Australië & Japan
Inhoud
1. Inleiding
2. Japan, de muziek
3. Japan, de instrumenten
4. Japan, de dans
5. Australië, de muziek
6. Australië, de instrumenten
7. Australië, de dans
1. Inleiding
Ik vergelijk in mijn werkstuk Japan en Australië. Omdat het allebei eilanden zijn, zijn de invloeden van buitenaf minder merkbaar dan in andere landen. Omdat ook de westerse cultuur jarenlang niet tot nauwelijks invloed heeft gehad is de muziek erg anders dan in welk ander lang dan ook. Daarom is hun muziek vaak voor hun mooi, maar voor westerlingen soms onbegrijpelijk. Ook de instrumenten zijn anders, vaak eenvoudiger te maken, zoals bijvoorbeeld de shakuhachi of de didgeridoo.
2. Japan, de muziek
In de Japanse muziek is, net als bij de rest van de Japanse cultuur, de Chinese invloed goed merkbaar. In Japan gebruiken ze een vijftonensysteem, een systeem zonder halve noten, zoals in China. In de loop van de tijd zijn de Chinese muziek en de Japanse muziek steeds meer op elkaar gaan lijken, maar Japan is een eiland en behoud daardoor toch zijn eigen cultuur en muziekstijl. In de Japanse muziek heb je verschillende stijlen. Je hebt de hofmuziek, die vroeger alleen aan het hof werd gespeeld in combinatie met dans.
Hofmuziek
Dit is de gagaku (zie fig.1), de bagaku en de nôgaku. Zoals je nu waarschijnlijk wel hebt gemerkt, eindigen deze stijlen allemaal op gaku. Dit komt doordat gaku muziek betekent in het Japans. Bij de gagaku wordt de melodie gespeeld door Japanse fluiten en hoboachtige met een ondersteuning van een mondorgel van bamboe. Luiten en citers spelen alleen de belangrijkste noten en gongen, trommels en kleppers geven de figuurlijke punten en komma’s in de muziek aan. In sommige gagaku-orkesten speelt een slaginstrument van hangende stenen platen mee. Doordat iedereen de muziek in een ander octaaf of met een ander tempo of ritme speelt, klinkt het in de oren van de meeste Nederlanders vreemd en chaotisch, maar als je goed oplet, kan je er toch een ingewikkeld maar vast ritme in ontdekken. Bagaku is hetzelfde met als gagaku, maar dan met dans.
Shakuhachi
De volgende stijl is de shakuhachi. Deze werd en wordt nog steeds gespeeld door de zen-priesters. Deze stijl heeft zijn naam te danken aan het enige instrument waarmee deze stijl gespeeld wordt. Het wordt vaak door meerdere instrumenten tegelijk gespeeld, in ingewikkelde ritmes en zonder een duidelijke ritme- of bassectie. Deze stijl speelt ook een rol in het boeddhisme. Dit komt doordat je met een shakuhachi zowel een donderende rivier (yang) als een rustig kabbelend bergstroompje (yin) kan laten horen. Shakuhachi is de muziek van de natuur.
Biwagaku
Dan komen we weer bij een stijl die eindigt of gaku, namelijk de biwagaku. Deze heeft ook zijn naam te danken aan het instrument waarop de muziek wordt gespeeld, een biwa. Het is vergeleken met de andere stijlen een eenvoudige stijl.
Sôkyoku
Nog een muzieksoort die genoemd is naar het instrument waar het op gespeeld wordt is de sôkyoku, gespeel op een koto. Dit is niet direct te zien aan de naam, die in de loop der eeuwen veel veranderd is, maar oorspronkelijk is hij daar wel van afgeleid.
Shamisenongaku
De laatste stijl is de shamisenongaku. Deze muziek werd gemaakt met de shamisen. Hij werd veel gebruikt bij voorstellingen en er werd vaak bij gedanst. Deze stijl is nu niet meer zo bekend als de andere stijlen.
