heeft Walt Disney voor een aantal veranderingen gezorgd in de filmwereld, die veranderingen zitten vooral in de tekenfilms. We denken dat de filmindustrie zich steeds meer gaat ontwikkelen. Je ziet nu al dat ze veel met films experimenteren en dat de bioscopen steeds groter en mooier worden. Bronvermelding: -Boeken over bioscopen/films * Film van Richard Platt * encyclopedie in de bibliotheek -Internet *www.google.nl *www.altavista.nl *www.startpagina.nl in alle zoekmachines *www.lycos.nl
-Een kennis van ons heeft ons heel veel verteld over de filmindustrie.
REACTIES
1 seconde geleden
E.
E.
De bronvermeldingen zijn niet goed. Je hebt de informatie niet van Google, je hebt de informatie van een site waar google je naar toe heeft geleid. Zoekmachines zijn fout.
10 jaar geleden
Antwoorden