Jezus

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 1e klas vwo | 3037 woorden
  • 24 maart 2007
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 6
28 keer beoordeeld

Inhoudsopgave

Wat vooraf ging… De geboorte van Jezus
Hoe het de herders verging
De drie koningen komen op bezoek
Het verdere verloop van het leven van Jezus
Jezus in de tempel
De vlucht naar Egypte. Naar Jeruzalem
Jezus laat zich dopen
Jezus’ eerste leerlingen
Jezus’ dood
Het laatste avondmaal
De rechtspraak
De terugkeer van Jezus

Wat vooraf ging…

In Nazareth woonde een meisje. Haar naam was Maria. God wist dat Maria een aardig en lief meisje was en dat ze ook vroom was. Hij stuurde de engel Gabriël naar haar toe. Hij zou haar vertellen dat ze een kindje zou krijgen. Het kindje zou Jezus moeten heten. Wat ‘God redt’ betekent. Hij zou zeer geliefd worden onder de mensen. Hij zou de Zoon van God zijn en hij zou Koning worden. Een goddelijke Koning. Maria vertelde alles aan Jozef.

De geboorte van Jezus Christus

Toen Maria zwanger was van haar eerste zoon, was ze verloofd met de timmerman Jozef. Toen die merkte dat Maria een kind verwachtte, wilde hij eigenlijk de verloving verbreken. Diezelfde nacht kreeg hij een droom. In die droom vertelde iemand hem wat er gebeurd was en waarom dat gebeurd was. Ook vertelden ze hem dat hij Maria bij hem thuis moest nemen. Jozef nam deze droom erg serieus en dus gehoorzaamde hij. Jozef en Maria woonden in Nazareth, maar net rond die tijd had keizer Augustus Ceasar opdracht gegeven dat alle mensen naar de stad moesten gaan waar ze vandaan kwamen. En omdat Jozef en Maria allebei afstamden van koning David, moesten ze naar Bethlehem gaan. Maria kon geen lange tochten meer maken, vanwege haar zwangerschap. Dus namen ze hun ezel mee. Deze ezel droeg hun spullen en het dier had ook nog Maria op zijn rug. Jozef was nog een sterke jongeman, dus die ging gewoon lopen. Eenmaal in Bethlehem konden ze nergens onderdak vinden. Elke herberg die ze ook maar konden vinden was propvol. Gelukkig wist een van de herbergiers ergens een grot te vinden die gebruikt werd als stal en om schapen naar toe te leiden. Jozef en Maria waren blij dat ze een slaapplaats konden krijgen. De herbergier wees hun de weg naar de grot. In die grot stond een os en een kribbe. Er lag ook een heleboel stro. Daar konden ze een bed van maken en in gaan slapen. Maar er lagen ook nog een heleboel schapendrollen. Deze moest Jozef natuurlijk even wegvegen. Dat leverde een heus karweitje op. Dit was het enige wat ze hadden. Maar het was wel genoeg om de nacht door te brengen. Die nacht beviel Maria van haar eerste kind, een zoon. Gelukkig hoefde er geen discussie te komen over de naam van hun zoontje,. Omdat God al over de naam had beslist. Aangezien ze in een grot moesten overnachten, hadden ze natuurlijk geen wieg om de kleine Messias in te leggen, dus moest de kleine in een kribbe met stro. Maar de nacht was nog steeds niet om…

Hoe het de herders verging…

De herdertjes lagen bij nachten, zij lagen bij nacht in het veld. Toen hoorden zij engelen zingen… dat ze maar gauw de ster moesten volgen, want die zou ze naar een grote, nieuwe koning leiden. De herders zochten toen met hun schapen naar de ster. Dit was niet heel moeilijk, want de ster was zo groot dat de herders hem zo hadden gevonden. Ze namen hun schapen mee en volgden toen de grote, fonkelende ster. Na lang lopen kwamen ze uiteindelijk uit bij de grot van Jozef en Maria, waar hun nieuwe koning moest zijn. Ze gingen de grot binnen. Daar lag hun nieuwe koning: Jezus Christus. Ze hadden allemaal geschenken meegenomen voor hun kleine koning.