In het eerste deel van dit hoofdstuk heb ik het gehad over de klassieke Japanse muziek. Nu ga ik het hebben over de Japanse popmuziek of J-pop. In Nederland is de bekendste Japanse popgroep de pizzicato five (zie fig.2) In Japan in de westerse invloed haast niet merkbaar. De meeste Japanse muziek is vrolijk en gemaakt met de computer en zang. J-pop is in Europa niet zo populair. Dat komt doordat ritmes die Japanners ideaal vinden om op te dansen in Europese oren klinkt als softe techno, maar pizzicato five
dan wel met een tempo alsof je cd-speler op hol geslagen is. Fig.2
Sommige liedjes hebben wel 120 beats per seconde, en de meeste Japanners zingen Engels met een erg dik accent. Dit maakt de liedjes voor ons wel erg vreemd, terwijl dat niet zo is als je uit Japan of bijvoorbeeld uit China of Korea komt.
3. Japan, de instrumenten
In Japan worden vooral tokkelinstrumenten, houten blaasinstrumenten en allerlei trommels gebruikt. Ik zal van die drie één of meerdere per soort noemen.
Koto
De koto(zie fig.3) is een snaarinstrument, een soort van horizontale harp met dertien snaren. Hij heeft een beweegbare brug. De snaren zijn van zijde en worden geplukt met de linkerhand. De kast is van paulowniahout, ook wel kiri genoemd. Of de koto wordt sôkyoku gespeeld. Ook wordt de koto soms gebruikt in de hofmuziek. Do koto wordt zitten bespeeld op schoot. Hij is ongeveer 1,8m lang. De koto beeld een draak uit, en sommige koto
onderdelen heten dan ook drakenkop, drakenrug en drakenhals. Fig.3
Elke snaar is even dik en heeft een eigen kam. Je stemt de koto door de kammetjes te verplaatsen. De koto heeft van alle Japanse instrumenten de zuiverste klank. In de achterzijde van de koto zitten twee klankgaatjes. De koto wordt bespeeld met drie plectra.
Shamisen
De shamisen (zie fig.4) is, net als de koto, een snaarinstrument. Hij heeft drie snaren van zijde die met een soort van plectrum, een bachi, worden aangeslagen. De bachi is meestal gemaakt van ivoor of schildpadschild. De vorm is afgekeken van de bladeren van de ginkoboom.Bij voorstellingen van hofmuziek zoals kabuki en bunraku wordt dit instrument veel gebruikt, maar shamisen, een langhalsluit natuurlijk ook bij zijn eigen muziekstijl, de fig.4 shamisenongaku. De kleine klankkast van de shamisen is gemaakt van vier lagen Chinees eikenhout en de hals van roodhout. Over de klankkast is een vel gespannen aan de onderkant en aan de bovenkant. Dit is meestal kattenvel, maar hondenvel wordt ook wel gebruikt.
Shakuhachi
De shakuhachi (zie fig.5) is een van de meest gebruikte instrumenten van Japan. Het is een erg eenvoudige fluit die als jaren geleden is uitgevonden. Het is niet erg moeilijk te maken. Het is een bamboestengel met gaatjes erin, en dat is dat. De shakuhachi wordt vooral gebruikt in zijn gelijknamige muziekstijl, maar ook wel in de hofmuziek. Ook wordt deze fluit bespeeld door de zen-priesters. Hij is 54cm lang en is iets gebogen. Zijn naam is afgeleidt van zijn lengte. Shakuhachi is de verkorte versie van ‘i shaku hachi sun’. Een shaku is ongeveer 30cm en een sun ongeveer 3cm. Hachi betekent acht en i betekent één, dus dat is één shaku en acht sun. De laatste shakuhachi
Fig.5
tijd neemt de populariteit van de shakuhachi toe, vooral buiten Japan. De shakuhachi is waarschijnlijk een van de eerste instrumenten en is bedoeld om de natuur na te bootsen. De oorsprong van de shakuhachi is niet zeker, maar er is een theorie dat hij is bedacht in Egypte en daarna via India en China uiteindelijk in Japan terecht is gekomen. In de 17e eeuw werd de shakuhachi door de ronin (de samurai krijgers), de komuse (een priestersekte) en de sui zen (blazende zen) bespeeld. De shakuhachi is gemakkelijk te bespelen. Tenminste, dat lijkt zo. Het is namelijk erg makkelijk de beginselen te leren, maar als je het echt goed wilt leren ben je een heel leven bezig. Vooral sommige boedistische muziekstukken zijn erg moeilijk te perfectioneren. Allen van stukken bamboe die dik zijn en zeven knopen hebben (de overgangen in de tak die zo karakteristiek zijn voor bamboe) kan je een shakuhachi maken. De stengel blijft open aan beide zijden en er zitten vier vingergaten aan de voorkant in en één duimgat aan de achterkant. Met een shakuhachi is een zeer grote variatie in timbre mogelijk. John Kaizan Neptune is een erg bekende shakuhachispeler. Hij speelt in de band TAKéDAKé. Hij komt niet uit Japan, maar uit California.
