Inleiding
Voor het werkstuk LO2 heb ik gekozen voor het onderwerp: Lichamelijke Opvoeding op de basisschool: door een vakleerkracht of door een groepsleerkracht gegeven De rede is dat ik na de HAVO de HALO wil gaan doen. Er bestaat dan een kans dat ik op een basisschool kom te werken.
In 2001 is de bevoegdheidsregeling voor het geven van bewegingsonderwijs veranderd. Dit heeft voor het bewegingsonderwijs en de scholen veel gevolgen.
In dit werkstuk wil ik antwoord geven op de volgende vragen:
• Waarom is bewegingsonderwijs op de basisschool erg belangrijk.
• Waarom is de bevoegdheidregeling voor het geven van bewegingsonderwijs veranderd
• Moet bewegingsonderwijs gegeven worden door een vakleerkracht of door een (gespecialiseerde) groepsleerkracht.
In hoofdstuk 1 wordt na een stukje geschiedenis het belang van het bewegingsonderwijs aangegeven.
In hoofdstuk 2 wordt verteld wat een vakleerkracht voor de basisschool kan betekenen en wat de rede is van de wetswijziging voor bewegingsonderwijs. Ook wordt iets verteld over mogelijke opleidingen in bewegingsonderwijs.
Hoofdstuk 3 gaat in op de keuze door scholen voor een vakleerkracht of een gespecialiseerde groepsleerkracht.
In de conclusies worden de antwoorden op bovenstaande vragen gegeven.
I Bewegingsonderwijs op de basisschool
1.1 Een stukje geschiedenis.
Toen in het jaar 1806 de eerste onderwijswet werd gemaakt was er in Nederland maar weinig belangstelling voor het vak lichamelijke opvoeding. Scholen waren helemaal gericht op kennis.
Bovendien vond men school in die tijd wel belangrijk, maar men wilde hier maar weinig geld in investeren. In Nederland ontstond een schoolsysteem waarin geen plaats was voor gymnastiek.
Dit bleef zo gedurende de hele negentiende eeuw.
Op Duitse scholen werd wel gymnastiek gegeven, maar dit had tot doel om de weerbaarheid in de strijd tegen Napoleon te vergroten.
De Duitser Euler probeerde in Nederland het turnen in te voeren. Omdat er politieke aspecten aanzaten waren regeringsleiders als Thorbecke erg achterdochtig. Bovendien werd er veel energie gestoken in de schoolstrijd. Men had daarom geen oog voor verbeteringen in het onderwijs.
Ook bestonden er geen goede opleidingen voor leraren. Vaak stonden er onbevoegde onderwijzers voor de klas. In het voortgezet onderwijs werden soms gymnastieklessen gegeven door oud- militairen. Deze mensen gaven zo anders les, dat het vak gymnastiek ook al daardoor een apart vak bleef.
Door allerlei onderzoek begon men in te zien dat lang stilzitten schadelijk is voor de gezondheid.
En dat dat nadelig kan zijn voor het leerproces van kinderen. Artsen drongen aan om meer aandacht te besteden aan lichaamsoefeningen op school .
Pas veel later wezen belangrijke onderzoeken uit dat goed bewegingsonderwijs het leerproces juist ondersteunt. Kinderen zijn in staat om meer informatie op te nemen als zij voldoende lichaamsbeweging krijgen.
Nadat er in Frankrijk goede resultaten waren behaald bij het geven van meer bewegingsonderwijs op school, is men in Nederland pas in 1968 voorzichtig begonnen om het aantal uren bewegingsonderwijs op scholen te vermeerderen. Hiervoor was nog geen grote belangstelling.
1.2 Het belang van goed bewegingsonderwijs
Door veel onderzoek in de orthopedagogiek en de kinderpsychologie zijn de ideeen over bewegingsonderwijs de laatste decennia enorm veranderd.
Jonge kinderen leren hun wereld kennen door te bewegen en te spelen. Al bewegend leggen zij de eerste contacten met de omgeving en leren zij hun mogelijkheden en onmogelijkheden kennen.
De ontwikkeling van de motoriek bij peuters en kleuters vindt in verschillende fasen plaats. Die fasen moeten goed doorlopen worden, want ze zijn van belang voor de manier waarop de hersenhelften samenwerken. Die samenwerking van de hersenhelften is een voorwaarde voor een goede ontwikkeling van de motoriek en van de leergebieden.
