Nederland leest de mooiste korte verhalen door A.L. Snijders

Zeker Weten Goed
Foto van Jiska
Boekcover Nederland leest de mooiste korte verhalen
Shadow
  • Boekverslag door Jiska
  • Zeker Weten Goed
  • 15 december 2015
Zeker Weten Goed

Boek
Auteur
A.L. Snijders
Genre
Kort verhaal
Eerste uitgave
2015
Pagina's
220
Niveaus
havo,
vwo
Geschikt voor
bovenbouw havo/vwo
Punten
3 uit 5
Oorspronkelijke taal
Nederlands
Prijzen
Nederland Leest (2015 Winnaar)

Boekcover Nederland leest de mooiste korte verhalen
Shadow
Nederland leest de mooiste korte verhalen door A.L. Snijders
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Zo weet je precies wat je nog moet leren voor je examens! 📚✅

Al aan het stressen voor je eindexamens? Niet met Examenbundel! Maak per vak de gratis quickscan en check hoe je ervoor staat. Zo krijg je direct inzicht in wat je al beheerst en wat je nog moet leren en oefenen.
 

Naar de quickscan

Feitelijke gegevens

  • 1e druk, 2015
  • 220 pagina's
  • Uitgeverij: Stichting CPNB

Flaptekst

A.L. Snijders is de meester van het ZKV, het Zeer Korte Verhaal. Voor dit boek koos hij veertig verhalen naar eigen smaak. Nederlands en Vlaams, van kort tot zeer kort. Het is een juichend veldboeket geworden bij de tiende editie van Nederland Leest. Na negen romans stelt de bibliotheek deze novembermaand het genre van het korte verhaal centraal. Met voor elke provincie een eigen editie. Want aan Snijders' keuze gaan acht Noord-Hollandse verhalen vooraf. Nederland Leest: van harte!

Eerste zin

'Ik zal de ramen dichtdoen,' zei Werner ten Kate, 'er komen muggen binnen.' Zijn blote enkels kwamen onder zijn broekspijpen te voorschijn toen hij naar de bovenste klapramen reikte.

Samenvatting

Elke provincie heeft een eigen Nederland Leest-editie 2015. In Noord-Holland worden de verhalen die A.L. Snijders heeft uitgekozen bijvoorbeeld voorafgegaan door acht verhalen aangedragen door de medewerkers van openbare bibliotheken in Noord-Holland. Ik heb ervoor gekozen alleen de verhalen uitgekozen door A.L. Snijders te bespreken.

Hieronder vind je voor zover dat mogelijk is per verhaal een samenvatting want sommige verhalen zijn te kort om echt samen te kunnen vatten. Ik zal hier ook per verhaal - wederom voor zover mogelijk - de personages, motieven en het thema aangeven. Het kopje 'thematiek' bevat opmerkingen over de motieven en het thema van de hele bundel. Dat laatste geldt ook voor de eerste en laatste zin, trivia en recensies. De quotes zijn in de samenvattingen verwerkt.

 

‘Bovenwereld’ door Tommy Wieringa

Twee mannen die in het midden van hun leven staan, voeren een gesprek. Op basis van de beschrijving van de personages kun je zien dat de mannen van elkaar verschillen. Werner ten Kate heeft een vrouw, Jolanda, die hij bedrogen heeft en die een burn-out heeft, en twee dochters van wie er een angstremmers slikt. Hij houdt van ‘echte’ dingen doen, zoals houthakken, een boot opknappen en vliegvissen. Hij kan vrede sluiten met bedrog, gelooft daar zelfs zelf in, en heeft geen moeite met mensen die bijvoorbeeld een woord als ‘sinaasappeljood’ gebruiken. Hij beschermt zichzelf paradoxaal genoeg met spot en openhartigheid. Jonas Daalberg dacht door die openhartigheid een nieuwe vriend gevonden te hebben en is teleurgesteld als blijkt dat hij dit tegen iedereen is. Jonas kan ook niet omgaan met zijn gemakzuchtigheid en is daarvoor te ernstig: hij is een idealist en wil deugen. Ook is Jonas bang om oud te worden: hij vindt zichzelf te jong voor golf, vindt het vervelend dat ze hem bij rugby ‘die ouwe’ noemen en is bang een verhaal twee keer te vertellen. Hij heeft ook minder zin in die ‘echte’ dingen en heeft zijn laatste openhaardhout laten bezorgen.

Thema: moeizame vriendschap. Er hangt een ‘aswolk van zwijgen’ in de kamer, Jonas vindt het ‘sinaasappeljood’ onacceptabel en denkt terug aan vroegere, vanzelfsprekendere vriendschappen, waarbij hij geen afspraak hoefde te maken.

Motief: de vrouw van Werner lijkt op een revuedanseres (zie ook het kopje ‘thematiek’ in dit verslag).

 

‘Vae Victis’ door Nescio

Een gezin drinkt thee in een mooi en kalm landschap. Er is echter ook een plek waar schelpenzuigers kalk aanleveren voor het gemeenschappelijke graf (massagraf) ‘van hen, die geslacht waren. […] , van hen die genoten hadden’. (p. 54) Ook is er een ongure man die doodskisten versjouwt en ‘die onzen dochters de kleeren van de blanke lijven zou rijten’. (p. 54) Nu drinkt het gezin nog thee, maakt plezier en wordt gegroet door de veldwachter, weldra ‘zouden de fonteinen van den haat alom hoog opspuiten uit zwarte, brokkelige gaten in ons gelijkgeschoren, glanzige gras’. (p. 54)

Thema: vergankelijkheid. Er is een tegenstelling tussen het landelijke en mooie landschap en de grauwe stad, tussen het heden en de toekomst.

 

‘Zomer’ door Ernest van der Kwast

Klaus Mair is een jongen uit Oostenrijk met kort, stekelig en blond haar. In zijn jeugd kan hij als enige niet zwemmen zijn vader maakt van twee holle pompoenen een soort zwembandjes voor hem. Als puber doet hij een opleiding voor constructeur maar hij heeft geen contact met andere jongens. Zijn moeder geeft hem eten uit haar moestuin. Als hij volwassen is en zijn vader en broer sterven, neemt hij het familiebedrijf (appels) over. Later sterft ook zijn moeder.

Thema: eenzaamheid.

Motief: in de eerste plaats speelt het verstrijken van de tijd en de dood een rol. Klaus realiseert zich regelmatig dat zijn jeugd voorbij is, dat hij ouder wordt en dat er nieuwe fase in zijn leven aanbreekt. ‘Het was de tijd, de oceaan van tijd, die in beweging was gezet en niet meer te stoppen was.’ (p. 59) In de tweede plaats speelt ook de natuur een rol: de natuur als troost, bijvoorbeeld in de vorm van het mooie meer en de pompoenen als zwembandjes, het eten uit de moestuin en de bloemen die hij op de graven kan leggen.

 

‘Melk. Mas de la griffe 1942’ door Matthijs Deen

Het verhaal gaat over een Franse boer en boerin. Zij houden schapen, hebben een moestuin en verkopen hun producten op de markt. Ze hebben geen kinderen. Het leven van de man, Jean, bestaat voor de oorlog uit zijn woede, zijn vrouw, zijn ezel en de markt. Waarschijnlijk drinkt hij na de markt zijn woede weg en ’s avonds zoekt zijn vrouw, Christine, in zijn zakken naar overgebleven geld. Tijdens de oorlog komt een neef vluchtelingen brengen en die krijgen van de boer en boerin melk en worst. Later komt er een observatiepost en bezoeken ook soldaten de boerderij. Als er dan vluchtelingen komen, neemt de vrouw de soldaten mee naar binnen en trapt de boer als waarschuwing tegen de melkemmer.

Motief: melkemmer (zie ook het kopje ‘thematiek’ in dit verslag).

 

‘Een kamer voor mezelf’ door Joost de Vries

De hoofdpersoon en zijn broer hebben zich ingeschreven voor een regiment dat de Slag bij Waterloo in België zal naspelen (17 en 18 juni 1815) en ze reizen via Gare du Nord in Parijs. Vlakbij het Louvre zien ze de bejaarde Henry Kissinger lopen en zijn broer gaat met hem op de foto. Dan reizen ze met een bus vol Britten en Nederlanders terug naar België. De volgende dag lopen ze als een Franse soldaat richting het Britse geschut. De hoofdpersoon wordt vrij snel neer geschoten en terwijl hij in het gras ligt, denkt hij terug aan fijne gezinsvakanties in Frankrijk. Hij hoopt dat het nog lang duurt voordat hij wakker wordt ‘gekust’.

Thema: (zelf verkozen) eenzaamheid. De ik zit in een andere bus dan zijn broer. Ook praat hij over het soort mannen dat dit soort dingen doet alsof hij daar zelf buiten staat. Hij keert zich af van de kletsende mannen in de bus en merkt over zijn buurman Raymond op: ‘Zoals je niets met taxichauffeurs te maken hebt.’ Hij is als enige wakker als de rest nog slaapt en wordt dan door de voorbij rijdende cavalerie genegeerd alsof hij onzichtbaar is. Als hij sterft, stappen de andere soldaten over hen heen zonder naar hem om te kijken en hij voelt zich dan alleen: ‘Hopeloos, eindeloos alleen. Het was een fijne, niet-droevige vorm van eenzaamheid.’ (p. 74) Tijdens de vakanties vroeger zonderde hij zich ook graag af.

Motief: oorlog (Henry Kissinger en Slag bij Waterloo).

‘De middeleeuwen van vroeger en nu’ door Louis Paul Boon

Dit verhaal is een inleiding van het boek Wapenbroeders van Louis Paul Boon: een herschrijving van het dierenepos Van den Vos Reynaerde. ‘Hij hekelt hierin de wereldlijke en geestelijke overheid, de vrouw als echtgenote en de algemene menselijke gebreken zoals de domheid en het kuddegedrag.’ (www.wikipedia.nl) Die kritiek is ook in deze inleiding duidelijk. Er wordt beschreven hoe vroeger de feodale, katholieke heren, de vette katholieken en de pastoor konden doen wat ze wilden en mensen bijvoorbeeld dwongen om op bedevaart te gaan. Nu sluiten de belangrijke heren zich bij Marx of Hitler aan en dwingen mensen om naar concentratiekampen of Siberië te gaan. De dorpelingen zijn lelijk, dom en bang voor spoken terwijl de echte spoken de kasteelheren, katholieke heren, pest, pokken en honger zijn.

 

‘Ezels’ door Sanneke van Hassel

De verteller is de veertig gepasseerd en doet graag stoer met auto’s. Hij heeft een dochter Mickey maar bezoekt met zijn vriendin, bijna veertig, rode krullen, witte laarsjes, een soort kinderboerderij met onder andere ezels en kittens. De relatie lijkt op springen te staan: als ze aankomen, denkt hij erover haar roepend en bonkend in de auto te laten zitten. Zij is enthousiast over de ezels en vindt ze lief terwijl hij het een armetierig zooitje vindt. Hij geilt op het meisje dat de koffie komt brengen. Zij doet verliefd tegen de kittens terwijl hij alleen aan ziektes kan denken. Ze reageert dan fel terwijl het haar de laatste tijd niets meer lijkt te schelen wat hij tegen haar zegt. Hij denkt na over de voordelen als hij haar de kitten laat houden: ze zal gedwee zijn. Ze hoeft de kitten echter niet en praat over de ouder wordende kitten als over een verlopen relatie. Het lijkt er ook op dat hij geen kinderen met haar wil: ‘We kunnen alle kanten op.’