Shô De shô (zie fig. 6) wordt ook veel gebruikt bij de Japanse hofmuziek. De shô is een bamboefluit met meerdere pijpen, een soort panfluit. Je houdt heb voor je gezicht en blaast er onderin in. De bamboepijpen worden naar het midden toe steeds langer. De middelste pijp is het langst.
Taiko
De taiko (zie fig.7) is een drum. Hij wordt ook veel gebruikt bij de hofmuziek. Hij is er in veel maten, van enkele tientallen centimeters tot enkele meters groot. De kleinere versies liggen op de grond, maar soms is een taiko zo groot dat een speciale stelling wordt gebruikt om hem op te zetten. Hij wordt bespeeld met stokken, bachi genoemd. Die hebben dezelfde naam als het plectrum van de shamisen, maar het wordt met andere karakters gespeld. Dit instrument is erg populair, ook buiten Japan. Er zijn special taiko bands, ook in Nederland. De bekendste in Nederland is Hanadon uit Amsterdam. De taiko wordt ook gebruikt om dansen te begeleiden.
Tsuzumi
De tsuzumi (zie fig.8) is een kleine drum. Hij wordt meestal
Taikospeler van Hanadon gedragen op de schouder en met de hand van de andere arm
Fig.7 bespeelt. Hij is zandlopervormig met touwen aan de zijkanten. Aan beide zijden is een trommelvel gespannen. Er zijn twee soorten tsuzumi’s. De eerste wordt op de schouder gedragen en heet ko tsuzumi, de tweede wordt meestal neergelegd en is wat groter. Deze heet o tsuzumi. De tsuzumi wordt gemaakt van kersenhout of van zelkanahout. Door de vellen zitten ijzeren ringen met touwen eraan, die aan de ringen van allebei de vellen zitten en zo de vellen op hun plaats houden. Bij het spelen wordt de tsuzumi bij de touwen beetgehouden en door harder of tsuzumi, fig.8 zachter aan de touwen te trekken kan de toonhoogte van de vellen veranderd worden.
Biwa
De biwa (zie fig.9) is een snaarinstrument met een klankkast en vijf snaren. Je ziet overigen ook wel exemplaren met maar vier snaren. Dit instrument wordt ook al gebruikt in bij de Japanse hofmuziek, maar vooral bij zijn eigen muzieksoort, de biwagaku. De biwa wordt ook met een plectrum aangeslagen. De biwa is een korthalsluit. De klankkast is peervormig, en soms is de kop gebogen, als bij een luit, maar soms is hij recht.
4. Japan, de dans
In Japan wordt vooral bij de hofmuziek en in het theater gedanst. De dansers zijn voornamelijk vrouwen, maar mannen dansen ook wel. De kleding is meestal een kimono, een soort van fraai bewerkte ochtendjas met zeer wijde mouwen.
Bagaku&sangaku
Een vorm van dans is de bagaku, die vooral aan het hof werd opgevoerd. Dit is een sierlijke dans met speciale gagaku muziek. In die tijd werd eerst ook sangaku aan het hof opgevoerd. Later werd dat om de een of andere reden verboden en werd het populair bij het volk. Daar kreeg het zijn naam sarugaku, wat apendans betekent. Dit komt doordat het een dans vol met acrobatische toeren is.