Kinderen die, door te weinig beweging of door onvoldoende uitdaging om gevarieerd te bewegen, deze fasen niet goed doorlopen hebben, kunnen problemen krijgen bij bijvoorbeeld de taalontwikkeling, het leren lezen, het rekenen, de ruimtelijke orientatie en het schrijven.
Door spelen en sport leren kinderen ook om met elkaar samen te spelen en samen te werken. Ze leren omgaan met wat wel en niet mag en moeten zich beheersen als ze niet tegen hun verlies kunnen. Ook moeten ze leren rekening te houden met elkaar en elkaar helpen Dit zijn allemaal dingen die belangrijk zijn bij de emotionele ontwikkeling.
Kinderen bewegen van nature graag. Op straat en thuis wordt dit bewegen steeds moeilijke .
Veel tijd wordt doorgebracht met spelletjes achter de spelcomputer of de televisie. Op straat is het, door het toegenomen aantal auto’s, bijna niet meer mogelijk om bijvoorbeeld te voetballen, tikkertje te spelen of in bomen te klimmen. Ook zijn er te weinig speeltuinen met klimtoestellen die veilig zijn en door de gemeenten goed onderhouden worden.
De leeftijd tussen 4 en 12 jaar is een gevoelige periode voor het aanleren van een grote hoeveelheid basis bewegings- en spelvaardigheden. Wat kinderen in deze periode leren raken ze niet meer kwijt.
Aan de andere kant is het zo dat ze niet makkelijk op latere leeftijd bewegingen aanleren die ze op jonge leeftijd niet hebben geleerd.
Ook blijkt dat wanneer kinderen onvoldoende beweging hebben gehad, zij dit op latere leeftijd ook niet krijgen. Bewegen behoort dan onvoldoende tot hun leefstijl.
Juist op latere leeftijd is bewegen noodzakelijk om allerlei ziekten zoals bot ontkalking, cara, lage- rugklachten, depressies, epilepsie te voorkomen of te helpen genezen
Omdat beweging voor de gezondheid en voor veel gebieden in de ontwikkeling van kinderen belangrijk is heeft de basisschool een essentiele taak in het geven van goed bewegingsonderwijs waarin op kundige wijze een grote variatie van bewegingsvormen wordt aangeboden.
1.3 Het doel van bewegingsonderwijs
Het doel van bewegingsonderwijs is om kinderen vanuit een veilig en vertrouwd pedagogisch klimaat een breed aanbod te geven aan bewegings- en spelvormen.
Hierbij moeten alle jongeren bereikt worden, dus ook degenen die motorisch zwakker zijn.
Van groot belang is dat alle kinderen plezier hebben in de lessen. Wanneer ze de lessen plezierig vinden zullen ze eerder willen sporten buiten school om, door bijvoorbeeld lid te worden van een sportclub.
Bovendien bepaald plezier de mate waarin de kinderen als volwassenen deel zullen nemen aan sportactiviteiten.
Om dit doel te kunnen bereiken zal er bewegingsonderwijs op maat moeten worden gegeven, waarbij de activiteiten gevarieerd en uitdagend zullen moeten zijn. Hiervoor hebben de SLO en de KVLO samen de kerndoelen voor het basisonderwijs uitgewerkt in leerlijnen met tussendoelen voor verschillende leeftijdsgroepen.
Ook zal er afstemming moeten plaats vinden tussen het bewegingsonderwijs op school en het sport aanbod buiten school.
Al deze zaken vragen om een vakspecialist die weet hoe hij met leerlijnen en verschillen tussen de kinderen om moet gaan.
2 De vakleerkracht Lichamelijke Opvoeding.
2.1 Een wetswijziging voor de bevoegdheid van leraar Lichamelijke Opvoeding
Tot voor kort was het zo dat leraren die de Pabo opleiding hadden afgemaakt, bevoegd waren om kinderen van alle groepen in het basisonderwijs gymnastiek les te geven.
In 2001 is de Wet voor Primair Onderwijs veranderd. Pabo studenten die na 1 september 2000 aan de opleiding zijn begonnen, zijn alleen maar bevoegd om aan kinderen van de groepen 1 en 2 bewegingsonderwijs te geven. Het bewegingsonderwijs aan de groepen 3 tot en met 8 jaar moet gegeven worden door leraren die hiervoor speciaal zijn opgeleid.
