Snaarinstrumenten

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 1e klas vmbo | 3688 woorden
  • 22 januari 2004
  • 383 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
383 keer beoordeeld

Snaarinstrumenten

Snaarinstrumenten kunnen verdeeld worden in drie groepen: strijkinstrumenten, tokkelinstrumenten en snaarinstrumenten met een klavier. Strijkinstrumenten zijn snaarinstrumenten, waarover gestreken wordt met een strijkstok, bijv. de viool. Door het strijken gaat de lucht trillen De trillingen worden overgebracht naar de klankkast, die de toon krachtiger en voller maakt. In de klankkast zitten één of meerdere klankgaten om de trillende lucht uit de klankkast te laten ontsnappen. Om een toon hoger te maken wordt de snaar op een bepaalde plaats tegen het instrument gedrukt. Daardoor wordt het stuk snaar dat kan trillen korter en de toon hoger. Aan de klankkast zit de toets. Aan het einde van de toets zitten de stemschroeven, waarmee de snaren hoger of lager gemaakt kunnen worden. Dit met de bedoeling om de tonen zuiver te krijgen. Hieronder een schema:

Tokkelinstrumenten zijn snaarinstrumenten waarbij de snaren met de vingers of een plectrum getokkeld worden. Een plectrum is een klein hard voorwerp. Als de snaren hiermee getokkeld worden geven ze een harder geluid. Voor de meeste tokkelinstrumenten (gitaar, mandoline, luit, enz.) geldt de volgende beschrijving: In de klankkast van het instrument zitten één of meerdere klankgaten om de trillende lucht uit de klankkast te laten ontsnappen. Om een toon hoger te maken wordt de snaar op een bepaalde plaats tegen het instrument gedrukt Dat gebeurt op de plaatsen waar frets zitten. Bij de bouw van de instrumenten is uitgerekend waar een snaar ingedrukt moet worden, om een bepaalde toon te krijgen. Daar zijn frets aangebracht. Een fret is een stukje metaal dat over de toets loopt. Door een snaar op een fret te drukken wordt het stuk snaar dat kan trillen korter en de toon hoger. Aan de klankkast zit de toets. Aan het einde van de toets zitten de stemschroeven, waarmee de snaren hoger of lager gemaakt kunnen worden. \' Dit met de bedoeling om de tonen zuiver te krijgen. Er zijn tokkelinstrumenten waarvoor bovenstaande beschrijving niet opgaat, bijv. de lier en de harp. Hoe die in elkaar zitten wordt bij het instrument zelf besproken.

Snaarinstrumenten met een klavier zijn instrumenten waarbij de snaren aangeslagen worden via toetsen. Hierbij moet je denken aan instrumenten als het klavecimbel en de piano. Eigenlijk zijn het tokkelinstrumenten, waarbij de het tokkelen van de snaren mechanisch gaat door het indrukken van toetsen, in plaats van het direct tokkelen met de vingers.

Viool Uit de instrumenten die hierboven zijn beschreven is de viool ontstaan, in de 16e eeuw. Het instrument is weinig veranderd in de loop van de tijd. Het heeft vier snaren, klankgaten in de vorm van een f en stemschroeven aan de zijkant. In tegenstelling tot de viola heeft de viool geen frets. Een bekende vioolbouwer was Stradivarius (1644 -1737). Hij heeft meer dan duizend violen, altviolen en cello\'s gemaakt. Enkelen daarvan bestaan nog. Hoe ziet de viool eruit? Zie het plaatje links. Bovenaan bij cijfer 1 bevindt zich de krul. Die zit er alleen maar voor de sier. Bij cijfer 2 de stemschroeven. Zie het stuk snaarinstrumenten algemeen. Het kielhoutje (3) is een verhoging op de bovenkant van de toets (4) en zorgt ervoor dat de snaren de toets niet raken. De toets bevindt zich voor een deel op de hals (5) en voor een deel op de klankkast (6). De snaren worden op de toets gedrukt om de toonhoogte te regelen. De klankkast zorgt voor versterking van het geluid. De trillingen gaan via de kam (7) naar de klankkast. Aan het staartstuk (8) worden de snaren vastgemaakt. Op plaats 9 zit de kinhouder (op het plaatje niet te zien). Een belangrijk onderdeel van de viool is de strijkstok. De strijkstok wordt in een apart stukje behandeld.