Nô&kôygen
De theaterdans is de nô, in het westen geschreven als noh. De volle naam is nôgaku. Nô betekent talent en gaku betekent muziek, dus betekent nôgaku de muziek van de getalenteerden. De dans gaat over de landbouw. Er is meer acrobatiek dan bij de bagaku, maar minder dan bij de sangaku. De nô wordt daarom in een speciaal theater gespeeld. Opvallend is, dat alleen mannen meespelen en dat er maar één decor is, namelijk een van dennenbomen. Dat laatste stamt uit de tijd dat de nô nog in de open lucht werd opgevoerd. Bij het toneelspelen wordt niet veel gezegd maar alleen gezongen. Eigenlijk lijkt het dus nog het meest op opera, maar dan op z’n Japans. Bij de dans worden maskers gedragen. De maskers zijn heel belangrijk voor het spel. Meestal dragen alleen de hoofdrolspeler (shite) en vaak ook zijn helper (waki) een masker. Dat komt doordat hun eigen gezichten niet bij hun rollen passen, zoals bij oudere of jongere mensen of bij demonen en goden.Er zijn wel 200 verschillende maskers, verdeeld in vier groepen. De vrouwen, de mannen, de oude mannen en de demonen. Van de bekendste heb ik hier een plaatje. Van boven naar beneden: de ahohoo, de angama, de mayun ganashi, de shishi begge en de daatuda.Van bijna elk masker is een vrolijke en een verdrietige of boze vorm. De maskers worden gemaakt van Japans ciprishout dat vijf jaar verzorgt is Daarom kot het maar heel soms voor dat er een nieuw masker bij wordt gemaakt. Toch gebeurt dat wel een, soms zelfs voor één specifieke rol. Met een masker leg je de gezichtsuitdrukking grotendeels vast, maar hij kan toch nog wel beïnvloed worden door de lichtval en de ogen, die natuurlijk door het masker heen moeten kunnen kijken door speciale kijkgaten. Met de maskers kan je dan wel gezichtsuitdrukkingen laten zien, toch is het soms nog niet helemaal duidelijk wat hun stemming is. Daarom doen ze dat met hun bewegingen. Zo heb je de ‘mai’, een dan met ronde, vloeiende bewegingen en glijdende stappen. Het tegengestelde daarvan is de ‘hataraku’, waarmee een god of demon wordt uitgebeeld, met grote stijve passen. In westerse landen is het toneel meestal zo realistisch mogelijk en daarom kan je soms wat vreemd opkijken bij de Japanse nô, waar dit absoluut niet het geval is. Het is wel handig, want je hebt bijvoorbeeld geen decors nodig. Als één man zingt: “Ik sta boven op een berg.” en een man vlak daarnaast zingt: “Die berg is honderd kilometer ver.” dan heb je daar geen grote afstand of een bergdecor voor nodig. Bij een voorstelling hebben de dansers oude gewaden aan en ze gebruiken maar weinig voorwerpen. De nô wordt gezongen in het oud-Japans zodat de meesten bezoekers een vertaalboekje bij zich hebben waar de vertaling in staat van wat er gezongen wordt. In Nederland is de Nederlandse groep ‘lady Aoi’ het bekendst. Tussen de voorstellingen van de nô door word kôygen opgevoerd. Dit zijn grappige toneelstukjes zonder tekst of zang. Oorspronkelijk was dit sarugaku, maar later kreeg het de naam kôygen, omdat kôy gek betekent.
Kabuki
In deze dans speelden eerst vrouwen mee, maar later werd dat aan het hof verboden en namen jonge mannen de rollen van de vrouwen over. Dit bleek ook geen goed idee en later werd de muziek uit het hof verbannen en kwam terecht bij de rest van de bevolking. In tegenstelling tot de nô zijn hier wel veer decors en special effect aanwezig, zoals donder en bliksem een sneeuwstorm, een draaiend plateau en een lift waarmee toneelspelers opeens kunnen verdwijnen of verschijnen. In noem het nu toneelspelers, omdat dansen zoals de nô en vooral de kabuki eigenlijk meer op toneel dan op dans dan lijken. Chushingru is een heel bekent stuk bij de kabuki. Een samurai probeert een koning te vermoorden, maar dat mislukt. Daarom moet hij zelfmoord plegen met een zwaard als straf. Hij vraagt zijn samurai hem te wreken met de saputta, het zefmoordzwaard, en de koning te vermoorden. Zij doen dat maar moeten daarvoor ook zelfmoord plegen als straf en zo eindigen alle 48 samurai dood.
5. Australië, de muziek
Veel muziek van Australië is afkomstig van de aboriginals, de oorspronkelijke bevolking van Australië. Ook zie je soms de invloeden van de Amerikanen, die op een gegeven moment hun misdadigers veroordeelden tot een leven op het eiland, waar ze niet meer vandaan konden. De aboriginals maakten vooral spirituele muziek. Hun muziek had te maken met de mythologie van de aboriginals, waar ik nu over zal vertellen. In hun verhalen stond namelijk ook hoe de instrumenten en de dans waren ontstaan en waarom die zo’n belangrijke functie hadden.