Leraren die voor de wetswijziging hun opleiding al hadden afgemaakt, behouden hun bevoegdheid.
Het doel van de wetswijziging is om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van bewegingsonderwijs verbeterd. In paragraaf 1.2. en 1.3. heb ik al verteld wat het belang is van goed bewegingsonderwijs
Hieruit blijkt ook dat goed bewegingsonderwijs veel deskundigheid vraagt, dat niet zomaar door de groepsleerkracht gegeven kan worden, maar om permanente bij- en nascholing vraagt.
2.2 De opleidingen tot bevoegd leraar Lichamelijke Opvoeding.
Op de eerste plaats leidt de Academie voor Lichamelijke Opvoeding op tot vakleerkracht bewegingsonderwijs. Deze vakleerkrachten mogen naast alle groepen van de basisschool ook lesgeven op middelbare scholen en in de recreatie en vrijetijds-sector.
Verder kunnen de PABO studenten die na 2005 zijn afgestudeerd (deeltijd studenten al eerder) een nascholingstraject volgen (leergang bewegingsonderwijs PO) om de groepen 3 tot en met 8 bewegingsonderwijs te mogen geven. Deze opleiding bestaat uit 4 blokken met 5 modules.
Ook zittende leraren die affiniteit hebben met bewegingsonderwijs kunnen dit traject volgen.
Deze gespecialiseerde leraren hebben alleen de bevoegdheid om in het basisonderwijs les te geven. Het voordeel van deze leraar is dat hij ook kan worden ingezet als groepsleerkracht.
2.3 Waarom is een vakleraar Lichamelijke Opvoeding van groot belang in het team.
Het doel van de wetswijziging in de bevoegdheidsregeling is: ‘het verbeteren van de kwaliteit van het bewegingsonderwijs’ . In deze paragraaf worden een aantal redenen gegeven waarom juist een vakleraar Lichamelijke Opvoeding de kwaliteit van het bewegingsonderwijs kan helpen verbeteren.
Plezier in bewegen
Een vakleraar is theoretisch en praktisch goed opgeleid. Het is iemand die zelf veel plezier heeft in sport en bewegen en dit enthousiasme kan overbrengen op kinderen. De vakleerkracht is in staat om een grote hoeveelheid aan bewegingssituaties aan te bieden van makkelijk tot moeilijk die zijn afgestemd op de mogelijkheden van de kinderen. Dit is nu ook goed mogelijk omdat er voor bewegingsonderwijs leerlijnen en tussendoelen zijn ontwikkeld. Wanneer oefeningen om bepaalde redenen niet gedaan kunnen worden kan de vakleerkracht hiervoor een andere waardevolle en aantrekkelijke oefening bedenken.
Hierdoor blijven alle kinderen plezier houden in bewegen en is de kans groot dat zij op latere leeftijd dit plezier blijven houden.
Willem de Vries kreeg in groep 6 voor het eerst een vakleraar. Hij is daarover erg enthousiast :
“ We hebben toen veel leuke dingen gedaan. We hadden veel vaker al die toestellen en speelden spannende spelletjes met allemaal verschillende groepjes. En als je het te moeilijk vond, mocht je het gewoon anders doen. Ook mochten kinderen uit onze klas ons een keer een Arabische dans leren, omdat ze heel goed kunnen dansen. Maar de gymnastiekleraar had ze daar natuurlijk wel bij geholpen.”
Uit: ‘De vakleraar Lichamelijke opvoeding in het Primair Onderwijs’.
Goed leren bewegen.
Een vakleraar weet welke veiligheidsmaatregelen hij moet nemen bij het geven van bepaalde oefeningen. Ook weet hij welke oefeningen passen bij een bepaalde leeftijd of mogelijkheden van kinderen. Zo kan hij oefeningen aanpassen. Bijvoorbeeld bij het geven van een les springen op de minitrampoline.