Thema: samen alleen zijn.

 

‘Bloempluis’ door Lydia Rood

De hoofdpersoon is bij de IJssel om haar vaders as uit te strooien en denkt terug aan een ander afscheid, namelijk dat van een vriendin. Die vriendin en zij waren tegenpolen: de vriendin wist hoe het leven geleefd moest worden, de verteller aapte haar na. Als de verteller met haar samen uit ging, was ze veilig, alleen ging ze altijd te ver. De vriendin emigreert, zij wil dat alleen. De vriendin fietst een fietstocht uit, de verteller neemt de trein. De vriendin verleidt de vriend van de verteller, de verteller leent geld van haar en geeft dat niet terug. Ze hebben dan een paar jaar geen contact terwijl de verteller wel bij haar vriend blijft. De vriendin blijft alleen terwijl de verteller bij haar vriend blijft hangen. Na een bezoek van de verteller en haar vriend aan het huis van de vriendin aan de IJssel wil de vriendin geen contact meer.

Thema: afscheid. Volgens haar vader stroomt alles en kun je nergens op rekenen: loslaten dus. De hoofdpersoon heeft ooit afscheid genomen van haar vriendin en probeert nu afscheid te nemen van haar vader.

Motieven: in de eerste plaats spelen tegenpolen een belangrijke rol. ‘Nu staar ik naar die ouwe rivier te kijken en merk dat ik het ben gaan begrijpen: stroom en oevers wringen zich in dezelfde bochten.’ (p. 87) In de tweede plaats komt vreemdgaan terug (vader, vriendin).

 

‘Het lelijkste schilderij ter wereld’ door Joubert Pignon

De verteller heeft twee dagen niets gegeten en gaat naar een feest bij iemand thuis waar hij eet en nootjes verzamelt. Hij komt oog in oog te staan met het lelijkste schilderij ter wereld en veroorzaakt een klein opstootje. Het schilderij wordt weggehaald en het feest wordt beëindigd, waarna het weer op zijn kop wordt teruggehangen.

 

‘Scheer een zwerver’ door Rob van Essen

De verteller heeft met vrienden in een goed restaurant gegeten en bij het naar buiten lopen stappen ze over een zwerver heen. Floris neemt het initiatief om de man mee naar huis te nemen, zijn kleren uit te doen, zijn haren en baard af te knippen en uiteindelijk wassen ze met zijn allen de man. De man blijft nog drie maanden bij Floris hangen en verdwijnt dan weer. Het is het meest bijzondere wat de verteller ooit gedaan heeft.

Thema: leven als in een film/musical. ‘En als ze een episode uit mijn leven zouden moeten verfilmen, dan zou het die scène in de badkamer moeten zijn, dat optimistische muziekstuk, ja, geen film maar een musical.’ (p. 100) De zwerver zegt steeds ‘Ho ho ho!’ en de vrienden zeggen hem na alsof het een lied is. De vrienden knippen en wassen hem ook alsof het een jurysport is of een tv-format en hun bewegingen met en in water, op de muziek, lijken uitgevoerd volgens een choreografie.

Motieven: ‘Ho ho ho!’ en de schaar en het scheermes.

 

‘’t Getal van het beest’ door Nescio

De verteller van het verhaal is Koekebakker, Nescio’s alter ego. Volgens Janus is hij een wereldhervormer op gevorderde leeftijd. Hij drinkt met drie vrienden bier op zijn kamer: Janus Molenaar, volgens Bavink een eenvoudige burgerjongen, drinkt veel en schreeuwt; Bavink, volgens de verteller een mooie jongen, een baard, landschapsschilder en rookt sigaren; Hoyer, die wel aan het woord komt maar over wie we weinig extra informatie krijgen. Snijders is er ook maar hij mag niet bij de anderen aan tafel komen zitten omdat hij geen kunstenaar is. De drie vrienden proberen Janus ervan te overtuigen zijn sociale plicht te vervullen. Janus gaat hier eerst tegenin maar stemt er dan mee in om in de zomer samen met Koekebakker een schilderij te schilderen dat ‘De Gedachte’ zal heten en 1500 gulden moet opbrengen.

Het schilderij is gemaakt: een baan rood, daarboven een baan blauw en midden in het blauw een ronde, gele vlek. Het hangt waarschijnlijk in een galerie, Bavink en Koekebakker staan ervoor en Bavink legt Koekebakker het schilderij uit. Achter hen staat een meisje met een catalogus dat Bavink leuk lijkt te vinden maar door loopt. Een criticus die het schilderij bespreekt, gebruikt grote en mooie woorden maar zegt uiteindelijk niets. Een theosoof koopt het en een veearts koopt het beeldrecht ervan voor een boek over astrologie: ‘De heliotropie der mensheid’. Later lijkt het met die boeken betaald te hebben en moeten de vrienden ervoor zorgen dat ze weer verdwijnen want Janus raakt in de war van een hoofdstuk in het boek over het getal van het beest.

Thema: afzetten tegen de maatschappij.

Motief: bij Nescio is er vaak sprake van een queeste naar God die zich dan weer laat zien en dan weer verbergt. God openbaart zich op twee manieren: in de natuur en de vrouw. Ook hier is dat te zien in de beschrijving van het meisje in de galerie. (www.dbnl.nl) Daarnaast valt het woordgebruik op: er wordt grappig gedaan over het woord ‘geknipt’ en de woorden die de criticus gebruikt om het schilderij te omschrijven en te duiden.

 

‘Opium en het einde van de winter’ door Johnny van Doorn

Dit verhaal is in twee delen verdeeld. De verteller komt uit de provincie en loopt op bordeelsluipers. In het eerste deel leeft de verteller in een kelder – een toverkelder – in Amsterdam en gebruikt opium: de drugs geven hem warmte. Er is ook een meisje met wie hij seks heeft. Na de seks wil het meisje over haar sombere leven praten maar de ik lacht dat weg met een aanstekelijke lach, geleerd van ene Roderic de Prikker. In het tweede deel is de winter bijna voorbij en de verteller is buiten. In een kroeg slaat hij wat brandenwijntjes achterover en hij maakt zich zorgen over zijn gezondheid. Op straat hoort hij dat de C&A in brand staat en hij rent erheen. Hij geniet van de warmte en het schouwspel: de brandweer bezig, de uitgelopen mensen, ook prostituees. Een mooie, zwarte vrouw laat hem haar naakte lichaam zien en hij is tevreden.’

Thema: het hiernamaals op aarde. Er zijn genoeg vervelende dingen in het leven van de verteller, zoals de kou, zijn gezondheid, ‘eeuwig neuken zonder ooit klaar te komen’ (een straf uit Dantes Inferno), maar drugs, drank en liefde maken dat hij tevreden is. Denk ook aan het weglachen van problemen.

 

‘Een korte weg tot succes’ door Jules Deelder

De hoofdpersoon B. heeft een vrouw en is een harde werker, nauwgezet en ijverig. Hij wil graag hogerop maar dat lukt hem niet en hij begrijpt niet waarom. Op een avond valt zijn oog op een aankondiging van het Nationaal Instituut van de heer Dalmeijer over het huidige onderwijs dat te veel is gericht op het Verstand in plaats van op de Persoonlijkheid. Het instituut heeft als taak om mensen van de Daad te vormen: voorgangers, leiders, ontwerpers en uitvoerders van grote werken. B. gelooft het niet maar vraagt toch de kosteloze brochure aan.

Achttien maanden later heeft B. de brochure gelezen en heeft de heer Dalmeijer hem gewezen op wat hem in de weg stond. Hij heeft ook een persoonlijke cursus gedaan. Hij studeerde hard, veranderde, kreeg opslag en mocht uiteindelijk lid worden van de NSB.

Thema: succes boven alles.

 

‘Agenda’ door Ischa Meijer

Dit verhaal wordt verteld door De Dikke Man, het alter ego van Ischa Meijer zelf, over wie hij in de jaren ’90 columns schreef in het Parool. De Dikke Man ontmoet na het overlijden van zijn vader, zijn moeder is al eerder overleden, een middelbare Timide Dame: Lucy Veldhoven. Hij herkent die naam uit de agenda van zijn vader: de naam stond er na de dood van zijn moeder steeds vaker in. De Dikke Man suggereert dat ze meer deden dan afspreken en praten maar de vrouw ontkent dat en zegt dat zijn vader blij mocht zijn dat hij haar had ontmoet: ‘Hij was destijds met elk wijf meegegaan.’ (p. 114) Ze schrikt van zichzelf, wat De Dikke Man amuseert en hij voelt zich sinds maanden even verlost van zijn verdriet.

Thema: de melancholie van het leven. ‘Het bijzondere in de observatie van De Dikke Man is dat ze opgewekt wordt door een schier grenzeloos mededogen - behalve als hij zich kwaad maakt, en dat wordt hij op een bijna tirannieke manier. De Dikke Man zag doorgaans heel de mens als lotgenoot.’ (Ellenbroek 1996)

 

‘Tocht’ door Leen Raats

De hoofdpersoon heet Treesje en is geboren aan de rechter Scheldeoever (Antwerpen). Ze is 29 en bang om 30 te worden en om het niet te worden. Ze heeft een hekel aan voetbal, cava en saaie mensen. Ze is getrouwd met Sven, heeft een dochter Jade en wil een tweede kind. Ze wil ook al drie jaar weg of zou ze te veel van het leven verwachten? Ze verlangt naar verandering en ondertussen kijkt haar man op zolder naar zijn tablet, terwijl zij beneden geen tv wil en op de plaats van de tv een fruitschaal heeft neergezet hoewel ze geen fruit eet.

Thema: verlangen.

 

‘Waterlelies en sterren’ door Gied Jaspars

De verteller (54 jaar, komt hier al sinds zijn 22e) vaart in zijn roeibootje genaamd ‘Nescio’ op het Gein. Nescio betekent ‘ik weet het niet’ en deze schrijver betekent veel voor de verteller. Om hem heen bloeien de witte waterlelies. Hij denkt terug aan toen hij negen was en in bed onder de dekens het gedicht ‘De waterlelie’ van Frederik van Eeden las. Hij heeft dan nog nooit een waterlelie gezien maar het beeld spreekt hem zo aan dat hij moet huilen. Er gebeurde iets wat hij niet begreep. 45 jaar lang is hij op weg geweest naar die donkere plek met waterlelies onder de boom. De wind blaast het bootje verder en er ontstaat een donkere tunnel omdat zowel de lucht boven hem als het water onder hem donker zijn. De waterlelies wijzen hem als sterren de weg. Aan het einde van de tunnel zal er rust zijn en zal hij niets meer wensen, zoals in het gedicht.

Thema: bestemming.

Motief: in de eerste plaats speelt het donker een belangrijke rol. In de donkere tunnel van de lucht en het water wijzen de waterlelies hem de weg. In de tweede plaats is de vergelijking met het gedicht belangrijk.

