Renaissance

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 2678 woorden
  • 1 oktober 2004
  • 162 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
162 keer beoordeeld

De renaissance is begonnen in Italië. In Italië hadden zich belangrijke steden ontwikkeld. In die steden werd er gehandeld, want de handel was komen opzetten en de mensen hadden het geld ontdekt. Doordat de mensen geld hadden, gingen ze eigen bedrijfjes starten en geld verdienen. En als je geld verdient, ga je het uitgeven. Zo ontstond er een ander manier van leven. Een manier van leven waar de burgers een deel van uitmaakten, ze waren geen “slaven” meer, maar vrije mensen. Waar ze vroeger nog de meeste inkomsten moesten inleveren bij de keizer, betalen ze nu nog maar een deel. Doordat de mensen zo leefden, ontstond er een enorme economische bloei. Onder andere door die verandering veranderde de samenleving. Men geloofde niet meer dat de wereld plat was. Dat kwam omdat er had ontdekt was dat de wereld rond was. Ook andere uitvindingen speelden een rol, zoals de boekdrukkunst en het buskruit. Men ging meer leven zoals het leven in het oude Rome. In de tijd dat de adel en geestelijkheid nog niet bestonden. En de kunst veranderde ook. Men ging realistischer schilderen en in de architectuur zag je de vormen van de klassieke oudheid weer terug. Zoals in het plaatje hieronder.

Renaissance in het algemeen

De term renaissance betekent letterlijk wedergeboorte. De stijl kenmerkt zich door een herleving van de belangstelling voor de klassieke kunst. Daaruit komt het gebruik van klassieke motieven, decoratie- en bouwvormen, de verzelfstandiging van de beeldhouwkunst, die niet langer afhankelijk was van de architectuur en de belangstelling voor de menselijke figuur voort. Italië wordt beschouwd als de bakermat van deze stijl. Men onderscheidt verschillende periodes; zo wordt het tijdperk 1420 tot 1500 aangeduid als de vroeg Renaissance, de tijd tussen 1500 en 1530 als de hoog Renaissance en de jaren tussen 1530 en 1600 als het Maniërisme. Vanuit Italië verspreidde de stijl zich over heel Europa, maar ieder land gaf haar eigen lokale gezicht aan de Renaissance. Men spreekt bijvoorbeeld dan ook wel van Nederlandse Renaissance.

De Vroeg Renaissance in Italië.

Renaissance betekent wedergeboorte, in dit geval wedergeboorte van de kunst uit de klassieke oudheid. De Italiaanse schilderkunst was voor Giotte (1266-1337) sterk gebonden aan de Byzantijnse stijl. Hij was een Florentijnse schilder die de Italiaanse kunst terugvoerde naar de natuur. Vanaf het begin van de 14e eeuw toonden Italiaanse kunstenaars steeds meer belangstelling voor het realistisch weergeven van de zichtbare wereld. De Florentijnse schilder Massaccio (1401-1428) slaagde erin diepte in zijn werk tot stand te brengen door toepassing van het Centraal perspectief, een ontdekking van Filippo Brunellesch. Alle naar achter lopende lijnen komen samen in een verdwijnpunt dat ergens op de middenlijn van het schilderij ligt. De wetten van het perspectief werden reeds na korte tijd door andere toegepast en de bijna wetenschappelijke wijze waarop men te werk ging bij de weergave van de ruimte, treffen we ook aan bij de uitbeelding van de anatomie van mensen en dieren. In de tweede helft van de 15e eeuw werd het werk van de Florentijnse kunstenaars overgenomen door kunstenaars uit andere delen van Italië en er ontstond een toenemende belangstelling voor de klassieke oudheid. Andrea Mantegna (1431-1506) verwerkte op grote schaal van de Oudheid ontleende motieven. Alessandro Botticelli (1440-1510) hield door zijn heldere schilderstijl, gekarakteriseerd door zijn scherpe contouren en sierlijke vormen, zijn figuren uiterst beweeglijk en gracieus.