Leerproces volgen
Omdat de vakleerkracht lesgeeft in alle klassen, kan hij de ontwikkeling van de kinderen goed volgen en achterstanden signaleren. Dit wordt ook mogelijk gemaakt doordat er leerlijnen voor bewegingsonderwijs zijn gemaakt met tussendoelen. Er zijn de laatste jaren verschillende leerlingvolgsystemen voor Lichamelijke Opvoeding ontwikkeld. Dit geeft de vakleraar de mogelijkheid om de motorische ontwikkeling goed te registreren. Wanneer kinderen achterstanden hebben in de motoriek kan daar snel wat aan gedaan worden binnen de les door het geven van speciale oefeningen.
Motorische Remedial Teaching.
Wanneer de achterstanden te groot zijn dan kan een kind door de vakleerkracht verwezen worden naar Motorische Remedial Teaching Veel vakleerkrachten zijn ook zelf in staat om MRT te geven. Zij geven dan speciale hulp aan kinderen die moeite hebben met bewegen en spelen. Deze problemen blijken ook vaak gevolgen te hebben voor andere leergebieden zoals rekenen en taal. ( zie ook paragraaf 1.2 )
De laatste jaren is er veel bezuinigd op het speciaal onderwijs. Kinderen die vroeger naar het speciaal onderwijs gingen moeten nu op de gewone basisschool blijven ( WSNS-beleid) Hierdoor zitten er ook meer kinderen met motorische achterstanden in het basisonderwijs die door MRT goed geholpen kunnen worden.
Bovendien kan een vakleraar gesprekspartner zijn van bijvoorbeeld een schoolarts of andere deskundige mensen binnen het onderwijs.
Collega’s ondersteunen.
Binnen het basisonderwijs zijn nog steeds groepsleerkrachten die bewegingsonderwijs geven aan de groepen 1 en 2. Vakleerkrachten kunnen deze leerkrachten ondersteunen en adviezen geven.
Ook kunnen ze elkaars lessen bijwonen of samen lesgeven.
Ellen is groepsleraar met een kleutergroep. Vorig jaar kwam Herman als vakleraar in de school werken. Hij geeft les in de groepen 3 en hoger. Ellen is wel nieuwsgierig naar zijn lessen, omdat zij van de kinderen die vorig jaar nog bij haar in de kleutergroep zaten enthousiaste verhalen hoort. “ Toen twee stagiaires en een collega het buitenspelen van onze kleutergroepen begeleidden dacht ik: ‘ Kom ik ga eens bij groep 3 in de gymzaal kijken’ . Ik was onder de indruk wat ze allemaal al konden en wat een leuke toestelopstellingen er uit waren gezet. Vervolgens is Herman ook een bij de kleutergroepen in het speellokaal komen kijken en heeft hij aangeboden om een aantal opstellingen voor ons in het speellokaal te maken. Die lessen zijn opgenomen in een lessenmap en dat werkt nu inmiddels erg goed en we hebben afgesproken om ook samen spellessen te ontwerpen, zodat ook op dat punt de lessen bewegingsonderwijs van de kleuters beter afgestemd worden op de lessen in groep 3 en hoger. Herman geeft ook tips over het geven van leerhulp en daar hebben we veel aan.” OP die manier wordt de expertise van de vakleraar door de hele school gebruikt en komt er een goede lijn in het hele programma’ .
Uit: ‘ De vakleraar Lichamelijke Opvoeding in het Primair Onderwijs’.
Een Leerplan samenstellen
De vakleerkracht kan een leerplan opstellen waarin de leerlijnen worden uitgezet .Zo’n plan moet helemaal afgestemd zijn op de situatie van de school zoals: de grootte van de gymzaal, de aanwezige materialen, de mogelijkheden tot het geven van gymlessen door de vakleerkracht. Het is belangrijk dat de lessen van de opeenvolgende groepen goed op elkaar aansluiten. Dus ook met de groepen 1 en 2. Ook kan in zo’n plan rekening gehouden worden met thema’s en andere vakken die gegeven worden op de school.
Beheer van materiaal
Vakleerkrachten hebben kennis van de eisen die gesteld worden aan de materialen in de gymzaal en het speellokaal .Ook zijn zij op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen. Vakleerkrachten kunnen contacten onderhouden met firma’s die bewegingstoestellen leveren. Ook kunnen zij adviseren bij het inrichten van een nieuwe gymzaal of het speellokaal. Als het speelplein bewegingsvriendelijker en veiliger gemaakt moet worden kan ook van de kennis van de vakleerkracht gebruik gemaakt worden.