 

‘Wanda Lota’ door Bernlef

De hoofdpersoon heet Jessica de Kat. Ze is ongeveer elf jaar (nog geen borsten en schaamhaar, nog niet ongesteld) en mager. Haar ouders zijn uit elkaar en Jessica’s vader, Harry de Kat, heeft een nieuwe vrouw, Emma, en woont met haar in Steenwijk. Jessica’s moeder, Jannie Loman, wil niet dat Jessica haar vader bezoekt en zorgt steeds minder goed voor zichzelf: ze heeft een buikje, draagt geen bh en lippenstift meer, heeft afbladderende nagellak en rookt veel. Jessica denkt dat haar vader om die redenen een andere, jongere vrouw genomen heeft en besluit daarom niet ouder te willen worden en dus te stoppen met groeien. Daarom stopt ze met eten en spoelt de beschuit die haar moeder ’s ochtends komt brengen, door het toilet. Ze gaat niet naar school en haar moeder meldt haar ziek. Ze droomt ervan zwak te worden maar net niet dood te gaan en dat haar vader dan voor haar terugkomt.

Thema: verandering. Zowel haar gezin als haar lichaam verandert. Zelf verandert Jessica haar naam.

Motief: controle. Jessica voelt zich overgeleverd aan haar ouders. Zowel haar moeder (vader niet bezoeken) als haar vader (naam) bepalen dingen voor haar. Ze probeert de controle terug te krijgen door niet meer te eten en haar naam te veranderen.

 

‘Iemand die het meent’ door Maartje Wortel

Motto: ‘Travel is nonsense,’ he announced. ‘The only thing you see is what’s already inside you.’ – James Salter

Hoofdpersoon Reza woont alleen in een camper op een weiland met  geiten en schapen. Ze heeft een zus en een moeder en haar vader heeft het gezin ooit in de steek gelaten. Ze had vroeger veel vriendinnen en is aantrekkelijk voor vrouwen. Ze doet bij die vrouwen haar best om niet vergeten te worden. Ze is in het weiland gaan wonen omdat het leven in de stad haar verveelde: allemaal dezelfde mensen die anders wilden zijn. Ze verlangde naar eenvoud die niets anders pretendeert te zijn, geen goedkeuring zoekt.

Tijdens een zomer ontmoet ze de mooie en gevierde actrice Mia Slobodovic, omdat Mia ziet dat een van haar schapen in de sloot ligt. De vrouwen proberen het met een sleepkabel eruit te trekken, maar dat lukt niet, waarna ze de brandweer bellen. Die komt uiteindelijk voor niets omdat Reza bedenkt dat ze de sleepkabel aan de auto kan vastmaken, maar is wel blij om met Mia op de foto te kunnen. Daarna zoenen en vrijen Reza en Mia met elkaar.

In het heden wacht Reza geïrriteerd op Mia. Ze heeft Mia op tv gezien en opgemerkt dat Mia zich bij haar net als op tv gedraagt, ook al is ze op tv nooit naakt en mag Reza wel haar brandwonden aanraken. Mia komt ook steeds laat thuis na haar repetities. Reza ergert zich daaraan en voelt zich alleen. Ze weet niet of Mia wel echt is en de waarheid spreekt. Als Mia eindelijk thuis komt, beschuldigt Reza haar van vreemdgaan en ze wil aan haar vingers ruiken. Mia wordt boos en Reza krijgt spijt en zegt dat ze zichzelf niet is. Dat is ze juist wel want ze is alleen, onzeker en daardoor achterdochtig. Mia loopt weg en verdwijnt uit haar leven. Reza gaat achter haar aan maar te laat.

Thema: eenzaamheid. Vader heeft het gezin verlaten. In de buurt van het weiland is het in de zomer wel eens druk maar meestal is er niemand. Ze woont alleen en gebruikt een beeld van de schrijver Tip Marugg om zich minder alleen te voelen. Haar zus noemt haar ‘eenzaam’.

Motief: het schaap dat door Reza en Mia gered wordt en waardoor Mia Reza altijd zal herinneren. Reza vraagt zich af of het schaap misschien zelfmoord wil plegen en gebruikt dan ook kennis uit De morgen loeit weer aan van Marugg.

 

‘Naar de kelder’ door L.H. Wiener

De hoofdpersoon is ongeveer 61 jaar, schrijver en docent, zijn vroegere werk was autobiografisch. Hij kijkt terug op zijn liefdesrelatie met de veel jongere Quirina: een negentienjarige leerling. Hij genoot ervan als mensen dachten dat ze zijn dochter was. Hij heeft haar ontmaagd en had regelmatig seks met haar, waarbij ze liever hem plezierde dan zich aan haar eigen passie overgaf. Zo dacht hij althans. Quirina bevrijdde hem van zijn frustraties over vrouwen, opgedaan in zijn jeugd. Hun relatie was vrij en beiden wisten dat deze zo beëindigd kon worden. Dat gebeurde inderdaad toen Quirina met nieuwjaar een jongen van haar eigen leeftijd ontmoette tijdens een studentenfeest in Groningen: Pieter Bas. In augustus is hij verheugd een sms van haar te ontvangen met de vraag of ze weer eens zullen zeilen. Later bleek echter dat haar zusje Lotte, Lottes vriend David en Pieter Bas ook meegingen. De hoofdpersoon was in de war maar stemde toch met het plan in. Iedereen had het naar zijn zin op het jacht behalve de hoofdpersoon zelf: het gesprek met de jongens verliep stroef en Quirina is te ver weg. Toen verdween Quirina in de punt omdat ze niet lekker was en Pieter Bas ging haar achterna en kwam niet terug. De hoofdpersoon keek door het luik en zag wat hij niet wilde zien: Quirina was waarschijnlijk bezig met haar eigen genot.

Thema: ouder worden, afscheid nemen van de jeugd/het jeugdige leven (van zijn eigen leven en van Quirina).

Motief: veel verwijzingen naar Engelse en Franse literatuur en auteurs.

 

‘Nieuwe Paus’ door ‘Bernhard Christiansen’

Dit verhaal is een omschrijving van de door de verteller verzonnen nieuwe paus. Zo opgeschreven – de mix van werkelijke en verzonnen eigenschappen - lijkt het hele idee van een paus een absurd idee: fictie.

 

‘Het kerstfeest der vissers’ door Joop Waasdorp

De verteller krijgt tekenles van een van de docenten die de pet geïntroduceerd heeft op school. Nu lopen meerdere docenten met een pet op. Om het stil te krijgen spiest deze leraar met een jachtmes een papier met ‘stilte’ erop aan in een kast. De leraar tekent zelf nooit. De verteller kan niet tekenen en staat voor dit vak het cijfer 1 op zijn rapport. Rond Kerst stelt de leraar voor een bloemenstal te tekenen. Iedereen doet dat, behalve het mooiste meisje van de klas, Annie: zij tekent een draaiorgel. De verteller wil iets origineels en eenvoudigs tekenen en besluit bijna zijn hele blad blauw te krijten, er een simpel bootje boven te tekenen en dat ‘Het kerstfeest der vissers’ te noemen. De leraar is zo onder de indruk dat hij zijn pet voor de jongen afneemt.

Thema: anders zijn. De verteller is anders dan de andere leerlingen want hij kan niet tekenen en wil geen bloemenstal tekenen. Hij tekent uiteindelijk een klein en eenzaam scheepje op zee.

Motief: de pet.

 

‘Koninginnedag’ door Jan Arends

De verteller is nu rustig, vriendelijk en zachtmoedig tegen zijn medebewoners. Hij is echter ook groot en sterk. Hij heeft op Koninginnedag prins Bernhard met een stok op zijn schouder geslagen om hem Ridder Prins van Oranje te maken. Een marechaussee heeft hem overmeesterd en toen hij op de grond lag, lachten de mensen hem uit. Nu zit hij in een gekkenhuis en hij vraagt zich af waarom hij dat eigenlijk deed. Hij moet wel geloven dat hij een opdracht van God had, ook al gelooft hij niet in God, want anders was hij gewoon een gek die uitgelachen werd.

Thema: wat is normaal en wat is gek? Het gaat niet alleen om de twijfels die de verteller daar zelf over heeft – op straat deed hij gek in het gekkenhuis doet hij normaal - maar je kunt je ook afvragen hoe normaal een ritueel als iemand tot ridder slaan is. Hoe normaal zijn de mensen die hem uitlachen? Hoe normaal is het om in God te geloven? En hoe gek is iemand die zo over zichzelf kan nadenken?

 

‘Het dal der plichten’ door Nescio

Het dal der plichten is de wereld vol verplichtingen. De mensen daar zijn somber, schreeuwen af en toe. De verteller denkt dat hij erboven staat, maar hij staat er gewoon tussen.

Nescio was als procuratiehouder en directeur van een Amsterdamse handelsonderneming begraven in ‘het dal der plichten’: hij schreef en publiceerde toen weinig. (Goedegebuure 2011) ‘Dit leven overweldigde de melancholicus, ging zijn incasseringsvermogen te boven, tot het hem uiteindelijk verlamde en zwijgend achterliet.’ (www.vpro.nl).

 

‘Een koppel spreeuwen’ door J.W. Holsbergen

De hoofdpersoon is Jan de Bree en hoewel hij zich oud voelt, is hij ook nog een charmeur: hij heeft een kam bij zich en staat graag voor de spiegel. Hij heeft kinderen. Hij wordt ’s nachts gebeld omdat Ineke Haller op sterven ligt en laat zich dan door Ted, die een auto heeft, naar haar toe rijden. Daar aangekomen worden ze opengedaan door mevrouw Fels, van wie ze denken dat ze weduwe is. Ineke is net bediend (ze is vlak voor het sterven gezegend met olie en gebed). Ze gaan naar binnen en het lijkt of ze slaapt maar ze groet hen. Ze noemt Ted ‘Flip’. De dokter komt binnen, ergert zich aan het feit dat ze bediend is en geeft haar een injectie: volgens hem komt het goed. In een andere kamer gaan de mannen op bed liggen en ze drinken koffie. Ze praten over haar dochtertje Nina die van Jan of Ted zou kunnen zijn. Als het licht is, brengt de weduwe ze weer bij Ineke: het gaat beter, ze is wakker en groet hen weer. Jan kust haar en dat doet hem veel. Bij het weggaan kust hij haar weer. Ze kopen een kamerplant voor de weduwe en bloemen op onverwachte dagen voor Ineke.

Thema: dood. Het is net of ze alle drie op het punt van dood gaan staan – Ineke opent de rij, is bediend, de crucifixen – maar gered worden.

Motief: katholieke geloof en in het bijzonder de crucifix (leidmotief). Ineke is bediend, speelt met een crucifix en er is sprake van roomse koffie, roomse kamillen en roomse bonen. De crucifix duikt overal op: eerst speelt Ineke er met een, dan ligt er een op het nachtkastje, er zit er een in Jans en in Teds zak, er ligt er een op de achterbank en als Ineke slaapt, heeft ze er nog een vast.

 

‘Na de film’ door Hugo Claus

De verteller en Andrea komen thuis. De verteller heeft een bruut gezicht door de regen en Andrea wordt er juist mooi van. Ze heeft treurige, groengrijze ogen en krullen. De verteller wil seks maar Andre wil het hele voorspel. Ze spelen vervolgens het programma in een bioscoop na: eerst het voorprogramma, de documentaire ‘Les Barrage du Lot’ (de Lot is een rivier in het zuiden van Frankrijk). Andrea doet alsof ze een riviertje is en de verteller is de eerste barrage waar ze tegenop botst. Daarna is het pauze en ze eten een ijsje. Tot slot is er de hoofdfilm: Andrea speelt een doofstom meisje dat de kippen voert, de paarden aait, danst en door de stalknecht, gespeeld door de verteller, achtervolgd en verkracht wordt. Tijdens de bijbehorende vechtpartij geeft de verteller haar een klap. Na de verkrachting, de seks, wil Andrea verder spelen dat de dokter komt, maar de verteller heeft geen zin meer en in bed vraagt hij zich af: hoe lang nog? Ze zeggen tegen elkaar dat ze eigenlijk niet van film houden.