De Hoog Renaissance in Italië.

In het werk van veel schilders vanaf ca. 1500 zien we dat de wat strakke opzet en tekenachtige manier van schilderen plaats maakte voor een meer picturale werkwijze. De contouren werden zachter, de kleurvakken staken minder scherp tegen elkaar af. Verder werden de ruimte en anatomie nog realistischer weergegeven dan voorheen. In de weergave van de menselijke figuur werd een hoge mate van perfectie bereikt en men zag niet op tegen het schilderen van ingewikkelde houdingen. Wellicht het meest karakteristiek was de compositie, die in deze tijd zeer evenwichtig werd, vaak gebaseerd was op een plaatsing van figuren binnen een driehoek of cirkel en een voorkeur liet zien voor symmetrische vlakverdeling.

Schilder Leonardo da Vinci en schilder Michelangelo
Het effect van die compositie werd bij sommige schilders nog versterkt doordat zij het koloriet beperkten tot kleuren die op elkaar waren afgestemd en niet te veel contrasteerden. Wanneer de kleuren enigszins wazig in elkaar lijken over te lopen spreken we van \'sfumato\'. Toonaangevend voor de Hoog Renaissance waren Leonardo da Vinci (1452-1519) , Rafaël (1483-1520), Michelangelo (1475-1564) en Titiaan (1475-1576).

Renaissance en kleding. De kleding van de renaissance ontwikkelde zich in Italië en werd overgebracht naar de rest van Europa na de invasie van Italië in 1494 door Charles VIII van Frankrijk. Laag uitgesneden tunieken en blouses voor mannen en ook eenvoudige en laag uitgesneden toga\'s (zie plaatje) voor vrouwen hadden in het algemeen zeer snel effect op de evolutie van Europees kostuum. In 1490 had de Gotische kleding in noordelijk Europa aan de eenvoudigere stijlen van de kleding in Italië uiting gegeven. In 1520 werd in wetten verordend dat burgers kleding van slechts één kleur moesten dragen. Om deze nieuwe impopulaire wet te ontwijken, begonnen zowel de mannen als de vrouwen hun kleren te vernietigen. Hoofdzakelijk betekende dit het open snijden van de buitenoppervlakten van hun kledingstukken om de tegenover elkaar stellende kleur van de voeringen eronder bloot te stellen. Aanvankelijk bestond dit snijden uit kleine, ingewikkelde patronen, maar van 1600 tot ongeveer 1650, waren de sneden langer en verticaal in vorm. Van ongeveer 1550 tot 1600 werd de Renaissance overheerst door Spaanse manieren. De kostuums die werden gedragen tijdens deze periode werden beïnvloed door meer geometrische vormen dan door de contouren van het lichaam. De menselijke vorm werd gezien als twee basisplatformen, heupen en schouders. Terwijl de kleding werd gemaakt om de drager te passen, was de buitenkant opgevuld en gevormd om een volledig verschillende vorm te tonen. Donkere zijde en fluwelen waren de populairste stoffen Tijdens deze periode werd de persoonsrijkdom gemeten door te kijken naar de waarde van de edelstenen die op zijn kleding waren genaaid. In normale kleding voor burgers werd de korte toga vervangen door een korte mantel. De gebreide kousen werden rond deze tijd populair. De populairheid van de hoepelrok (zie plaatje links) bereikte zijn hoogtepunt rond 1600. dit werd gecombineerd met pof mouwen en uitgebreid met plooikragen of cirkelvormige kantkragen.

Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Renaissance en architectuur Renaissance in Nederland ca 1530-1630 Renaissance is een in de cultuurgeschiedenis gebruikte term van het tijdperk van opbloei van de literatuur, architectuur, beeldende kunst, muziek en wetenschap. Waarvan men een nieuwe indruk kreeg van de geestelijke successen van de klassieke oudheid de basis vormt met als kernpunt de herontdekking door de mens van zijn eigen waarde. In Italië waar de gotiek weinig weerklank had gevonden, heerste een voor de renaissance goed klimaat. De architecten leerden de waarde beseffen van de “harmonie der bouwdelen” onderling. Door steeds nauwkeuriger studie van de klassieke oudheid ontstond rond 1420 in Italië een nieuwe vormentaal. De Renaissance kwam bijna een eeuw later naar ons land. Dit gebeurde stap voor stap. Voorzichtig werden wat Renaissanceversiersels gebruikt in gebouwen die verder nog helemaal gotisch waren. Behalve zuilenorden waren ook frontons en medaillons bepalend voor de nieuwe stijl. De bouwkunst uit de Renaissance is vooral te herkennen aan de vele aantallen versieringen die de gevels opvrolijkten Dit alles in combinatie met trapgevels, natuursteen banden in het metselwerk, kruiskozijnen en elementen uit de klassieke oudheid zoals pilaster, zuil, fronton

De voornaamste kenmerken: - zware, ruw gehakte blokken in de onderste laag van een gebouw
Klassieke onderdelen als zuilen, pilasters en frontons ontleend aan de Romeinse bouwkunst - in de trapgevel afwisselend lagen rode bakstenen en lichte natuursteen (speklagen) Ronde bogen in Galerijen - de renaissance kan onderverdeeld worden in vroeg renaissance en Maniërisme

Vroeg renaissance (1530-1565) In ons land waren de eerste gebouwen omstreeks 1530 van Italiaanse ontwerpers of van plaatselijke bouwmeesters die op eigen wijze het nieuwe ornament op een nog gotische structuur aanbrachten. Deze korte periode van experimenteren met nieuwe vormen wordt de vroege renaissance genoemd. Omstreeks 1535 verschenen in Amsterdam de eerste uitingen van de Renaissance. Dat was te zien in de architectuur d ie sterk afgeleid was op de Romeinen. De noordelijke topgevel van de Nieuwe Kerk die gebouwd is rond 1540 geeft aan hoe voorzichtig de overgang verliep van gotiek naar vroeg Renaissance Het grote venster heeft nog de spitsbogen en de gotisch aandoende verdeling, maar in sommige delen van de gevel en de steunberen op de hoeken werden zuilen, driehoekige frontons, schelpmotieven een kandelabers min of meer willekeurig geplaatst. Een ander goed voorbeeld van die overgangsstijl is de toren van de Oude Kerk. De uit de 14e eeuw daterende toren had voor 1565 een naaldspits, die na de 16e eeuwse verhoging van het kerkdak maar weinig uitstak boven het gebouw. Het daarop volgende jaar de Amsterdamse landmeter, beeldhouwer en plaatsnijder Joost Jansz. Bilhamer (1541-1590) opdracht, de nieuwe stenen geleding te verhogen met een houten bekroning. Het resultaat is nog altijd de trots van onze hoofdstad. Achter de balustrade met fijn hoekobelisken rijst een buitengewoon sierlijk bouwsel op: een opeenstapeling van afwisselend gesloten en open delen. Bij deze torenbouw werd (we mogen wel zeggen voor het eerst) een bouwkundig goede plaats voor de uurwerkwijzerplaten ontworpen. Tot nu toe warenwijzerplaten altijd dingen geweest waar men weinig raad mee wist. Men bracht ze aan op een plaats waar toevallig een plek vrij was, zonder rekening te houden met de architectuur van de toren. De wijzerplaten van de Oude kerk toren kregen een doordachte plaats aan vier zijden van de onderste geleding van de bovenbouw en werden met klassieken frontons geaccentueerd. Daarboven begint het feest van open lantaarns, koepelrondingen, balustrades en pinakels enigszins gotisch maar toch al helemaal in de nieuwe opvatting. Geheel boven aan de open peer: de voornaamste karakteristiek van de Oudhollandse torenbekroning.