Strijkstok De strijkstok heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt. Bij de primitieve strijkinstrumenten had de strijkstok de vorm van een boog. Latere strijkstokken waren rechter. Tegenwoordig is de strijkstok naar binnen gebogen en is hij langer en buigzamer dan vroeger. De strijkstok ziet er als volgt uit:

Helemaal links zit de punt. Bij cijfer 2 de stok die van hout gemaakt wordt. Cijfer 3 is de paardehaar, die over de snaren gaat. Het andere uiteinde (4) heet de slof, en bij 5 zit een schroefje. De lengte van de strijkstok is verschillend. Over het algemeen geldt: hoe groter het strijkinstrument, hoe kleiner de strijkstok. De strijkstok van de viool is ongeveer 75 cm lang, die van de contrabas 68 cm. Er zijn verschillende manieren van strijken. De gewone manier is het op en neer strijken: van de slof tot aan de punt over de snaar en weer terug. Soms wordt elke streek met kracht los gelaten, of laat men de stok op de snaren springen. Een ander effect is pizzicato. Hierbij worden de snaren getokkeld met de vingers.

Altviool De altviool ziet er precies hetzelfde uit als de viool, maar is iets groter (ong 8 cm langer). Een tijd lang werd de altviool veel minder als solo-instrument gebruikt dan de viool, omdat de viool makkelijker te bespelen was. Vanaf het einde van de 18e eeuw kreeg het instrument een grotere rol in het orkest.

Cello De cello is een stuk groter dan de (alt)viool. Het instrument wordt rechtop tussen de benen van de speler gehouden, en rust met een pin op de grond. De bouw is hetzelfde. De cello is ontstaan uit de tenorviola en een tijd lang bestonden ze naast elkaar. Na 1750 zijn de viola\'s verdwenen omdat ze minder sterk konden spelen, en daardoor kreeg de cello een grotere rol. Het instrument heeft veel mogelijkheden, zowel als solo-instrument als bij begeleiding.

Contrabas Uit de violone (contrabasvedel) is de contrabas ontstaan. Het is het grootste lid van de vioolfamilie. Contrabassen hebben vier of vijf snaren. Afgezien van de grootte (ong. 1,80 m) is ziet de contrabas er hetzelfde uit als de anderen. Door de grootte moet het instrument staand bespeeld worden, of de speler moet op een kruk zitten. Een klein verschil met de (alt)viool en cello zijn de schouders (bovenkant) van het instrument. De viool, altviool en cello hebben ronde schouders, de contrabas afhangende schouders.

Kleine violen In de 16e eeuw kwam nog een ander type viool voor, ontwikkeld uit de rebec. Het was een hele kleine viool, dat makkelijk in de zak kon worden meegedragen. Het was zeer geliefd bij dansmeesters en daarom wordt het instrument ook wel een dansmeesterviooltje genoemd. De dansmeester gebruikte het om muziek te maken bij zijn lessen. Een ander type viool dat ook draagbaar was, was de wandelstokviool. Zoals de naam al zegt: een viool in de vorm van een wandelstok. Het handvat van de wandelstok werd gebruikt als kinhouder tijdens het spelen. Het was meer een stuk speelgoed dan een muziekinstrument van serieuze betekenis.

Luit De luit is een oud instrument. Rond 2000 voor Chr. waren er al instrumenten die leken op de luit. Ze kwamen over de hele wereld voor. Luiten konden verschillend van vorm zijn. Sommigen hadden een ronde achterkant, anderen een platte. In bepaalde delen van de wereld kwamen luiten met frets voor, in andere gebieden luiten zonder frets. Het aantal snaren kon variëren van tien tot twintig. De schroevenkast van de luit was helemaal achterovergebogen. Andere luitachtige instrumenten hadden rechte schroevenkasten of schroevenkasten die een beetje achterovergebogen waren. Vanaf de 15e eeuw werden luiten in Europa heel vaak gebruikt als begeleidingsinstrument. Links een plaatje van een luit. In de 16e eeuw werd ook nog een ander type luit ontwikkeld: de theorbo (basluit). Dit instrument had bassnaren die in aanvullende schroevenkasten waren vastgemaakt. Op deze manier had men niet één hele lange schroevenkast nodig. In Rusland komt de balalaika voor. Dit is een luit met drie snaren en een driehoekige klankkast. De balalaika komt zowel als soloinstrument voor als begeleiding bij zang en dans, als in balalaika-orkesten.