Thema: grens tussen de echte en verzonnen wereld, tussen de werkelijkheid en de droom/fantasie. Een film speelt vaak de werkelijkheid na maar hier spelen de verteller en Andrea een film na. De verkrachting zit in de film en is dus niet echt maar zegt wel iets over de staat van hun relatie. Hugo Claus was erg geïnteresseerd in de film: ‘Mensen van mijn leeftijd zijn nu eenmaal enorm door de film beïnvloed. Ik wilde zo dicht mogelijk bij die wereld komen. De droom, daar ging het om. De droom heeft de allures van de film, van het beeld.’ (www.wikipedia.nl)

 

‘Gedroogde plasbloem’ door A.H.J. Dautzenberg

De hoofdpersoon is Frank van den Nieuwenhuijzen. Frank is dik en weet dat hij schrijver is maar hij krijgt zijn roman niet op papier. Hij bedenkt een oplossing voor zijn writer’s block: virtueel schrijven (of: mindwriting). Op die manier schrijft hij in twee jaar zijn debuut. Via de vereniging Divium komt hij in een netwerk van gelijkgestemden terecht. Dan introduceert de Vereniging van Letterkundigen (VVL) voor hen zelfs een literaire prijs: de C&A Literatuurprijs voor Mindwriters. Frank schrijft zich in en komt door de ballotage heen. Er wordt een jury samengesteld: een atavistisch therapeut, een senior onderzoeker Volksverhalen van het Meertens Instituut en de recensente Elsbeth Etty. Door haar reputatie wint de prijs aan prestige. Om het boek te kunnen lezen moeten de juryleden in zijn hoofd kruipen. Daarna stellen ze hem ingewikkelde vragen. Etty weet niets te vragen en Frank vraagt zich af of ze het boek wel gelezen heeft. Hij komt op de shortlist en het juryrapport verschijnt op de website van de Volkskrant, waarop hij gebeld wordt door twee uitgevers. Het kost hem moeite ze ervan te overtuigen dat hij het boek niet op papier krijgt. Iedereen denkt dat hij zal winnen maat dan beschuldigt de schrijver Ronald Giphart hem van plagiaat, onder andere bij Pauw & Witteman. De VVL wil er niet mee verder en blaast de prijsuitreiking af. Etty vertelt in een interview dat ze dat vermoeden van het begin af aan had.

Thema: absurditeit van de literaire wereld (namelijk de prijzen, de jury’s, de taal waarin zij zich uitdrukken, het idee van mindwriting, de uitgevers, het circus eromheen dat bestaat uit recensies en tv-optredens). Etty is in 2011 overigens zelf beschuldigd van plagiaat.

 

‘Nipper 57’ door Hans Vervoort

Hans Vervoort heeft een radiofragment in handen gekregen van het treffen tussen Rudy Kousbroek en Jasper Grootveld en vertelt daarover. Kousbroek zei op 12 maart 2012 in het Desmet-theater in Amsterdam enkele rijmende gedichten over dieren op en werd ‘nagerijmd’ door de dronken antirookmagiër Grootveld. De twee geraken in gevecht waarna Kousbroek weer verder gaat met voordragen en Grootveld wordt afgevoerd. Vervoort feliciteert hem achteraf met de overwinning en Kousbroek zegt dan dat Indische jongens weten wat knokken is.

 

‘ZKV’ door A.H.J. Dautzenberg

Artikel 1 van de Grondwet, over gelijke behandeling en het discriminatieverbod, wordt geciteerd.

 

‘Poen’ door Heeere Heeresma

Parkeerwachters en de sociale dienst worden met de Sicherheitsdienst vergeleken en verklikken aan de sociale dienst met verraad in de Tweede Wereldoorlog. De verklikkers lijken uit idealisme te handelen. Een dichter draagt dit voor maar de tijd is voorbij. Op weg naar het station denkt hij dat hebzucht de schuldige is. De kaartjesautomaat weigert dienst en van de conducteur krijgt hij een boete. In de oorlog vervoerden de spoorwegen joden dus wat dat betreft valt alles mee.

Thema: hebzucht.

 

‘Schrijver’ door Heere Heeresma

Dit verhaal beschrijft een weemoedig verlangen naar de tijd waarin er nog echte boeken, lezers en schrijvers waren. Goede boeken bevatten het verhaal van de taal. Echte lezers zijn de fijn besnaarden met aanleg voor de beleving van taal. Echte schrijvers zijn geen journalisten die over hun eigen ego schrijven.

 

‘De papegaai’ door Lode Baekelmans

De hoofdpersoon is meneer Quadghebeur, Isidoor, en hij is apotheker van beroep. Hij is spichtig, grijs, heeft een geitenbaardje, staat vaak te dromen en houdt van afzondering. Hij speelt ’s avonds graag kaart, leest graag en is te schuchter en fatsoenlijk om vreemd te gaan, terwijl hij een ongelukkig huwelijk heeft met Mathilde: gerimpeld, steenrood gezicht, snor, grijze haren en haar op de kin. Mathilde is ongelukkig en zeurt. Ze is vijftien jaar ouder en hij is met haar getrouwd voor haar geld, zodat hij een apotheek kon overnemen. Ze hebben samen een hond. De jaren gaan al zeurend voorbij. Meneer Quadghebeur pleegt verzet tegen dit gezeur door zijn vrouw altijd tegen te spreken. Op een winteravond wenst mevrouw zich een papegaai, wat meneer Quadghebeur natuurlijk weigert. Ze maken hier vervolgens regelmatig ruzie over. In de lente ziet hij dat de overbuurman een kaketoetje heeft dat veel schreeuwt en hij bedenkt zich dat hij haar juist een papegaai moet geven om haar te straffen. In de zomer gaat hij naar de markt en koopt er een. Op een terras haalt hij de vogel uit zijn kooi en die ontsnapt. Hij laat zijn vrouw halen om haar te laten zien dat de papegaai gevlogen is. Ze moet ervan huilen en voor de eerste keer in zijn leven doet dat meneer Quadghebeur pijn. Ze spreken elkaars namen uit en meneer Quadghebeur gaat een nieuwe papegaai kopen.

Thema: alleen zijn in een relatie.

Motief: de papegaai.

 

‘Geschubd zenuwachtig pootje’ door Maud Vanhauwaert

Vanhauwert schrijft poëzie en heeft onder ander de Zinderslam in Groningen gewonnen. Ik kan me voorstellen dat dit gedicht aan kracht en betekenis wint als het wordt voorgedragen. Omdat ik niet op een logisch-chronologische manier over dit gedicht kan vertellen, volsta ik hier met een citaat uit een recensie van haar bundel Ik ben mogelijk: ‘'Geschubd zenuwachtig pootje' is van geheel andere orde. Op de ene plek gebeurt dit en de andere dat, en zo gaan we de Kempen, Parijs, Kinshasa, West-Vlaanderen, Bangladesh, Hongarije en Polen langs. Even klinkt het naar een concept, een tussendoortje. Het fraaie is dat de dichter uit de ban springt. Doorlopen uit eenzaamheid maakt je voeten hard, en dat leidt tot eelt. En dan springt Vanhauwaert plotseling over op Munch - niet de schilder die schreeuwt maar die geeuwt. Het lijkt alsof dan, uit het concept losgesprongen, de gedichten gaan zingen.' (Lindner 2011).

 

‘Dat we het misschien weer konden vergeten’ door Maartje Wortel

Teun en de verteller werken op een baggeraar. Op een dag baggeren ze een meisje – een kind nog – op. Ze krijgen een dag vrij om dit te verwerken. De verteller kan het verhaal niet aan zijn vrouw kwijt: ze kunnen nooit meer over kinderen praten. Hij zwijgt en zijn vrouw stelt geen vragen. Hij denkt terug aan eerdere gevonden spullen, dieren en mensen, maar ze hebben nog nooit een meisje, nog nooit een kind opgedregd. De verteller fietst naar de volkstuin waar Teun een huisje heeft, samen roken ze en ze luisteren naar de stilte.

Thema: kwijt kunnen. De mensen kunnen niet langer gewenste spullen en meer aan het water kwijt, de mannen kunnen het verhaal niet aan hun vrouw kwijt, de mannen raken de gebeurtenis niet kwijt.

 

‘Pleziertrein’ door Nescio

‘Op de vroege ochtend van 30 juli 1896 stapt een vader met zijn zoon in de trein om een dagtochtje te maken naar het oosten van het land. Het is een gewone doordeweekse dag, een donderdag, en het is mooi zomerweer. De jongen heet Frits Grönloh en hij is veertien jaar oud. Hij zal het evenement later noteren in het dagboek waarin hij zijn ‘exploratietochten’ bijhoudt: ‘Donderdag 30 Juli. Met Pa per spoor naar Nijmegen via Utrecht. Tram Berg en Dal.’ Ze reizen met een speciale trein die buiten de gewone dienstregeling om rijdt, en die op de reclameaffiches aangeduid wordt als ‘pleziertrein’. Ze vertrekken al vroeg uit Amsterdam van station Weesperpoort; pas rond middernacht zijn ze weer in de stad terug. Die excursie is voor de jonge Frits Grönloh een geweldige gebeurtenis, want hij is tot dan toe niet veel verder geweest dan de omgeving van Amsterdam, waar hij met zijn ouders en zijn jongere broer en zusters woont. Hij is veertien jaar oud, heeft waarschijnlijk nog een korte broek aan, is met zijn vader op stap in een onbekende wereld, en is diep onder de indruk.

Als deze jongen bijna zestig jaar oud en gepensioneerd is, en inmiddels de schrijver Nescio is geworden, denkt hij terug aan zijn jeugd. Het is februari 1942, dus midden in de oorlog. Hij is bezig een deel van zijn onuitgegeven manuscripten over te schrijven in een paar stevige cahiers, want hij wil dat werk veilig stellen voor de dingen die in een oorlog gebeuren kunnen. Terwijl hij daarmee bezig is, komt de herinnering aan die 30e juli 1896 bij hem boven. Hij schrijft die op. (Frerichs 2003/2004/2005)

Thema: ‘dat werken met twee tegenpolen, dat dubbele gezichtspunt waar Nescio het patent op heeft. In ‘Pleziertrein’ is er de verwachting om wat komen gaat en tegelijk de weemoed om wat voorbij is, er is de zakelijkheid en daarnaast de ontroering, er is de banale realiteit waarvan steeds moet worden geconstateerd: ‘Het is van weinig belang’ en dan klinkt toch weer heel lyrisch en dichterlijk dat ‘koeren van die duif in de eeuwigheid’. Die eeuwigheid contrasteert met de vergankelijke dingen van het ogenblik.’ (Frerichs 2003/2004/2005)

 

‘De molen en Nescio’ door Gied Jaspars

De verteller heeft op zijn 22e Nescio’s Dichtertje, De uitvreter en Titaantjes gelezen en voelde zich daardoor minder alleen. Door Nescio heeft hij ook het Gein leren kennen en nu heeft hij een bootje op het Gein en woont hij met zijn vrouw in de molen Delphine aan het Gein, een molen waar Nescio al over schreef. Hij verbeeldt zich dat Nescio langs fietst. De verteller zal hier ook sterven.