Sportactiviteiten op en rond de school.
De vakleerkracht kan sportactiviteiten op en rond school extra stimuleren en organiseren.
Voorbeelden zijn schoolschaatsen, schoolzwemmen, sport- en speldagen organiseren. Schoolkamp organiseren.
De vakleerkracht is belangrijk als contactpersoon namens de school voor sportverenigingen, diensten voor sport en recreatie, schoolsportcommissies en instellingen in de omgeving van de school die sportactiviteiten voor de jeugd willen stimuleren. (Bijvoorbeeld Buurt-Onderwijs-Sport projecten). Verder kan de vakleerkracht deelnemen aan een plaatselijk netwerk van vakcollega’s om de sport zowel binnen als buiten school te stimuleren.
3 Een gespecialiseerde groepsleerkracht of een vakleerkracht?
Ongeveer 60 % van de scholen in Nederland heeft nog geen vakleerkracht Lichamelijke Opvoeding. Deze scholen zullen er vanaf nu rekening mee moeten houden dat afgestudeerde leraren geen gymnastiekles meer mogen geven. Het nemen van goede maatregelen is noodzakelijk. Waar moeten deze scholen nu voor kiezen? Voor een gespecialiseerde groepsleerkracht of voor een vakleerkracht Lichamelijke Opvoeding.
Wanneer de school de kwaliteit van het bewegingsonderwijs wil verbeteren zal deze het beste kunnen kiezen voor een vakleerkracht Lichamelijke Opvoeding. Een vakleerkracht ziet alle kinderen tenminste 6 jaar lang en kan zo de ontwikkeling goed volgen. Bovendien ontlast dit de gewone groepsleraren voor een vakgebied. In hoofdstuk 2 is al veel gezegd over andere voordelen van een vakleerkracht binnen het team.
Een gespecialiseerde groepsleerkracht die twee keer per week de eigen groep les geeft en misschien nog een enkele andere groep zal weinig bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit.
Een probleem is dat de regering geen extra geld geeft aan de scholen voor het aanstellen van vakleerkrachten. Scholen moeten dit zelf uit allerlei potjes zien te betalen.
Maar ook het scholen van groepsleerkrachten tot gespecialiseerde groepsleerkracht bewegingsonderwijs kost veel geld. Bovendien zullen er verschillende leerkrachten geschoold moeten worden, omdat ze ook groepsleerkracht zijn.
Verschillende groepsleerkrachten inzetten voor bewegingsonderwijs vraagt bovendien om het maken van veel afspraken, wat veel extra tijd kost.
Aan de andere kant kan een school kiezen voor een gespecialiseerde groepsleerkracht die alle gymlessen geeft, en als het moet kan werken als groepsleerkracht. Dit kan weer voordelen hebben voor vooral kleine scholen.
Scholen mogen zelf beslissen waar ze voor kiezen. Waar de scholen voor kiezen hangt af van de mogelijkheden die ze hebben:
• Heeft de school voldoende uren om een vakleerkracht een hele baan te kunnen geven?
Wanneer de vakleerkracht te weinig uren heeft kan hij niet al die taken doen zoals in hoofdstuk 2 is beschreven. Bovendien wordt zo’n leerkracht nooit een echt lid van het team.
Kirsten de Groot werkt als vakleraar gymnastiek op twee scholen. Op de ene school heeft ze een heel kleine aanstelling, waardoor ze een gymles per week aan uitsluitend de groepen 5 tot en met 8 kan geven. Op de andere school, De Kievit, geeft ze in bijna alle groepen twee gymlessen per week. “ Er zijn grote verschillen tussen de twee scholen. Op De Kievit zijn de kinderen dol enthousiast. Ook de groepsleraren zijn blij dat ik er ben. Ze zien me echt als de specialist en ik word overal bij betrokken. Laatst kreeg ik nog een mooi compliment van de directeur. Hij zei dat als je het bewegingsonderwijs op een hoger niveau wilt hebben dit alleen kan als je er vakleraren voor inzet en er voldoende tijd voor uittrekt. Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik zie ook het verschil met mijn andere school . Daar heb ik veel minder uren en dat zie je terug in het bewegingsniveau van de kinderen. Maar ook spel komt op deze school nauwelijks tot ontwikkeling. Er blijven bovendien hele activiteitsgebieden liggen. Mijn ervaring leert me dat voldoende tijd en natuurlijk deskundigheid erg belangrijk zijn voor het verbeteren van het onderwijs in lichamelijke opvoeding.”