Luit Sarabande
Theorbo Alessandro Piccinini - Chiaconna in Partite Variate

Lier Een ander oud tokkelinstrument is de lier. De lier bestond al rond het jaar 3000 v. Chr in Soemerië (ongeveer het huidige Irak). Het instrument bestaat uit een klankkast, twee armen en een dwarsbalk. De snaren lopen van de voorkant van de klankkast naar de dwarsbalk. Soemerische lieren hadden maximaal 11 snaren. Soemerische lieren werden vastgehouden met de dwarsbalk naar boven. Egyptische lieren werden met de dwarsbalk naar voren gehouden. Ook in het oude Griekenland kwam de lier voor. Daar was het voornamelijk een amateurinstrument. Beroepsmuzikanten speelden op de kithara: een ingewikkelder instrument met een grotere klankkast. De Romeinen hebben dit instrument later overgenomen. Links een plaatje van een kithara.

In Europa zag men de lier omstreeks de Middeleeuwen. Het instrument werd vaak uit één stuk gebouwd. Europese lieren werden vaak gestreken, zoals bijvoorbeeld de crwth (uitgesproken als \"kroeth\", met de Engelse th-klank) uit Wales. Dit instrument werd tot het begin van de 19e eeuw gebruikt. In Scandinavië kwamen eveneens gestreken lieren voor zoals de kanteleharp uit Finland en de tallharpa (Zweeds) of jouhikko (Fins). In Afrika kwamen lieren, behalve in Egypte, ook in andere delen van het continent voor. In Ethiopië had men verschillende lieren: de aristocratie en de priesters gebruikten de bagana, het gewone volk de kerar. Links een plaatje van een jouhikko, rechts een kanteleharp.

Cister

De cister is een snaarinstrument die omstreeks het begin van de 16e eeuw werd ontwikkeld. Het instrument had frets en metalen snaren en een platte achterkant. Tegen het begin van de 19e eeuw werd het instrument verdrongen door de gitaar. Net als bij de luit kunnen ook cisters twee schroevenkasten hebben. Deze kwamen echter maar weinig voor. De vorm van cisters kan verschillen. Er bestonden cisters waarbij de romp dezelfde vorm had als een luit, andere instrumenten waren wat meer peervormig. Omstreeks 1700 waren er ook liercisters: een combinatie van een lier en een cister. In Duitsland kwamen in de 16e eeuw cisters voor met een wel zeer ongebruikelijke vorm. Dat kun je op het plaatje hieronder zien. Rechts een cister met een normalere vorm. Harp Harpen bestaan al een paar duizend jaar. De harp is een snaarinstrument waarvan de snaren in schuine richting van de klankkast naar de hals van het instrument lopen. Er zijn drie basisvormen: de boogharp, de hoekharp en de lijstharp. De boogharp zie je veel in Afrika en Oost-Azië, de hoekharp voornamelijk in Afrika en de lijstharp alleen in Europa. Hieronder een schematische voorstelling van de drie soorten harpen. Links: boogharp, midden: hoekharp, rechts: lijstharp. Als je de schema\'s ziet, lijkt de harp veel op de lier. Er is echter een elementair verschil, wat betreft de bevestiging van de snaren. Het plaatje rechtsboven geeft het verschil weer. Bij de harp lopen de snaren in schuine richting van de klankkast naar de hals. De snaren van een lier lopen over de klankkast naar een dwarsbalk die door twee armen gesteund wordt. De moderne orkestharp heeft een groot toonbereik: het grootste van alle orkestinstrumenten. Het instrument heeft 47 snaren. Om een snaar wat makkelijker te vinden zijn bepaalde snaren rood en blauw gekleurd. Aan de bovenkant van het instrument zitten de stemschroeven. Onder aan het instrument zitten zeven pedalen. Deze pedalen staan d.m.v. kabels in verbinding met de snaren. Ze kunnen in verschillende standen staan, en de snaren een halve of hele toon verhogen. Dat gebeurt door het gedeelte van de snaar dat kan trillen kleiner te maken. Zie voor de manier het plaatje rechts. Als het pedaal in positie A staat geven de snaar de laagste toon. In positie B wordt een deel van de snaar d.m.v. een schijfje klem gezet, zodat het niet meer kan trillen. De snaar wordt een halve toon hoger. Als het pedaal in positie C staat, wordt de snaar iets verderop met een tweede schijfje klem gezet. De snaar wordt nu nog een halve toon hoger.