Maniërisme (1565-1630) Het maniërisme wordt gekenmerkt door een eigen verwerking van klassieke motieven, die letterlijk en figuurlijk en figuurlijk iets opgerekt werden om aan de achterliggende hoogopgaande en in principe nog laat gotische structuur vorm te geven. Het meest karakteristiek zijn de bakstenen gevels geleed door lagen natuur steen
De maniëristische architectuur wordt gedomineerd door twee architecten: Hendrick de Keyser en Lieven De Keij. De meest verspreide geveloplossing is de trapgevel. De kleine trappen werden van natuurstenen dekplaten voorzien. De bovenste trap werd vaak versterkt door een gemetselde topmakelaar rustend op een console met leeuwen kopmotief ze werden vaak toegepast bij eenvoudige woonhuizen en kleine raadhuizen zoals in Graft (1613) en Zuidschermer (1639). De Amsterdamse gevels worden gekenmerkt door het gebruik van vele zandstenen blokjes langs de kanten van de vensters.

Renaissance en kunst
De beeldhouwkunst
De beelden kwamen nou helemaal los van de architectuur en ze werden plastisch; ruimtelijk en gaandeweg bewegelijk en volrond. Alles werd realistisch afgebeeld. De contrapost kwam weer terug en de anatomie ontwikkelde zich langzamerhand tot perfect; de proporties waren goed en de plooival was kloppend. Ook werd naakt weer favoriet. Net als in de oudheid goot men weer beelden in brons. De putto\'s (engeltjes) keerden weer terug als een favoriet onderwerp. Er werd een heel nieuw reliëf gemaakt door Donatello; de achtergrond werd nauwkeurig weergegeven, terwijl het reliëf zelf maar weinig diepte had. Zoiets heet \' schiaciato\' (diepreliëf). In feite zijn er 2 vormen van reliëf: 1. Hoogreliëf: het beeld komt meer dan de helft uit de achtergrond, en
2. Diepreliëf: ook uit de achtergrond zijn vormen weggehaald d.m.v. hakwerk en snijwerk. Daarnaast was Donatello ook de eerste die een reliëf maakte volgens wetenschappelijk perspectief (dat eerder uitgevonden was door Brunelleschi). Dat wil zeggen: perspectief creëren door een horizon op ooghoogte van de toeschouwer te maken met daarop één punt waar allemaal evenwijdige lijnen in (lijken) te verdwijnen. Dit was meetbaar bewijs voor het feit dat voorwerpen steeds kleiner werden naarmate je er verder ervan af ging staat. Later in de hoog Renaissance veranderde er niet veel; alles werd geperfectioneerd. Alleen genieën worden gezien als vertegenwoordigers van de hoog Renaissance en daarom is alleen Michelangelo kenmerkend voor deze tijd. Voor de noordelijke renaissance was het niet anders. Er werden vooral veel reliëfs gemaakt, waaronder op \"Het Louvre\". De lichamelijke schoonheid werd verheerlijkt; de doden werden als mooie goden afgebeeld op hun graftombe.

Bekende namen uit de beeldhouwkunst uit de Renaissance: - Lorenzo Ghiberti (1378 - 1455) - Donatello (1386 - 1466) - De gebroeders della Robbia (1400 - 1482) Zij werkten met keramiek, maar vooral met terracotta die bewerkt werd met kleur; glazuur. - Michelangelo (1475 - 1565).

Bekende namen uit de beeldhouwkunst uit de Renaissance: - Lorenzo Ghiberti (1378 - 1455) - Donatello (1386 - 1466) - De gebroeders della Robbia (1400 - 1482) Zij werkten met keramiek, maar vooral met terracotta die bewerkt werd met kleur; glazuur. - Michelangelo (1475 - 1565).

De schilderkunst In de renaissance werden er vooral veel fresco\'s gemaakt, maar ook nog portretschilderingen. De twee hoofdonderwerpen waren: 1. Religieus (met name het heilige gesprek) 2. Profaan; burgerlijk. Net als in de beeldhouwkunst was de kennis van de anatomie sterk uitgebreid en dus klopte de anatomie en alle verhoudingen. Ook was de plooival heel natuurlijk. De houdingen van de mensen was ontspannen, waardoor het heel natuurlijk en realistisch eruit zag. Ook hier werden de wetten van wetenschappelijk perspectief toegepast; Masaccio (1401 - 1428) was de eerste die dat in zijn schilderijen (\"De tolpenning\") toepaste. Hierdoor ontstond een evenwichtig en geordende compositie. In het begin hield men zich nog een strak compositieschema; Botticelli (1445 - 1510) was de eerste die met een lossere compositie ging werken, waardoor de figuren bewegelijk en gracieus werden.