De drie koningen komen op bezoek

Toen de herders weg waren, was het bezoek nog niet voorbij. De drie koningen hadden het nieuws over het pasgeboren koninkje ook gehoord. Ze wilden Jezus graag zien. Het waren drie buitenlandse koningen. Wijze, geleerde mannen uit een Oosters land. Alledrie kwamen ze op kamelen. Ze vertelden Maria en Jozef dat ze de ster waren gevolgd en dat ze hem zo gevonden hadden. Ze waren ook nog naar koning Herodes geweest. Die was wel heel aardig voor hen geweest. Normaal was hij helemaal niet aardig. Hij wilde weten of zij misschien wisten waar de nieuwe koning geboren kon zijn. Uiteindelijk, na lang zoeken, wisten ze het. De nieuwe koning was geboren in Bethlehem. Op hun tenen gingen de drie koningen de stal in. Ze hadden geschenken meegenomen. Goud, wierook en mirre. Deze geschenken gaven ze aan Jezus. Toen ze weg waren, dacht Maria diep na. Over het bezoek van de herders en de drie koningen. Wat betekende dat alles voor haar pasgeboren zoontje? Hoe zou het in hemelsnaam verder met Hem gaan.

Het verdere verloop van het leven van Jezus

Jezus in de tempel

In Jeruzalem woonde Simeon. Het volk van Simeon werd overheerst door de Romeinen. Toch hield Simeon veel van het volk. Simeon wist dat er een Koning zou komen van God, die een einde zou maken aan hun onderdrukking. Dat had God hen beloofd. God had tegen hem gezegd dat hij de koning zou zien voor hij stierf. Simeon vroeg zich af hoe de Koning eruit zou zien. Hij dacht dat het vast een machtig man met veel geld zou zijn. Op een dag wist Simeon dat hij naar de tempel moest gaan omdat er daar iets zou gaan gebeuren. Hij zocht naar iets, maar wist zelf niet naar wat. Toen zag hij een man en een vrouw met een baby. Ze gaven de baby aan de priester bij de poort. Hij zei dat het het eerste kindje van Maria was en dat het aan God behoorde. De man gaf de priester tortelduiven om te offeren en de priester zegende het kindje. Toen kwamen ze langs Simeon. Simeon voelde dat dit was waar hij naar gezocht had. Dit was de Koning van God! Simeon was heel erg blij dat hij het eindelijk had gevonden en stak zijn armen ernaar uit. Maria zag het en legde haar kindje in de armen van Simeon. Hij mocht hem vasthouden. Toen riep Simeon, zo luid dat iedereen het kon horen: ‘Ik heb Hem gezien!!! Nu kan ik met een gerust hart sterven. De Verlosser is er, nu kan iedereen zien dat God heeft gebracht wat Hij ons beloofde.’ Daarna zegende hij hen. Jozef en Maria waren erg verbaasd. Ze keken er nog meer van op toen hij tegen hen zei: ‘om deze jongen zullen jullie heel veel verdriet hebben. ‘ Stil gingen ze met hun kindje weer terug. Ze waren allebei erg bezorgd over wat Simeon had gezegd. Wat zou hun kleine Jezus nog allemaal te wachten staan?

De vlucht naar Egypte

Herodes was de koning van hun land. De drie koningen hadden Herodes beloofd dat ze, als ze Jezus hadden gevonden, het hem zouden vertellen. Maar Herodes had hun een leugen verteld. Hij had gezegd, dat hij de nieuwe Koning zelf ook graag eer wilde bewijzen. Maar… Herodes wilde alleen maar weten waar de Koning te vinden was, om hem te doden! Hij wilde zelf koning zijn, en anders helemaal niets. Iedereen die hem tegensprak, liet hij doden. Daarom heette hij niet alleen Herodes de Grote, maar ook Herodes de Verschrikkelijke. De drie koningen wisten dat niet. Gelukkig hadden ze een droom gehad waarin hen verteld werd dat ze niet naar Herodes moesten gaan. Dat kon namelijk erg gevaarlijk zijn. En zo slim als de drie koningen waren, namen ze een andere weg terug naar hun land.