Gitaar De gitaar heeft zijn oorsprong in Spanje. Daar kwam het instrument in de 13e eeuw al voor, maar het instrument is al veel ouder. Vanuit Spanje werd de gitaar over Europa verspreid, waar het de luit begon te verdringen, omdat de gitaar veel makkelijker te bespelen was. De moderne gitaar heeft zes snaren. Het instrument is maar weinig veranderd sinds de 16e eeuw. De snaren worden gemaakt van metaal of nylon. Ze worden meestal getokkeld, hoewel soms ook wel van een plectrum gebruik gemaakt wordt om het geluid te versterken. Het geluid van de gitaar is bescheiden. Andere gitaarachtige instrumenten zijn de vihuela (hieronder), de liergitaar en de \"wandelstok\"gitaar. De vihuela kwam vooral voor in Spanje.

De liergitaar is een gitaar waarbij de romp de vorm van een lier heeft (plaatje rechts). De stemschroeven zitten dan op de plaats waar bij de lier de dwarsbalk zit. Het instrument had zes dubbele snaren: Een dubbele snaar bestaat uit twee snaren die dezelfde toon geven. De wandelstokgitaar had maar vier snaren en was meer een stuk speelgoed, net als de wandelstokviool. De harpgitaar (links) heeft 20 snaren en ongeveer de vorm van een gitaar. Boven de \'gewone\' toets (zie algemeen deel snaarinstrumenten) van het instrument zit nog een tweede toets waarover 6 bassnaren lopen. Op deze hals zitten geen fretten en de snaren worden getokkeld als bij een harp. Daarnaast zijn er zes centrale \'gitaar\'-snaren die wel over fretten lopen en daaronder weer 8 snaren zonder fretten. Tegenwoordig zie je veel elektrische gitaren. Elektrische instrumenten worden op een ander deel van de site behandeld.

Mandoline

De mandoline en instrumenten die verwant aan de mandoline zijn, zie je vooral in Italië. Het instrument ontstond in de 18e eeuw om voor de melodie te zorgen bij gitaarbegeleiding. Mandolines hebben altijd dubbele snaren: twee snaren die dezelfde toon geven. Het aantal dubbele snaren kan variëren van vier tot acht (dus acht tot 16 snaren). De achterkant is rond. Behalve de gewone mandoline bestaan ook de mandora, mandocello en mandobas. Dit zijn allemaal grotere mandolines. Vroeger kwam ook de mandola voor: een kleine luit met een lange sikkelvormige schroefhouder. Een combinatie van een gitaar en een mandoline is de mandolinetto. Hierbij is de vorm en de snaren gelijk aan die van de mandoline, maar het instrument heeft de platte achterkant van de gitaar.

Ukulele & Banjo De ukulele (uitgesproken als \'joekoeléle\', klemtoon op de 3e lettergreep) en de banjo zie je veel in jazzbands. De ukulele is een kleine gitaar die in de 19e eeuw werd ontwikkeld op Hawaï. Hij heeft vier snaren. De banjo is ontwikkeld uit de luit. De romp is rond en het instrument heeft vier of vijf snaren. Als er een vijfde snaar aanwezig is, wordt die door de duim bediend. De banjo bestaat in drie groottes (van klein naar groot): tenorbanjo, langhalsbanjo en basbanjo. Er bestaan ook een aantal \'bastaard\'-instrumenten (combinaties van meerdere instrumenten). Dit kom je ook bij andere instrumenten tegen, bijv. de liergitaar (lier + gitaar) of de octavin (klarinet + saxofoon + fagot). De banjolele is een kleine banjo met snaren als die van de ukulele; de gitaarbanjo is een instrument met de rompvorm van de gitaar en de ronde schijf van de banjo. Hij heeft maar 3 snaren.