In het begin, in de droomtijd, was de aarde plat. Toen kwamen er reusachtige dieren uit de aarde tevoorschijn, die begonnen te graven en te wroeten. Toen konden ze nog denken als mensen. De aboriginals zijn hun afstammelingen. Door hun graven en wroeten ontstonden de bergen en rivieren, de bossen en de weiden, de meren en de woestijnen. De vogels hadden toen nog de gedaante van mensen. Ze bezaten maar weinig voorwerpen, die ze met zich meedroegen. De Giddabush vogel droeg altijd een didgeridoo met zich mee. Als hij niet speelde had hij hem om zijn middel gebonden. Later heeft de vogel dan ook een lange staart. De butcherbird vond de verschillende houtsoorten uit, die hij als klankhoutjes gebruikte. Ook zong hij. Nu zingt de vogel nog steeds goed. De piwi beschilderde zich met zwarte en rode aarde en danste. Zo spelend en zingend en dansend gaven ze alle dingen een naam. Het oerbeest djarrewarre heeft bergen en rotsen, zand en water, bossen en meren van elkaar gescheiden op een mooi eiland waar de warme zuidoostenwind waait gescheiden. Hij noemt het land van de honing.
Zo kwamen de clapsticks en de didgeridoo in de wereld, maar ook de dans. David Hudson is een expert op het gebied van Australische muziek. Hij reist door landen van de hele wereld met zijn traditionele aboriginal band. Yothu Yindi gebruikt ook oud Australische instrumenten, maar hij combineert ze met nieuwe, elektrische instrumenten zoals elektrische gitaar en een drumstel. Hij is de didgeridoospeler van een Australische rockband. In de nieuwe Australische muziek zijn een paar dingen anders, vooral bij het bespelen van de didgeridoo. Ook worden er soms meerdere didgeridoo’s tegelijk bespeeld, worden ze gestemd en mogen vrouwen er op spelen. Nog een verschil is dat de aboriginals hem vooral gebruikten als een ritme-instrument en dat hij in de moderne muziek vaak niet het hele liedje door speelt en geen ritme, maar af en toe een solo. Ook werd hij niet meer alleen bespeeld op corroborrees. Corroborrees zijn de bijeenkomsten van aboriginals waarbij gezongen en gedanst wordt. Ik zal het nu hebben over de tijd van ‘de mensen van de wilde honing’, oftewel de aboriginals. Met hun muziek beeldden zij de schepping van de aarde, de droomtijd, de vogels en de reis van djarrewarre uit. Dit wordt generatie op generatie doorgegeven. Verhalen over hoe djarrewarre regen gaat halen, samen met de bijen en hoe hij zich laat herinneren, namelijk door een dans en een lied. En de twee stenen, die ooit de bosgeesten waren die djarrewarre aankondigden. Zo worden de mimistenen verklaard.
dans
de dansers zijn bomen
twee slaan met stokken op elkaar (bomen kappen)
de dansers vallen één kant op om
ze vallen langzaam
lied
garra-parapa garra-parapa (bloesemboom bloesemboom)
Djarrewarre Djarrewarre
balarra djarg djarg (bijen zoeken bloesemsap)
djiele djamerdje (bijen zwermen uit)
balarra djarg djarg (bijen zoeken bloesemsap)
djiele djamerdje (bijen zwermen uit)
Djarrewarre graaft een gat in de grond om zich te verbergen voor de kwade bosgeest mewal. Hij weet dat die eraan komt door de waarschuwende roep van de djoedo-djoedo. Zo wordt het gat in de grond verklaard. Ook daar is een lied en een dans bij.
dans
de dansers zijn djoedo-djoedo vogels
ze doen het loopje van de djoedo-djoedo vogel (drie passen, stilstaan, drie passen, stilstaan)
dan maken ze met hun wijsvinger (de snavel) een prikbeweging
ze roepen joejoe joejoe als waarschuwing
lied
djoedjoe woerbor (djoe-djoe vogel kan niet goed spreken)
boertje riena (hij heeft zijn tong verbrandt)
gaalajan boertje riena (aan de hete honing)
mewal mohroo (mewal in het oerwoud)
n-gapiende lia (loert over zijn schouder)
goerieme ringo (komt van ver en lokt je mee)
Met hun liederen en verhalen verklaarden de aboriginals ook de seizoenen, de bliksem en de rode en witte verfstoffen, die zij zoveel gebruiken. De seizoenen worden bepaald door de droge wind en de regenwind. De donder is de flitsende tong van de regenboog hagedis en de verfstoffen de rode en witte poep van djarrewarre en waterhagedis. Na het zorgen voor seizoenen zong djarrewarre ook daar een lied over. Daarna trok hij zich terug op de heilige plaats in het bos.