Thema: thuiskomen bij schrijven en landschap.

 

‘Knoblewurst’ door David Pefko

De hoofdpersoon is Jerry Kirschenbaum. Hij is dun, heeft zilvergrijs haar, is geen patser, draagt een horloge met een waarde van een grote auto en Italiaanse pakken en hij is joods. Zijn vrouw hoort in de sauna een vrouw Helen tegen een andere vrouw Ruth zeggen dat Jerry lucht verkoopt en dat iedereen zijn inleg gaat terugvragen. Ze komt boos thuis en houdt Jerry de hele nacht wakker. De volgende dag heeft hij een afspraak met vader en zoon Nussbaum (Marty en Jonathan), die wel vaker paniekerig zijn over de zaken die ze met Jerry doen maar nu misschien wel dezelfde geruchten hebben gehoord als zijn vrouw. Hij is dus niet zijn zelfverzekerde zelf. In de wc slaat hij met zijn buist op de wasbak. Vader en zoon blijken inderdaad het gerucht gehoord te hebben, zijn zenuwachtig en vooral de zoon doet een poging hem flink aan de tand te voelen. De vader laat zich echter snel door Jerry overtuigen en het gesprek eindigt met een lach en Jerry’s laatste truc: een opmerking over zijn horloge. Marty biedt zijn excuses aan en ze nemen afscheid.

Thema: bedrog.

Motief: jodendom, horloge (leidmotief).

 

‘Ik dacht dat Finland verzonnen was’ door Delphine Lecompte

De verteller zegt over zichzelf dat ze lelijk is: ‘een boulimische ex-dichteres die op het punt staat haar alcoholisme te hervatten’. Ze is in Finland en zijn reisgenoot heet Bingo Mettenpenningen, een gepensioneerde ziekenhuiscateraar. Twee jaar geleden wilde de verteller haar ouders vermoorden en de wereld veroveren en daarna werd ze lethargisch, waarvan Bingo haar gered heeft. Bingo verkent Helsinki en de verteller kijkt tv in de hotelkamer. In de lobby van het hotel troost ze een vader van verdwenen kinderen. Ze maakt een afspraak in zijn kamer met hem, wat Bingo afkeurt. Als de verteller bij de kamer van de vader aankomt, staat er een man met een beenprothese en de seks verloopt stroef. Als ze teruggaat en in bad geweest is, is Bingo dood. Ze keert alleen terug en zegt tegen iedereen dat Bingo in Helsinki gebleven is.

Dit is een vrij absurdistisch verhaal dus het lukt mij niet het thema te benoemen.

 

‘Wat knaagt’ door F. ten Harmsen van Beek

De vertellers – we – verwachten dat er iets zal gebeuren. Ze zijn op hun hoede, staan op de uitkijk en proberen geluiden op te vangen. Uiteindelijk stormen ze naar buiten waar alles gewoon lijkt. Ze weten echter wel beter en blijven op hun hoede.

Thema: op mij komt dit over als een verslag van iemand die lijdt aan achtervolgingswaanzin of iets dergelijks. Het verhaal ontregelt en het schijnt dat de auteur zelf ook ontregeld was door drank en steeds weer nieuwe verloofdes. (Leusink 2012)

 

‘Het meisje van de garderobe’ door Rob van Essen

In de garderobe van Les Ambassadeurs werkt een meisje dat uit haar hoofd weet welke jas bij welke gast hoort. Op een avond wordt zij onwel en wordt met een ambulance afgevoerd. De gasten moeten zelf hun jas pakken en er ontstaat een gevecht om de duurste jassen. Als het meisje terugkomt, doet ze haar werk met minder flair en bij sommige jassen die ze aanpakt, maakt ze de opmerking dat die niet van die mensen zijn.

Personages

Divers

De personages in de verschillende verhalen zijn zo veel mogelijk bij het kopje 'samenvatting' beschreven.

Quotes

"'Ik beklaag me niet, want ik heb intussen begrepen dat veel mensen een jeugd hebben, waar wat op aan te merken valt, maar ik voelde me zo alleen, tot dat ik dat boekje las van Nescio. Tweeëntwintig jaar oud en nooit meer alleen!" Bladzijde 193

Thematiek

Eenzaamheid en isolement

Niet alleen de meeste auteurs in deze bundel zijn man, dat geldt ook voor de meeste hoofdpersonen. In eerste instantie lijken deze personen enigszins buiten de wereld te staan, op zichzelf te zijn, misschien zelfs eenzaam te zijn, maar als je beter kijkt dan lijken deze hoofdpersonen die eenzaamheid vaak zelf te verkiezen, zich buiten de anderen te plaatsen door zich op iets anders te richten. De hoofdpersonen met een relatie lijken er het slechtst af te komen: Jonas in ‘Bovenwereld’ van Tommy Wieringa is ondanks zichzelf bevriend met Werner en vraagt zich eigenlijk af wat hij daar doet, de verteller in ‘Ezels’ van Sanneke van Hassel heeft een vriendin maar lijkt er vooral genoegen in te scheppen vervelend tegen haar te doen, Reza’s eenzaamheid (een vrouw!) in ‘Iemand die het meent’ van Maartje Wortel verdwijnt niet als ze een relatie met Mia krijgt, het lijkt zelfs minder goed met haar te gaan, van de verteller in ‘Na de film’ van Hugo Claus kun je je afvragen wat erger is: spelen dat je je vriendin verkracht of echt genoeg van haar hebben? Meneer Quadghebeur in ‘De papegaai’ van Lode Baekelmans leidt een eenzaam leven in zijn verstandshuwelijk en ook de verteller in ‘Dat we het misschien weer konden vergeten’ van Maartje Wortel kan met zijn vrouw niet praten over de dingen die hem echt bezighouden. Het sterkst lijkt dit alles te gelden voor de verteller in ‘Naar de kelder’ van L.H. Wiener: hij lijkt de ouderdom en de eenzaamheid even op pauze gezet te hebben door een relatie met een veel jongere vrouw maar als zij hem verlaat, komt de klap. Dan kun je maar beter echt alleen zijn zoals Klaus in ‘Zomer’ van Ernest van der Kwast, die steun vindt bij de natuur, de verteller in ‘Waterlelies en sterren’ en ‘De molen en Nescio’, die steun vindt bij de literatuur en vooral de verteller in ‘Een kamer voor mezelf’ van Joost de Vries, die de eenzaamheid bewust opzoekt en zich daarvoor onder andere terugtrekt in zijn eigen hoofd. Ook in de volgende verhalen is er sprake van een hoofdpersoon die anders is dan anderen, er niet bij lijkt te horen of er niet bij wil horen, zich richt op anderen zaken en zich daarom buiten de wereld plaatst: ‘Opium en het einde van de wereld’ van Johnny van Doorn (richt zich op drugs en seks), ‘Korte weg naar succes’ van Jules Deelder (richt zich op succes), ‘Kerstfeest der visser’ van Joop Waasdorp (maakt een andere tekening), ‘Koninginnedag’ van Jan Arends, ‘’t Getal van het Beest’ (richt zich op kunst) en ‘Dal der plichten’ van Nescio, ‘Gedroogde plasbloem’ van A.H.J. Dautzenberg (richt zich op virtueel schrijven), ‘Poen’ van Heere Heeresma (richt zich op poëzie), ‘Knoblewurst’ van David Pefko (richt zich op bedrog) en ‘Wat knaagt’ van F. ten Harmsen van Beek.

Motieven

Emmer

Snijders zegt dat in het nawoord dat in ieder verhaal in deze bloemlezing een emmer of een danseur voorkomt en soms zelfs beide. Ik heb die opmerking in eerste instantie serieus genomen en bij alle verhalen op die motieven gelet. Het enige verhaal waarin iemand voorkwam die je een danseur zou kunnen noemen, is 'Bovenwereld' van Tommy Wieringa en het enige verhaal waarin ik een emmer zag, was 'Melk. Mas de la Griffe 1942' van Matthijs Deen: een melkemmer. Ik denk dus dat Snijders hier ironisch is.

Nescio

Wat wel opvalt, is het aantal verhalen van Nescio in de bundel, namelijk: 'Vae Victis', ''t Getal van het Beest', 'Het dal der plichten' en 'Pleziertrein'. Snijders vindt Nescio al sinds zijn jeugd de beste schrijver. In andere verhalen wordt op de een of andere manier aan Nescio gerefereerd: in 'Waterlelies en sterren' van Gied Jaspars heet het bootje 'Nescio', Cees Buddingh noemde Joop Waasdorp van 'Het kerstfeest der vissers' "de Nescio van de have-nots", de verteller in 'Gedroogde plasbloem' van A.H.J. Dautzenberg merkt op dat Nescio en Reve zich in hun graf omdraaiden (p. 164) en in 'De molen en Nescio' van Gied Jaspars heeft de verteller zijn bestemming gevonden omdat hij in een molen woont die Nescio ooit beschreef.

Water

Al zoekende naar emmers zag ik dat in veel verhalen water een rol speelde: Klaus in 'Zomer' van Ernest van der Kwast voelt zich even geborgen in het water van het Montiggler meer, de verteller in 'Bloempluis' van Lydia Rood is bij de IJssel en de rivier speelt een belangrijke rol in haar herinneringen aan haar vader en vriendin, in 'Scheer een zwerver' van Rob van Essen zorgt het water van de douche voor een musicalachtige sfeer ('I'm singing in the rain'), in 'Waterlelies en sterren' van Gied Jaspars vormen het water van het Gein en de lucht samen een donkere tunnel waarin de waterlelies leidend zijn, in 'Naar de kelder' van L.H. Wiener realiseert de verteller zich dat zijn relatie voorbij en hij echt oud is als hij aan het zeilen is, in 'Het kerstfeest der vissers' van Joop Waasdorp besluit de verteller bijna zijn hele blaadje blauw te krijten, het blauwe symboliseert de zee en in 'Dat we het misschien weer konden vergeten' van Maartje Wortel dreggen de verteller en Teun spullen en meer die mensen niet meer willen hebben, uit het water. De verhalen waarin het regent of sneeuwt heb ik buiten beschouwing gelaten.

Trivia

In 2012 werd Delphine Lecompte geïnterviewd door jakhals Thijs voor 'De wereld draait door': een bijzonder filmpje over een bijzondere vrouw (zie voor het filmpje het kopje 'bronnen').

Titelverklaring

Als een titel voor zich spreekt, wordt die hieronder niet besproken.

 

‘Bovenwereld’ door Tommy Wieringa

De titel komt letterlijk terug in het volgende citaat: ‘Hoe de onderwereld zich naar boven klauwde, verweven raakte met de bovenwereld.’ (p. 50) Voor Jonas staat dat symbool voor de teleurstelling die hij voelt voor sommige mensen, het gebrek aan karakter dat zij hebben, zoals zijn ‘vriend’ Werner.

 

‘Vae Victis’ door Nescio

‘Vae Victis’ is Latijn voor ‘wee de overwonnenen’ en slaat op de overwinning van de Galliërs op de Romeinen. In dit verhaal slaat de titel op het moment dat het gewone en lelijke - de haat - het mooie overwonnen heeft.

 

‘Zomer’ door Ernest van der Kwast

In de zomer is Klaus jong, leert hij zwemmen en ervaart hij geluk, daarna wordt hij ouder en wordt het alleen maar minder.

 

‘Melk. Mas de la griffe 1942’ door Matthijs Deen

In de titel staan de plaats en tijd van het verhaal. De vluchtelingen krijgen melk van de boer.