Citer Citers zijn snaarinstrumenten waarbij de snaren over de hele lengte van de klankkast van het instrument lopen. De klankkast is uiteenlopend van vorm. In Afrika kom je de trogciter tegen. Dit instrument bestaat uit een uitgehold stuk hout met één snaar. Deze snaar gaat een aantal keer heen en weer over de trog. Bij de buisciter (komt o.a. voor in Oceanië) heeft de klankkast de vorm van een buis. Soms zijn de snaren uit de buis gesneden (hoewel je dan niet van echte snaren kunt spreken), soms worden ze er apart op bevestigd. De snaren lopen bij buisciters over twee kammen (kleine verhogingen op de buis). Een aantal buisciters bij elkaar samengebonden tot een vlot heet een vlotciter. Onder het instrument kan een aparte resonator zitten. De stokciter is een citer waarbij de snaar over een stok wordt gespannen. Er is een resonator aanwezig en het instrument heeft frets. In het Verre Oosten zie je citers waarbij de snaren over een licht gebogen plank lopen. Deze instrumenten hebben vaak verplaatsbare kammen en worden met een plectrum bespeeld. In Europa komen twee vormen citers het meest voor: rechthoekig en in de vorm van een trapezium. De plank waarover de snaren lopen is plat of lichtgebogen en vormt de bovenkant van een resonansdoos. De belangrijkste citer in de Middeleeuwen was het psalterium, ontstaan uit een citer uit het Midden-Oosten. In de 18e en 19e eeuw kwamen minder gebruikelijke instrumenten voor. De aeolusharp had snaren die allemaal even lang waren, maar van verschillende diktes. Het instrument liet akkoorden horen als het op de tocht werd gezet. De aeolusharp werd in feite door de wind bespeeld. De naam van het instrument komt van de Griekse god Aeolus, de god van de wind. Het instrument was vooral populair van het begin van de 17e tot het eind van de 19e eeuw. Het hakkebord was een plankciter die met hamertjes of stokken werd geslagen. Het hakkebord had de vorm van een trapezium. Over het ontstaan is weinig zekerheid. In de 12e eeuw moet het instrument al bestaan hebben in Midden-Oosten. Aan het begin van de 15e eeuw komt het hakkebord ook in Europa voor. Van de 17e tot de 19e eeuw was het erg populair in Europa. De moderne concertciter heeft metalen melodiesnaren en begeleidingssnaren die van darm worden gemaakt. De melodiesnaren lopen over frets. Ze worden getokkeld met een plectrum.

Klavichord Het klavichord is een snaarinstrument met klavier dat veel gebruikt werd van de 16e tot de 18e eeuw. Het klavichord is ontstaan uit het monochord. Het monochord bestond uit een enkele snaar op een klankbord. Er zaten twee vaste kammen op en meerdere verplaatsbare kammen. Het monochord werd gebruikt bij muzieklessen. Bij het klavichord zitten aan de toetsen van het klavier koperen plaatjes. Als een toets wordt ingedrukt komt raakt het koperen plaatje een paar snaren, die daardoor gaan trillen. De eerste klavichorden hadden minder snaren dan toetsen. Elk paar snaren werd door meerdere koperen plaatjes gebruikt. Bij de latere klavichorden had elke toets zijn eigen paar snaren. Bij het klavichord wordt de hoogte van de toon niet bepaald door de totale lengte van de snaar, maar door de plaats waar het koperen plaatje de snaar raakt. Op dat punt wordt de snaar in twee stukken verdeeld. Het ene deel kan gaan trillen en voor geluid zorgen, de ander wordt gestopt d.m.v. een demper. Hieronder een plaatje van een klavichord.

Klavecimbel Het klavecimbel was het belangrijkste snaarinstrument met klavier. De eerste klavecimbels werden in de 16e eeuw gemaakt, maar daarvoor was men al heel lang aan het experimenteren. In de daaropvolgende 200 jaar was het een geliefd solo-instrument. De klavecimbelspeler (klavecinist) was bovendien de dirigent van het orkest. Hij dirigeerde het orkest van achter het klavecimbel. Tevens speelde hij met het orkest mee. Bij het klavecimbel worden de snaren getokkeld door een kleine pen. De snaren kunnen op het midden van de pen getokkeld worden, maar ook op de punt. Dan krijg je een ijl geluid, dat lijkt op het geluid van een luit. Er bestaan ook instrumenten met een pianoklavier aan de ene kant, en een klavecimbelklavier aan de andere kant. Elk klavier heeft hierbij zijn eigen snaren. Het is eigenlijk een piano en een klavecimbel in één instrument. Het claviorganum is een combinatie van een klavecimbel en een orgel: een klavecimbel met orgelpijpen.