Zo zijn er nog velen andere liederen, te veel om op te noemen. Bij ieder lied hoort een eigen tekening. Zoals dat van geganie, de vogel van het leen, en kraai, de vogel van de dood of het verhaal van de woertbalvissen die het voedsel zijn.
In de Australische instrumentale muziek komt niet echt een duidelijke melodie voor zoals wij die in Europa kennen. Er worden meer ritmes gespeeld en verhalen uitgebeeld. Bij de vocale muziek hoort wel een melodie, maar die is wel anders dan in de westerse muziek. De zinnen en liederen zijn vaak kort en worden vaak achter elkaar herhaald. Er wordt vaak door meerdere mensen tegelijk één melodie gezongen met begeleiding van stokken, trommels en didgeridoo’s.
6. Australië, de instrumenten
Er zijn niet zo veel Australische instrumenten, maar de instrumenten die je er ziet, zijn wel erg bijzonder. Ze zijn allemaal vrij eenvoudig te maken. De belangrijkste zijn de clapsticks, de didgeridoo en de regenmaker.
clapsticks
Clapsticks (zie fig.10) zijn stokjes van speciaal hout die tegen elkaar of de dijen of billen worden geslagen om een strak ritme te krijgen. In de nieuwe muziek is het ritme vaak het hele liedje door hetzelfde, maar in de muziek van de aboriginals is meer variatie. De clapsticks komen uit Arnhemland, een stuk land in Australië. Clapsticks
De didgeridoo is eenvoudig te maken. Je neemt een door termieten uitgeholde tak van een eucalyptusboom (of teakhout, bamboe, pvc, aardewerk, aluminium of kersenhout) en kapt die af op de juiste lengte. De termieten eten allen het zachte binnenste van de tak en laten de buitenkant, het harde spinthout, over. Daar maak je een didgeridoo van. Dan lak en/of verf je hem, nadat je hem geschuurd en gepolijst hebt. Meestal wordt de bast eraf gehaald, maar soms laat de maker de bast erop zitten en lakt en schuurt alleen de binnenkant. Dan moet je alleen nog een mondstuk van bijenwas opzetten en klaar is je didge. Een didgeridoo wordt vaak beschilderd. Meestal staan er de kleuren van de vlag van de aboriginals (zwart, geel en rood) op, of Australisch dieren zoals salamanders, schildpadden, bijen en/of kangoeroes (zie fig.13). Ook gebruiken de aboriginals vaak een spuittechniek door een hand op de didge te leggen en de verf, meestal witte verf bij deze techniek, eroverheen te spuiten. Zo krijg je een handafdruk (zie fig.12). De didgeridoo heeft in elk stuk van Australië een andere naam zoals didj, Yidaki, Yirdaki, Gurrmurr en Gindjunggang. De algemene naam is didgeridoo of didge, maar in totaal zijn er een stuk of honderd verschillende namen. Een didgeridoo wordt meestal met dieren spuithandjes en figuren beschilderd die een verhaal uitbeelden, want bij veel verhalen fig.12 van de aboriginals hoort ook een teken. De aboriginals maken hun kunst met de kleurstoffen van de natuur, namelijk roodachtig, geel, zwart en wit. Soms maken ze ook nog ingewikkeldere patronen waar ook groen en blauw in zitten. Vaak hebben de schilderingen op didgeridoos reliëf. Oorspronkelijk schilderden de aboriginals op boombast die ze van de bomen afhaalden. Nu doen sommigen dit nog steeds. De aboriginal kunst wordt tegenwoordig verkocht voor veel geld. Daarom is een didgeridoo die door de aboriginals zelf beschilderd is ook duurder dan een door anderen mar aboriginal patronen beschilderde didge of een ongeschilderde didge. Met een didgeridoo kan je verschillende soorten geluid maken. Je kunt hem zacht en constant laten brommen of met je wangen lucht pompen. Ook kan een toon getoeterd worden als bij een trompet. Die heeft maar één toonhoogte, de toon van de didge. Die toon is bij bijna elke didge verschillend. De meeste didges staan gestemd in D, D# of E. De aboriginals stemden hun didges niet.