 

‘Een kamer voor mezelf’ door Joost de Vries

De hoofdpersoon heeft behoefte aan eenzaamheid, afzondering. Tijdens het naspelen van de Slag bij Waterloo vindt hij die in zijn herinnering: een (hersen)kamer voor zichzelf, in zijn eigen hoofd.

 

‘Ezels’ door Sanneke van Hassel

Zoals de man en de vrouw verschillend naar de ezels kijken, zo kijken ze verschillend naar de wereld. Dit verschil in perspectief maakt ook de crisis in hun relatie duidelijk.

 

‘Bloempluis’ door Lydia Rood

Bloemen laten hun pluis los zodat het ergens anders kan landen en kan uitgroeien tot een nieuwe plant en bloem. Uit loslaten, afscheid nemen, komt dus iets nieuws voort. De hoofdpersoon wil afscheid nemen van haar vader, haar vader loslaten, maar zijn as blijft hangen in haar gezicht en het bloemenpluis.

 

‘Scheer een zwerver’ door Rob van Essen

De titel van dit verhaal klinkt als de titel van een nieuw tv-format.

 

‘’t Getal van het beest’ door Nescio

Janus Molenaar woont aan de 3de Oosterparkstraat 666, het getal van het beest, de duivel. Later gaan zijn vrienden zijn schilderij De Gedachte ‘’t Getal van het Beest’ noemen. Een theosoof koopt de beeldrechten van dit schilderij en in zijn boek staat een hoofdstuk over het getal van het beest, waardoor Janus in de war raakt.

 

‘Opium en het einde van de winter’ door Johnny van Doorn

De titel beslaat de twee delen waarin dit verhaal is opgedeeld: in het eerste deel is het winter en gebruikt de verteller opium en in het tweede deel is het het einde van de winter.

 

'Een korte weg tot succes' door Jules Deelder

Dit is de titel van de brochure van de heer Dalmeijer die B. aanvraagt. Zijn succes leidt tot een lidmaatschap van de NSB.

 

‘Agenda’ door Ischa Meijer

Het vinden van de agenda is de reden dat de verteller zich even iets minder verdrietig wordt.

 

‘Tocht’ door Leen Raats

De verteller heeft altijd een raam open staan omdat ze tocht wil voelen. Voor mij lijkt dit alsof ze niet kan kiezen tussen het raam echt open – weg gaan – en het raam dicht – blijven – en genoeg neemt met een situatie waarin ze vooral ontevreden is.

 

‘Waterlelies en sterren’ door Gied Jaspars

De verteller roeit over een rivier: het water is donker en bevat waterlelies en de hemel is donker en bevat sterren. Hij vergelijkt de waterlelies met sterren: zij zijn net als de sterren onbereikbaar en wijzen hem de weg in de donkere tunnel.

 

‘Wanda Lota’ door Bernlef

Dit is de naam die de hoofdpersoon Jessica voor zichzelf verzint om haar grip op het leven terug te krijgen.

 

‘Iemand die het meent’ door Maartje Wortel

Als Reza’s vader het gezin verlaat, laat hij een briefje achter met daarop ‘Ik meende het niet’. Reza verlangt naar mensen die het menen, maar zowel Mia als zijzelf spelen een rol en zijn niet echt. Mia zegt dat veel mensen acteren en Reza ontdekt dat Mia zich bij haar net zo gedraagt als op tv en ze concludeert dat Mia bij haar ook acteert. Reza zegt dat alles uiteindelijk een grote repetitie is en doet lang alsof ze zorgeloos verliefd is maar eigenlijk is ze een eenzame en onzekere vrouw die zich aan Mia vast wil klampen. Als ze dat gevoel uiteindelijk toont, gaat Mia bij haar weg.  

 

‘Naar de kelder’ door L.H. Wiener

Letterlijk zou ‘de kelder’ kunnen slaan op het binnenste van de boot waar Quirina en Pieter Bas seks hebben. Figuurlijk staat ‘de kelder’ waarschijnlijk voor de fase van het leven waarin de verteller is aangekomen: de ouderdom, op weg naar de dood.

 

‘Een koppel spreeuwen’ door J.W. Holsbergen

Meneer Henk, een man die Jan kent, vergelijkt de echte liefde met ‘een koppel spreeuwen die uit zijn reet vloog’. (p. 158) Toen Jan Ineke kuste, moest hij aan deze vergelijking denken. Omdat het kind van Ineke ook zijn kind zou kunnen zijn, lijkt het erop dat Ineke ooit misschien wel zijn eerste, grote liefde was.

 

‘Na de film’ door Hugo Claus

Na het naspelen van een film vraagt de verteller zich af hoe lang en waarom hij nog een relatie met Andrea heeft.

 

‘Gedroogde plasbloem’ door A.H.J. Dautzenberg

‘Gedroogde plasbloem’ is de titel van het virtueel geschreven boek van Frank van den Nieuwenhuijzen.

 

‘Nipper 57’ door Hans Vervoort

Vervoort schreef in 2014 Encyclopedie van op het nippertje geredde kennis (te lezen op www.hansvervoort.nl). ‘Nipper 57’ is een hoofdstuk in dit boek.

 

‘ZKV’ door A.H.J. Dautzenberg

‘ZKV’ staat voor ‘Zeer Kort Verhaal’.

 

‘Poen’ door Heeere Heeresma

Terwijl de dichter naar het station loopt, komt er een gedicht bij hem op: ‘Het leven is als een pijp kaneel, zegt Wijsheid; en neemt méér dan haar deel. Want bovenal’ torent Zakendoen, en niets zo goed als de zak vol poen.’ Poen, hebzucht, krijgt in dit verhaal de schuld van het verraad van de mensen.

 

‘De papegaai’ door Lode Baekelmans

De vrouw van meneer Quadghebeur wil graag een papegaai en waar deze man eerst denkt dat dit een nieuwe manier is om zijn vrouw dwars te zitten, zorgt deze wens en het vervullen ervan ervoor dat man en vrouw nader tot elkaar komen.

‘Dat we het misschien weer konden vergeten’ door Maartje Wortel

De titel staat voor de mensen die hun niet langer gewenste spullen en meer willen vergeten en daarom in het water gooien, voor de man en zijn vrouw die willen vergeten dat ze geen kinderen hebben of kunnen krijgen en voor het feit dat mannen die het kind uit het water hebben gedregd, dat weer willen vergeten. Wat de mensen willen vergeten, halen de baggeraars vervolgens weer boven: ‘Als je iedere dag hele levens naar boven haalt, een verborgen stad, dan kan je bepaalde dingen niet kwijt.’ (p. 189)

 

‘Pleziertrein’ door Nescio

Het woord ‘pleziertrein’ wordt drie keer herhaald: ‘de menschen van den pleziertrein’ (p. 190), ‘Een man die op den rand van ’t trottoir staat en z’n hoofd beweegt en dan kotst. De pleziertrein.’ (p. 191) en ‘Klap op z’n derriere. “Waarom berg je ‘m dan niet op?” Pleziertrein.’ (p. 191).

 

‘De molen en Nescio’ door Gied Jaspars

De verteller heeft zijn plaats van bestemming bereikt omdat hij in de molen woont die Nescio ooit beschreef.

 

‘Knoblewurst’ door David Pefko

Knoblewurst is een gerecht op de menukaart van het restaurant waar Jerry altijd met zijn klanten afspreekt. Tegenover zijn klanten doet hij dan alsof hij hard nadenkt over een oplossing voor een probleem, terwijl hij eigenlijk een aantal keer het woord ‘Knoblewurst’ voor zichzelf uitspreekt. Ik denk dat het bewust een Duits gerecht is, gezien het feit dat het joodse wel een rol speelt in het verhaal.

 

‘Ik dacht dat Finland verzonnen was’ door Delphine Lecompte

‘Als kind dacht ik dat Finland verzonnen was, maar in een verzonnen land kan je geen knoflookpers kopen. Ik ben in Finland en ik koop een knoflookpers voor mijn moeder.’ zijn de eerste twee zinnen van dit verhaal. (p. 207) In deze zin wordt net als in de rest van het verhaal een spel gespeeld met fantasie en werkelijkheid.

 

‘Wat knaagt’ door F. ten Harmsen van Beek

Ten Harmsen van Beek maakt tekeningen en in Wat knaagt? (1968) staan tekeningen van ‘planten en dieren, diertjes vooral, met een sterke voorkeur voor het kruipende’ (Leusink 2012) In dit verhaal is datgene wat knaagt, datgene wat op de loer ligt en bedreigend is: ‘Er was iets anders, maar wat. Iets dat knaagt. Iets onzichtbaar knagends. Iets …’ (p. 214)

 

‘Het meisje van de garderobe’ door Rob van Essen

Het meisje van de garderobe is eerst bijzonder omdat ze uit haar hoofd weet welke jas van welke gast is. Later symboliseert haar gesteldheid de slechtheid van de wereld omdat ze lijkt te lijden onder het feit dat de gasten elkaars jassen gestolen hebben.

Structuur & perspectief

Hieronder wordt niets over de structuur beschreven als het verhaal chronologisch verloopt en er geen andere bijzonderheden zijn.

 

 ‘Bovenwereld’ door Tommy Wieringa

Er is sprake van een personaal perspectief: Jonas vertelt het verhaal en je leest alleen zijn gedachten, gevoelens en meningen, bijvoorbeeld over Werner.

 

‘Vae Victis’ door Nescio

Het verhaal wordt verteld door een ‘wij’.

 

‘Zomer’ door Ernest van der Kwast

Er is sprake van een alwetend perspectief, bijvoorbeeld te zien aan een zin als: ‘Ze zou het beeld nooit vergeten.’ (p. 58)

 

‘Melk. Mas de la griffe 1942’ door Matthijs Deen

Er is sprake van een alwetend perspectief, bijvoorbeeld te zien aan een zin als: ‘Hij heette Jean, zij Christine. Er waren geen kinderen.’ (p. 62)

 

‘Een kamer voor mezelf’ door Joost de Vries

De ik-verteller vertelt achteraf: ‘De eerste zestien dagen van juni regende het alsof God een smet van de wereld wilde spoelen.’ (p. 66) Het verhaal wordt niet-chronologisch verteld. Zo zegt de verteller vrij vlot dat hij als een van de eersten sterft en pas daarna vertelt hij hoe dat gebeurd is. Als hij ‘dood’ in het gras ligt, denkt hij terug aan vakanties in Frankrijk en dit duurt zo lang dat er sprake is van een flashback.

 

 ‘De middeleeuwen van vroeger en nu’ door Louis Paul Boon

Er is sprake van een alwetende verteller: ‘Dit is van den vos reinaerde en den wolf isengrimus.’ (p. 77)

 

‘Ezels’ door Sanneke van Hassel

Het verhaal wordt verteld door een personale verteller en je leest alleen zijn gedachten, gevoelens en meningen, onder andere over zijn vriendin.

 

‘Bloempluis’ door Lydia Rood

Het verhaal is een terugblik: de ik-verteller wil de as van haar vader uitstrooien en denkt terug aan een ander afscheid.

 

‘Het lelijkste schilderij ter wereld’ door Joubert Pignon

Er is sprake van een ik-verteller.