Virginaal & Spinet

Het virginaal en het spinet zijn qua werking hetzelfde als het klavecimbel. Het verschil zit hem in de grootte, of juist het gebrek daaraan. Ze zijn namelijk niet zo groot. Het virginaal was vooral geliefd in de 16e en 17e eeuw, het spinet in de 17e en 18e eeuw. De twee instrumenten verschilden alleen wat betreft de vorm van elkaar. Het virginaal had een rechthoekige, doosvormige kast en snaren die bijna parallel aan het klavier lopen, het spinet had een kast met een gebogen zijde en snaren die van het klavier af gaan. Hieronder links een virginaal, daarnaast een spinet.

Piano De uitvinder van de piano is de Italiaan Bartolommeo Cristofori. Hij was rond het jaar 1700 aan het experimenteren met het klavecimbel. Zijn doel was een klavierinstrument te krijgen dat meer op de aanraking van de speler reageerde. Het instrument dat hij kreeg noemde hij \"gravicembalo col piano e forte\" (klavecimbel met zacht en hard) oftewel pianoforte oftewel piano. De klank van de piano was vriendelijker dan dat van een klavecimbel. In de jaren daarna ontstonden piano\'s in verschillende vormen: vierkant en in de vorm van een vleugel. Om ruimte te besparen bij de vleugelpiano\'s werden deze ook wel rechtop gebouwd, dus de snaren omhoog i.p.v. horizontaal. De moderne piano heeft een groot toonbereik. Alleen het toonbereik van het orgel is nog groter. De snaren zijn niet allemaal hetzelfde.De basnoten hebben één enkele dikke snaar, de noten in het midden hebben twee iets fijnere snaren, en de hoogste noten drie nog fijnere snaren. De snaren zijn gemaakt van staal. Om de bassnaren zit koperdraad om de klank beter te krijgen. Bij de piano worden de snaren aangeslagen door hamers, i.p.v. getokkeld door een pen, zoals bij het klavecimbel. De piano heeft twee pedalen. Het linker pedaal is om het geluid iets zachter te krijgen. Normaal gesproken worden de snaren in het midden aangeslagen. Als het pedaal ingedrukt wordt verschuiven de hamers iets naar rechts, zodat ze de snaren minder raken. Dat geeft een zachtere toon. Het rechterpedaal zorgt voor een demperwerking. Dempers worden gebruikt om de trillende snaren tot stilstand te brengen en zo het geluid te stoppen. Dat gebeurt zodra de vinger de toets loslaat. Door het rechterpedaal in te drukken worden de snaren niet gedempt als de toets losgelaten wordt, totdat de voet weer wordt opgelicht. Een moderne vleugel komt in verschillende groottes voor, van de miniatuurvleugel met een lengte rond de 1.70 meter tot de concert vleugel die tussen de 2.10 en 2.70 meter lang kan zijn. Het belangrijkste voordeel van de vleugel t.o.v. de piano is wel het open deksel dat voor een beter geluid zorgt. Het geluid wordt ook nog eens weerkaatst door het vloeroppervlak onder het instrument. In het begin van de 19e eeuw kwam ook nog de orphica voor: een draagbare piano. Ze konden op de schoot van de speler worden bespeeld, of op een tafel. Het was ook mogelijk om het instrument aan een band rond de hals te hangen.

REACTIES

A.

A.

ik vond het een leuke en een mooie werkstuk. ik heb jou werkstuk gebruikt voor het vak muziek en ik zit op havo.ik heb een 6.7voor jou werkstuk ik vond het beter dan een 1 die ik eerder heb gehad

20 jaar geleden

R.

R.

ik vond het een goed werkstuk.
ik kon er veel van over nemen.
bedankt daarvoor.

20 jaar geleden

P.

P.

Geweldig, ik kreeg een tien!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

14 jaar geleden

E.

E.

TOP ik had een goed cijfer de juf vond hem top ik heb er zo veel van geleerd

13 jaar geleden

L.

L.

haaaiii .
thankyouuu !
dit is zo handig want ik moet voor muziek verslag schrijven over dit .
kuskusss /

12 jaar geleden

S.

S.

thanks , dit heeft me geholpen met het schrijven van mijn verslag


groeten uit Amsterdam


12 jaar geleden

J.

J.

jammer dat je de plaatjes niet kan zien , want dan waren sommigen teksten duidelijker

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.