Regenmaker
De regenmaker of rainmaker komt oorspronkelijk niet uit Australië, maar uit Latijns Amerika. Wel wordt hij in Australië erg veel gebruikt. Het is een houten, stalen of doorzichtige plastic buis waar spiraalsgewijs allemaal pennetjes ingestoken zijn. In de regenmaker zitten pitjes of kogeltjes. Als je de regenmaker omdraait en hem zachtjes om zijn eigen as draait krijg je een regengeluid. Als alle korreltjes naar één kant zijn gevallen draai je hem weer om. Sommige regenmakers zijn gemaakt van cactussen. Eerst snij je de boven en onderkant eraf en zorg je dat de cactus goed uitgehold is. Dan vul je hem met pitjes. Vervolgens worden zijn eigen stekels naar binnen geprikt. Die dienen dan als pennetjes. De cactus wordt van boven en van onder dichtgemaakt en te drogen gelegd. Als hij droog is wordt aan de bovenkant en aan de onderkant een (meestal felgekleurd) touw er een aantal malen omgeslagen en stevig vastgeknoopt. Dit voorkomt dat het hout gaat barsten. Regenmakers heb je in verschillende maten. Hier zie je een grote en een kleine, allebei gemaakt van cactus (zie fig.14).
7. Australië, de dans
In Australië werd en wordt veel gedanst door de aboriginals. Deze dansen (zie fig.15) hebben een spirituele betekenis. Er wordt bijvoorbeeld gedanst als er iemand dood is (de dans van kraai, vogel van de dood en gegangie, de vogel van het leven) of als er iemand geboren is of om de oerbeesten zoals djarrewarre en de regenbooghagedis te eren. Sommige dansen verklaren de natuur, zoals het wisselen van de seizoenen, donder en bliksem bergen, kuilen en dieren. In de dans doen de dansers vaak dingen als bomen, bijen of vissen na. Ook beschilderen ze hun huid met de tekeningen van de dans die ze dansen. Als voorbeeld zal ik de dans van geganie, de vogel van het leven, nemen. Daar hebben de dansers een vogelvorm op hun borstkas en schouders geschilderd.met bruin, wit en zwart. Ook hebben de dansers vaak attributen. Bij de dans van geganie zijn dit eucalyptusbladeren die om hun armen zijn gebonden als vleugels. Bij de meeste dansen doen mannen en vrouwen mee. Hun traditionele kleding bestaat uit alleen een lendendoek. De vrouwen zingen vaak en hebben meer schilderingen op hun lischaam. De mannen schilderen soms hun hele lischaam wit. Bij de dans wordt ook muziek gemaakt en gezongen. Om de dansers heen zit een kring van muziekmakers en zangers/zangeressen. Nog een rede voor de dans is het doorgeven van verhalen. Omdat de aboriginals geen schrift hadden, deden ze dat met behulp van tekenigen, verhalen, liederen en dans. Er waren veel verschillende liederen. Dit kwam doordat bijna elke stam zijn eigen taal had. Er waren in totaal ongeveer 250 talen in Australië. Wel begrepen veel stammen met andere talen elkaar toch en leken sommige talen erg veel op elkaar. De liederen, dansen en rituelen werden ook geruid. Er was veel handel. Er werden dingen als eten en voorwerpen geruild, dus waarom dan geen dansen en verhalen?
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
toppers echt een leuke site!!!!! xxx
12 jaar geleden
AntwoordenZ.
Z.
goede info maar sommige stukken slaan nergens op
8 jaar geleden
AntwoordenZ.
Z.
zeg ik niet
8 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
wauw echt ik ben gered door deze site
8 jaar geleden
AntwoordenN.
N.
ik zou nog wat extra typen over meerdere instrumenten. en over hoe ze samen klonken bijvoorbeeld
8 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
waarom japan en austra samen doe gwoon 1 voor 1 is fijner thnxx alfast
4 jaar geleden
Antwoorden