Uit: De vakleraar lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs.
• Kan de school bijvoorbeeld een vakleerkracht betalen samen met een andere school?
• Zijn er subsidie regelingen van de gemeente die de school helpen een vakleerkracht te betalen.
• Kan de school een vakleraar betalen in samenwerking met de gemeenten, doordat vakleraren na schooltijd sportlessen geven aan de jeugd.
Het Procesmanagement Primair Onderwijs heeft een brochure “ De vakleraar lichamelijke opvoeding” uitgegeven. Hierin staan heel veel voorbeelden en mogelijkheden hoe scholen
tot een goede keuze kunnen komen voor een vakleerkracht of gespecialiseerde groepsleerkracht Ook worden voorbeelden gegeven van organisatievormen en manieren om vakleraren te kunnen betalen.
4 Conclusies
Lange tijd is aan bewegingsonderwijs op de basisscholen geen aandacht besteed. Nadat er meer kennis kwam door onderzoeken in de orthopedagogiek en de kinderpsychologie ontdekte men dat sport niet alleen plezier geeft, maar dat het ook de leergebieden ondersteunt en belangrijk is voor de sociale vaardigheden van kinderen.
Goed bewegingsonderwijs vereist veel kennis op het gebied van het uitzetten van leerlijnen, het bijhouden van de vorderingen van kinderen, Motorische Remedial Teaching, adviseren binnen het team, coördineren van naschoolse sportaanbod en het beheren en hebben van kennis van materialen. Hiervoor is een vakbekwame leraar nodig. Dit is de reden dat de bevoegdheid voor het geven van bewegingsonderwijs is veranderd. Dit kan niet meer gegeven worden door een groepsleraar, maar mag alleen nog maar gegeven worden door een vakleraar bewegingsonderwijs of een gespecialiseerde groepsleerkracht die na de PABO nog ongeveer twee jaar specialisatie krijgt voor bewegingsonderwijs. Groepsleerkrachten die al bevoegd waren, houden die bevoegdheid.
Voor een echte kwaliteitsverbetering in het bewegingsonderwijs zouden alle scholen moeten kiezen voor een eigen vakleerkracht die veel uren les kan geven en zich alleen voor al deze taken kan inzetten.. Niet alle scholen hebben de mogelijkheid om dat te kunnen betalen. De scholen mogen zelf kiezen of ze een vakleerkracht aanstellen of dat ze een gespecialiseerde groepsleerkracht bewegingsonderwijs laten geven. Wat een school kiest hangt af van de mogelijkheden van de school. In de brochure ”De vakleraar lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs” , worden veel mogelijkheden uitgewerkt;
Literatuuropgave
P.R. Alkema, D.Hoogendijk, e.a. De lichamelijke opvoeding bij het basisonderwijs, 20e druk
Marco van Berkel Consensus en vernieuwing in het bewegingsonderwijs.
In: De wereld van het jonge kind, oktober 2003
Baukje Zandstra Vakleerkrachten voor gymles op alle basisscholen.
In: Het jonge kind , november 2003
Th. Van Giezen Bewegingsonderwijs in beweging
In: Jeugd, school en wereld, nummer 6 jaargang 80
Baukje Zandstra Vakspecialisten in de school
In: Jeugd, school en wereld, nummer 2, jaargang 87
In Holland Academy Brochure: Bewegingsonderwijs en Motorische Remedial
Teaching primair onderwijs
Chris Mooij. (SLO) De vakleraar lichamelijke opvoeding
Baukje Zandstra (KVLO) in het primair onderwijs, uitgave van het Procesmanagement Primair Onderwijs.
Groeps leerkracht / vak leerkracht
6.2- Werkstuk door een scholier
- 5e klas havo | 3283 woorden
- 2 augustus 2007
- 36 keer beoordeeld
6.2
36
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.379 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
Riquelme (13) turnt op topniveau: 'Het is echt hard werken'
REACTIES
1 seconde geleden
V.
V.
leg mij alles uit over sport leerkrach
13 jaar geleden
Antwoorden