 

‘Scheer en zwerver’ door Rob van Essen

Er is sprake van een ik-verteller, die achteraf vertelt: ‘Zoals ik al zei hebben we levens van niets geleid en het gaat alleen om die scène, alles ervoor en erna is verzonnen.’ (p. 101)

 

‘’t Getal van het beest’ door Nescio

In dit verhaal wordt een tijdssprong gemaakt: het ene deel speelt voor het maken van het schilderij en in het andere deel is het schilderij af. Koekebakker vertelt in de ik-vorm.

 

‘Opium en het einde van de winter’ door Johnny van Doorn

Dit verhaal is verdeeld in twee hoofdstukken: in de winter en aan het einde van de winter. Er is sprake van een ik-verteller, die opium gebruikt en problemen weg lacht, waardoor je je kunt afvragen hoe betrouwbaar zijn optimistische blik op de werkelijkheid is.

 

‘Een korte weg tot succes’ door Jules Deelder

Het verhaal is in twee delen verdeeld: het tweede deel speelt achttien maanden later. Er is sprake van een alwetend perspectief, bijvoorbeeld te zien aan een zin als: ‘Achttien maanden zijn verlopen sinds B. de brochure heeft aangevraagd.’ (p. 112)

 

‘Agenda’ door Ischa Meijer

Er is sprake van een personaal perspectief: De Dikke Man vertelt.

 

‘Tocht’ door Leen Raats

Er is sprake van een ik-verteller: Treesje.

 

‘Waterlelies en sterren’ door Gied Jaspars

De donkerte onder de bomen doet de ik-verteller denken aan de donkerte onder de dekens en er is dan sprake van een flashback naar zijn jeugd waarin hij kennismaakt met een gedicht van Van Eeden.

 

‘Wanda Lota’ door Bernlef

Heden en verleden lopen door elkaar in dit verhaal. In het heden blijft de personale verteller Jessica thuis van school en in het verleden scheiden haar ouders. Je leest alleen Jessica’s gedachten, gevoelens en meningen over haar ouders en hun scheiding.

 

‘Iemand die het meent’ door Maartje Wortel

Het verhaal is verdeeld in drie delen. De personale verteller Reza blikt terug op haar relatie met Mia. Je leest alleen haar gedachten, gevoelens en meningen over zichzelf en haar relatie. Ze beschrijft wel een gesprek tussen haar zus en haarzelf waarin haar zus haar eenzaam noemt en zij zegt dat dat niet waar is.

 

‘Naar de kelder’ door L.H. Wiener

De ik-verteller blikt terug op zijn relatie met Quirina. Hij komt in zijn verhaal steeds dichter bij het heden waarin hij haar kwijt is.

 

‘Nieuwe Paus’ door ‘Bernhard Christiansen’

Er is sprake van een ik-verteller.

 

‘Het kerstfeest der vissers’ door Joop Waasdorp

De ik-verteller blikt terug op zijn schooltijd. Dat zijn herinneringen misschien niet meer helemaal kloppen, blijkt uit het feit dat hij schrijft dat hij jarenlang dacht dat Annie een groot zangeres geworden was en dat die zangeres iemand anders bleek te zijn.

 

‘Koninginnedag’ door Jan Arends

Heden en verleden lopen door elkaar in dit verhaal. In het heden zit de personale verteller in het gekkenhuis en in het verleden probeerde hij prins Bernhard tot Ridder te slaan. Op basis van zijn eigen verhaal lijkt de verteller niet gek maar je kunt je dus afvragen hoe betrouwbaar dat is.

 

‘Het dal der plichten’ door Nescio

Er is sprake van een ik-verteller.

 

‘Een koppel spreeuwen’ door J.W. Holsbergen

Jan vertelt het verhaal in de ik-vorm. Vanwege de nacht en het overal opduiken van de crucifixen heeft het verhaal is dromerigs en je kunt je dus afvragen of deze verteller betrouwbaar is.

 

‘Na de film’ door Hugo Claus

Er is sprake van een ik-verteller.

 

‘Gedroogde plasbloem’ door A.H.J. Dautzenberg

Dit verhaal verloopt niet-chronologisch, want de verteller zegt bijvoorbeeld eerst dat Frank op de shortlist staat en legt dan pas uit hoe hij daarop gekomen is. Er is sprake van een alwetende verteller, bijvoorbeeld te zien aan een zin als: ‘Urenlang lag de naar corpulentie neigende Van den Nieuwenhuijzen op de bank en construeerde de meest ingenieuze verhaallijnen.’ (p. 164)

 

‘Nipper 57’ door Hans Vervoort

Hans Vervoort is hier de alwetende verteller.

 

‘Poen’ door Heeere Heeresma

Er is sprake van een personale verteller: de dichter.

 

‘Schrijver’ door Heere Heeresma

Er lijkt sprake van een alwetende verteller.

 

‘De papegaai’ door Lode Baekelmans

Er is sprake van een alwetende verteller, bijvoorbeeld te zien aan een zin als: ‘Mijnheer Quadghebeur was een zachtzinnig man.’ (p. 178)

 

‘Dat we het misschien weer konden vergeten’ door Maartje Wortel

Er is sprake van een ik-verteller die achteraf vertelt: ‘We waren op alles voorbereid, maar niet op een kind.’ (p. 187)

 

‘Pleziertrein’ door Nescio

Er is sprake van een ik-verteller die een herinnering vertelt: een terugblik dus.

 

‘De molen en Nescio’ door Gied Jaspars

De ik-verteller denkt steeds terug aan het verleden waarin hij kennismaakte met Nescio maar dit zijn zulke korte herinneringen dat ik ze geen flashbacks zou willen noemen.

 

‘Knoblewurst’ door David Pefko

Het verhaal verloopt niet-chronologisch want het bezoek van Jerry’s vrouw aan de sauna is het begin van de gebeurtenissen, maar dat wordt pas later verteld. Jerry is een personale verteller waardoor het voor de lezer lastig is zich een mening te vormen over wat er nu daadwerkelijk gebeurd is, of hij nu echt een bedrieger is.

 

‘Ik dacht dat Finland verzonnen was’ door Delphine Lecompte

In dit verhaal lopen heden en verleden door elkaar. In het heden is de ik-verteller in Finland, in het verleden wordt ze ‘gered’ door Bingo. De verteller zegt dat ze alcoholiste is en ze lijkt in de war, waardoor het verhaal ook warrig overkomt.

 

‘Wat knaagt’ door F. ten Harmsen van Beek

Het verhaal wordt verteld door ‘we’.

 

‘Het meisje van de garderobe’ door Rob van Essen

Het verhaal wordt verteld door een ik-verteller, die achteraf vertelt.

Decor

Hieronder wordt niets over het decor beschreven, als dat onduidelijk is. Als er niets bijzonders over de tijd wordt opgemerkt, dan is er geen reden om aan te nemen dat het verhaal niet in het heden speelt.

 

‘Bovenwereld’ door Tommy Wieringa

Het gesprek vindt plaats onder een kroonluchter in Werners huis: een huis uit de jaren twintig dichtbij de Kennemer duinen. Jonas noemt de inrichting bohémien. Het is het einde van de dag: het wordt donker en Werners vrouw doet de lichten aan en er komen muggen. De vertelde tijd is ongeveer een avond.

 

‘Vae Victis’ door Nescio

In dit verhaal is sprake van een tegenstelling die onder andere wordt opgeroepen door het decor: aan de ene kant het mooie gras, de grote beukenboom, de witte weg en de bosrand waar het gezin verblijft en aan de andere kant de kalkovens aan de Keulsche vaart bij Amsterdam, de Brouwersgracht en het IJ. Er is een tegenstelling tussen het lieflijke landschap waar de mensen lijken te genieten en de grauwe stad waar de mensen werken, tussen boven- en onderwereld: ‘het ondergrondsche meer van den haat’. (p. 53) Vae Victis is in 1946, dus vlak na de Tweede Wereldoorlog, geschreven en in dit verhaal lijkt het vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog te zijn, vlak voordat de haat uit de onderwereld omhoog spuit.

 

‘Zomer’ door Ernest van der Kwast

Het decor in dit verhaal is eerst de Montiggler See in Oostenrijk. Later gaat KLaus in Bozen in Oostenrijk wonen. De natuur speelt in elke periode in zijn leven een belangrijke rol. Als hij zes jaar oud is, is het 1936, als hij tien is, is het 1946 en als hij 66 is, is hij 1996. De vertelde tijd is dus zestig jaar.

 

‘Melk. Mas de la griffe 1942’ door Matthijs Deen

Het decor in dit verhaal is Roc de France: de Pyreneeën aan de grens met Spanje. Het verhaal speelt voor en in de Tweede Wereldoorlog (zie ook de titel).

 

‘Een kamer voor mezelf’ door Joost de Vries

Het verhaal begint in Gare du Nord in Parijs, van waar de hoofdpersoon en zijn broer naar Waterloo in België reizen. Aan de ene kant is de plaats belangrijk omdat ze de Slag bij Waterloo gaan naspelen maar aan de andere kant zit de hoofdpersoon vooral in zijn hoofd. Het naspelen van de Slag vindt plaats op 17 juni en de vertelde tijd is twee dagen.

 

‘Ezels’ door Sanneke van Hassel

De verteller en zijn vriendin zijn op een soort kinderboerderij waar ze onder andere ezels en kittens hebben. Ze wonen zelf in de stad. Het is winter en het heeft gevroren en gesneeuwd waardoor het overal nat en modderig is en er geen andere bezoekers zijn. De vertelde tijd is ongeveer een uurtje.

 

‘Bloempluis’ door Lydia Rood

Het decor is een oever van de IJssel waar de verteller de as van haar vader wil uitstrooien. De rivier speelt een rol in haar gedachten over haar vader en haar vriendin. Haar vriendin kon uiteindelijk op grond van haar ouders aan de IJssel wonen, terwijl haar ouders alles daar verkocht hadden. De vertelde tijd is het bezoek aan de IJssel.

 

‘Het lelijkste schilderij ter wereld’ door Joubert Pignon

Het decor in dit verhaal is het huis van een kennis of vriend van de verteller. Daar hangt boven de bank het lelijkste schilderij ter wereld. De vertelde tijd is een avond.  

 

‘Scheer en zwerver’ door Rob van Essen

Het decor is het appartement van Floris, vooral de badkamer speelt een belangrijke rol. De vertelde tijd is een avond. Na een witregel wordt er nog over drie maanden later verteld.

 

’t Getal van het beest’ door Nescio

Het decor is eerst ‘het hok’ van Koekebakker, waarschijnlijk in Amsterdam, want Janus woont aan de 3de Oosterparkstraat in Amsterdam. Later zijn Koekebakker en Bavink in een galerie. Het bier drinken in de kamer van Koekebakker gebeurt ’s avonds in mei. Janus belooft het schilderij in de zomer te schilderen. Het verhaal is in 1961 verschenen en dit zal ongeveer ook de tijd in het boek zijn. Omdat de verhalen van Nescio vrij tijdloos zijn, merk je dat nergens aan (er wordt alleen over guldens gesproken).

 

‘Opium en het einde van de winter’ door Johnny van Doorn

Het decor is Amsterdam: in het eerste deel verblijft de verteller in een kelder en gaat hij naar de bioscoop en in het tweede deel is hij buiten, onder andere op de Dam. De tijd in het verhaal is de jaren vijftig of vlak daarna: ‘Ze had het over haar leven. Een naargeestig, wreed vijftiger jaren-deuntje dat ik niet voor het eerst hoorde.’ (p. 108) Het is winter.