Renaissance en wetenschap
In de renaissance zijn ook ontdekkingen geweest in de wetenschap. Hieronder staan 2 wetenschappers met hun ontdekkingen: - Galileo Galilei 1642 1568: Galileo Galilei kwam uit Pisa. Zijn vader wilde dat hij geneeskunde ging studeren. Galileo deed liever wiskunde. Toen hij hoorde dat Nederlanders met lenzen dingen konden vergroten, bouwde hij een telescoop. Hij ontdekte onder andere de manen van Jupiter en dat de aarde niet het middelpunt van het heelal was. Zijn ontdekking: met zijn telescoop kon Galileo een heleboel dingen aan de hemel zien die van tevoren niet zichtbaar waren. Zo ontdekte Galileo de vier manen om Jupiter. Ook ontdekte hij dat Venus, net zoals de maan, fasen had, wat betekende dat Venus wel om de zon moet draaien, en niet om de aarde. Ook ontdekte Galileo dat er sprake was van heuvels op de maan. Deze ontdekkingen waren geen onomstotelijk bewijs voor het model van Copernicus, maar waren wel sterke aanwijzingen dat de planeten om de zon draaien. Parallax: Als je beweegt lijken objecten zich te verplaatsen ten opzichte van de achtergrond. Dit verschijnsel noemt men \'parallax\'.

-. Willebrord Snell van Royen: Willebrord Snell van Royen werd geboren in 1580 in Leiden. Hij gebruikte echter Snellius als wetenschappelijke naam. Hij studeerde aan de universiteit in Leiden. Hij studeerde zowel rechten als wiskunde. Uiteindelijk ging hij toch meer voor de wiskunde en gaf op zijn twintigste, nog voor hij was afgestudeerd les in de wiskunde. Hij had een paar belangrijke ontdekkingen gedaan op het gebied van de wiskunde, maar hij is het bekendst geworden om de brekingswet die hij opstelde. Hij stierf op 30 oktober 1626 in Leiden
Zijn ontdekking: deze wet gaat over de breking van licht als het van het ene medium (Met deze term wordt een tussenstof aangeduid. Geluid bijvoorbeeld heeft meestal het medium lucht om zich voort te planten. Geluid heeft altijd een medium nodig, want anders kan het niet bestaan. Licht daarentegen heeft geen medium nodig om zich voort te planten) in een ander medium komt. Als licht namelijk schuin op een stuk glas terechtkomt, vervolgt het niet dezelfde weg, maar breekt het op de overgang en gaat onder een andere hoek dan de invalshoek verder. De lichtstraal blijft zich wel rechtlijnig voortplanten. Als je van een dun medium bijvoorbeeld lucht, naar een dicht medium zoals glas gaat blijkt dat de invalshoek groter is dan de hoek van breking. Hierbij is het van belang te weten dat de hoek gemeten wordt vanaf de normaal (dit is een lijn die loodrecht op de scheidslijn van de twee verschillende media staat). Maar als een lichtstaal van glas naar de lucht gaat blijkt de invalshoek juist kleiner te zijn dan de brekingshoek. Daarnaast heb je ook nog een speciale situatie: als een lichtstraal loodrecht op een stuk glas valt, blijkt er geen breking op te treden. Snell vatte dit samen in een formule, namelijk sin I / sin R = n Hierbij is I de invalshoek, R de hoek van breking en n de brekingsindex van een stof.

REACTIES

M.

M.

Enorm bedankt ik heb hier heel veel aangehad voor mijn werkstuk!!! Hij is geweldig!:):)

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.