 

‘Een korte weg tot succes’ door Jules Deelder

Het verhaal vindt plaats in Nederland, want B. wordt lid van de Nationaal Socialistische Beweging, een Nederlandse politieke partij. De DKW is wel een Duits automerk. J.C. Dalmeijer heeft echt bestaan en hij gaf boeken uit in de jaren twintig. De NSB bestond van 1931 tot en met 1945. De tijd in het verhaal ligt waarschijnlijk in de jaren twintig of dertig. Er verstrijken achttien maanden tussen het opvragen van de brochure en B.’s succes.

 

 ‘Agenda’ door Ischa Meijer

De Dikke Man woont in Amsterdam maar is nu in het huis van zijn overleden ouders (aan een dorpse laan) waarvoor hij de trein heeft moeten nemen. Het is avond en het motregent. De vertelde tijd is de tijd van de ontmoeting.

 

‘Tocht’ door Leen Raats

De verteller is geboren op de rechter Scheldeoever in Antwerpen maar het is niet duidelijk of ze daar nu nog woont. Qua tijd is er sprake van de euro, een mp3-speler en een tablet.

 

‘Waterlelies en sterren’ door Gied Jaspars

Het decor is het Gein, een riviertje van zes kilometer tussen Driemond en Abcoude waar de verteller overheen roeit. Het donkere water, de donkere lucht en de waterlelies spelen een belangrijke rol. Het is zondagmiddag twaalf uur.

‘Wanda Lota’ door Bernlef

Het decor bestaat uit de slaap- en de badkamer. Het is ochtend.

 

‘Iemand die het meent’ door Maartje Wortel

Het decor is het weiland dat Reza’s vader haar heeft nagelaten en waar haar camper staat. Er is niets in de buurt van de camper, er zijn alleen schapen. Vanwege de terugblik is de vertelde tijd lastig te bepalen.

 

‘Naar de kelder’ door L.H. Wiener

Wat betreft het decor is vooral de zeilboot belangrijk: hier ontdekt de verteller dat zijn relatie echt voorbij is, hij kan zichzelf geen illusies meer maken. De zeilboot ligt in Hoorn en de verteller neemt de trein in Haarlem, dus misschien woont hij in de buurt van Haarlem. De verteller brengt zelf de seizoenen in verband met zijn eigen gesteldheid. Quirina ontmoet Pieter Bas in oudjaarsnacht van 2009 op 2010. In januari en februari start dus het begin van de einde van de relatie en deze maanden zijn dan ook erg koud: de verteller verkilt want deze maanden luiden het afsluiten van haar jeugd en het begin van zijn ouderdom in. In week 32 van augustus is het nog steeds mooi zomerweer en ontvangt hij voor het eerst weer een bericht van haar. De verteller ontdooit weer een beetje.

 

‘Het kerstfeest der vissers’ door Joop Waasdorp

Het decor is een middelbare school en daarover wordt op een ironische manier veel verteld: het was een uitstekende school want ze leerden veel in weinig tijd, de leraren lijken het zwaar te hebben en dragen een pet, sommige leraren dragen VARA- en andere dragen AVRO-speldjes, de leerlingen dragen een pofbroek, de leraren zijn olijk voor de klas en maken propaganda voor de klas zodat de leerlingen thuis het werk in moeten halen, de leerlingen krijgen onder andere Grieks, Latijn en beeldende kunst (tekenen) en ze halen een diploma om later kantoorbediende te kunnen worden maar ze hebben in ieder geval een Ondergrond (basis) en tot slot heeft de school enkele BN’ers voortgebracht. Vanwege de pofbroek – de drollenvanger – denk ik dat het verhaal voor de oorlog speelt. Het is bijna Kerst.

 

‘Koninginnedag’ door Jan Arends

In het heden is de verteller in het gekkenhuis en in het verleden was hij bij het paleis van de Koningin. Prins Bernhard is in 2004 overleden dus het verhaal in het verleden speelde tijdens een Koninginnedag voor dat jaartal.

 

 ‘Het dal der plichten’ door Nescio

Het decor is een berg waar de verteller op zit: hij kijkt in een dal waar geen water, bloemen en bomen zijn. Er lopen lelijke en verwelkte mensen rond. Later is de verteller ook in het dal op een pleintje van zwarte sintels, bij een kleine stapel afbraakplanken en een onbruikbare wasketel. Nescio was begraven in dit dal der plichten toen hij directeur en procuratiehouder van een Amsterdamse handelsonderneming was en dat was in de jaren twintig.

 

‘Een koppel spreeuwen’ door J.W. Holsbergen

Jan en Ted wonen in Amsterdam en rijden naar Ineke die in Bergen woont (Larixlaan 19). Ze rijden ’s nachts naar haar toe en zijn om elf uur terug in Amsterdam dus de vertelde tijd is ongeveer een half etmaal.

 

‘Na de film’ door Hugo Claus

Het decor is een huis voorbij de hekken van het slachthuis en de lege marktplaats. In het huis staan een stoel en een bed en er ligt een tapijt (alles speelt een rol in de film). Het is avond en het regent. De vertelde tijd is de tijd die de gespeelde film duurt.

 

‘Gedroogde plasbloem’ door A.H.J. Dautzenberg

Aan de bekende namen – Mai Spijkers, Ronald Giphart, Pauw & Witteman – kun je zien dat het verhaal in het nu speelt. De vertelde tijd is sowieso twee jaar omdat Frank er zolang over doet om zijn debuut te ‘schrijven’.

 

‘Nipper 57’ door Hans Vervoort

Het decor is het Desmet-theater in Amsterdam en de tijd is 12 maart 2002.

 

‘Poen’ door Heeere Heeresma

De dichter treedt op in Twengelo. De dichter heeft het over een walkman en die bestond vanaf 1979.

 

‘De papegaai’ door Lode Baekelmans

Het decor is Antwerpen: er worden enkele straten in Antwerpen genoemd. De tijd waarin het verhaal speelt is die waarin een apotheker nog zelf flesjes vulde of pillen draaide. Er verstrijken een winter en een lente en in de zomer gaat meneer een papegaai kopen.

 

‘Dat we het misschien weer konden vergeten’ door Maartje Wortel

Het decor is Amsterdam: het IJ, Amsterdam-Noord en de IJdoornlaan. Het is dinsdagochtend en het is stormachtig en koud. Er verstrijken twee dagen.

 

‘Pleziertrein’ door Nescio

Het decor is (de trein naar) Arnhem en Nijmegen, Berg en Dal en de Duivelsberg. Het is 30 juli 1896.

 

‘De molen en Nescio’ door Gied Jaspars

Het decor is een bootje op het Gein. Het is 16 september 1993, zes uur.  

 

‘Knoblewurst’ door David Pefko

Het decor is een lunchroom waar je gezien wil worden: leren zithoekjes die de privacy waarborgen, geen muziek, een beroemde kaart, net opgemaakte tafels en nederig personeel. De vertelde tijd is de tijd ie Jerry daar met vader en zoon Nussbaum doorbrengt.

 

‘Ik dacht dat Finland verzonnen was’ door Delphine Lecompte

Het decor is een hotel in Helsinki, Finland.

 

‘Wat knaagt’ door F. ten Harmsen van Beek

Het lijkt alsof de vertellers eerst in een huis zijn, van waaruit ze bijvoorbeeld een verroeste auto’s en een paardje dat met een bolle buik omhoog ligt, zien maar of ze dit zien is ook nog maar de vraag. Later gaan ze het huis uit.

 

‘Het meisje van de garderobe’ door Rob van Essen

Het decor is de garderobe van Les Ambassadeurs. De vertelde tijd is minimaal een maand omdat het zo lang duurt voordat het meisje weer terug is.

Slotzin

Zo nu en dan zei ze wanneer ze een jas van een klant aannam: 'Eigenlijk is deze niet van u.' Niet beschuldigend, maar gelaten, als iemand die zich heeft neergelegd bij de slechtheid van de wereld.

Beoordeling

Van korte verhalen ben ik geen fan omdat ik me graag verlies in een verhaal en bij korte verhalen vaak het gevoel heb dat het verhaal al weer uit is, voordat dat kan gebeuren. Tijdens het lezen van deze bundel ben ik dat korte juist soms juist gaan waarderen omdat het er in sommige verhalen toe leidt dat er veel gezegd wordt met weinig woorden. Dat we het misschien weer konden vergeten van Maartje Wortel is een voorbeeld van een verhaal waarin je van alles zelf gaat invullen: wat is er met dat meisje gebeurd? Waarom praten de verteller en zijn vrouw niet over kinderen? Hoe zitten die mannen samen in dat tuinhuisje? Andere verhalen die ik kon waarderen, zijn: Waterlelies en sterren van Gied Jaspars, Wanda Lota van Bernlef, Iemand die het meent van Maartje Wortel, Naar de kelder van L.H. Wiener en Het meisje van de garderobe van Rob van Essen.

Recensies

"Mooi initiatief Nederland Leest, je kunt vandaag al een gratis exemplaar ophalen uit de bibliotheek, en A.L. Snijders kan er prachtig over vertellen, maar als we de keuze aan een klein onderzoekje onderwerpen, dan moeten we toch constateren dat de keuze voor de schrijvers wat eenzijdig is. " http://www.tzum.info/2015...and-leest/

Bronnen

Heel de mens als lotgenoot De Dikke Man observeerde de melancholie van het volle leven
http://www.volkskrant.nl/...n~a421534/
Ontsnappen aan het dal der plichten
http://www.trouw.nl/tr/nl...hten.dhtml
Debuten (2)
https://www.groene.nl/art...kel/136868
Met de pleziertrein naar de Duivelsberg: Nescio en Nijmegen
http://www.ru.nl/radboudr...ziertrein/
Essay: Over F. Harmsen van Beek – In goed en kwaad
http://www.tzum.info/2012...-en-kwaad/
Joop Waasdorp
http://www.schrijversinfo...pjoop.html
Filmpje: Delphine Lecompte bij DWDD
http://www.tzum.info/2012...-bij-dwdd/
Je hebt nog 2 Zeker weten goed verslagen over.

Wil je onbeperkt toegang tot alle Zeker Weten Goed verslagen? Meld je dan aan bij Scholieren.com.

31.563 scholieren gingen je al voor!

Boekenquiz 10 vragen

Nieuw! Open vragen worden nagekeken door AI
Welke van onderstaande situaties is geen voorbeeld bij het thema eenzaamheid in 'Een kamer voor mezelf'?
Meerdere antwoorden mogelijk
De verteller verbreekt zelf het contact met haar vriendin in 'Bloempluis'.
Welke van onderstaande aspecten van Jessica's leven is geen voorbeeld bij het thema verandering in 'Wanda Lota'?
Meerdere antwoorden mogelijk
Hoe ontmoeten Reza en Mia elkaar in 'Iemand die het meent'?
Hoe hebben de verteller en Quirina elkaar ontmoet 'Naar de kelder'?
Wie van onderstaande personen zit in de jury van de C&A Literatuurprijs voor Mindwriters in 'Gedroogde plasbloem'?
Meerdere antwoorden mogelijk
Aan het einde van het verhaal 'De papegaai' heeft de vrouw een huisdier.
Van welke van onderstaande personen raakt Jerry in 'Knoblewurst' het meest geagiteerd?
Meerdere antwoorden mogelijk
In veel verhalen in deze bundel komen een emmer en een danseur voor.
In 'Waterlelies en sterren' speelt Nescio een rol.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.