Intussen zat Herodes ongeduldig te wachten op de drie koningen. Maar ze kwamen maar niet. Uiteindelijk begreep Herodes dat zijn boze plan mislukt was. Hij was woedend, en niet zo’n klein beetje ook! Hij bedacht een ongelofelijk geniepig plannetje. Hij wilde alle jongetjes in Bethlehem onder de twee jaar dood hebben. Jezus was nog geen twee en woonde in Bethlehem, dus die moest ook wel gedood worden. Hij was de koning, Herodes de Grote. En niemand anders zou zijn plaats kunnen innemen!! Zijn soldaten moesten zijn verschrikkelijke plan wel uitvoeren. Maar het plan van Herodes zou niet werken… Want Jozef had weer een droom gehad, Een engel had tegen hem gezegd dat hij snel met Jezus en Maria naar Egypte moest vluchten. Jezus liep namelijk gevaar…Net op tijd waren ze uit Bethlehem vertrokken. Na Herodes’ dood gingen ze weer terug naar Nazareth.

Naar Jeruzalem

Jezus bleek een slim jongetje te zijn. Toen hij zes jaar was, mocht hij voor het eerst naar school. Daar leerde hij lezen, samen met nog een heleboel andere jongetjes. Al gauw kon hij hele verhalen leren. Als Hij thuis kwam, stelde hij zijn vader en moeder er een heleboel vragen over. Soms waren het zulke moeilijke vragen, dat vader en moeder allebei geen antwoord wisten. Dan zeiden ze:’ Dat weten we niet, Als je twaalf bent, mag je mee naar de tempel in Jeruzalem, daar zijn hele slimme mannen. Die kunnen dat veel beter uitleggen dan wij.’ Elk jaar als het Pasen was gingen Jozef en Maria naar Jeruzalem. Dit was een hele gebeurtenis. Alle volwassen mensen van het dorpen reisden er samen naar toe. Jongens mochten pas mee als ze twaalf waren, eerder niet. Het was een lange reis en ze bleven vaak bijna een maand weg. Jezus verheugde zich heel erg op zijn twaalfde verjaardag, want dan zou hij eindelijk mee mogen naar Jeruzalem en dan konden die slimme mannen hem alles uitleggen wat hij maar wilde weten. En eindelijk was het zover. Jezus was eindelijk twaalf jaar en hij mocht mee naar Jeruzalem. Hij kreeg zijn allermooiste kleren aan. Hij kreeg ook een paar nieuwe sandalen. De moeders reden op een ezeltje en de vaders en de jongens die liepen. Elke avond zetten ze een tent op en er werden grote vuren gemaakt. Om dat vuur zongen ze over de oude psalmen die koning David gemaakt had. Jezus kende ze allemaal uit zijn hoofd. Onderweg kwamen er steeds meer mensen bij. En als ze moe waren, begonnen ze gewoon te zingen. Dan deden hun voeten ook niet meer zo’n pijn. Toen ze eindelijk in Jeruzalem waren, kon Jezus de tempel al zien. Dit moment zou Jezus zijn hele leven niet meer vergeten. Het allermooiste moment vond Hij dat Hij met zijn vader en moeder de tempel binnenstapte. Het was heel erg druk in de tempel. Jezus zag wel de slimme mannen, die alle vragen van de mensen beantwoordden. Hij wilde er naar toe gaan. Maar Hij kon er niet bij, Hij werd steeds weer weggeduwd. Toen de dag aanbrak dat ze vertrokken, had Jezus nog steeds zijn vragen niet kunnen stellen. En ’s middags zouden ze al vertrekken. Voor het laatst mocht Hij naar de tempel gaan, waar het nu een stuk minder druk was. Eindelijk lukte het hem om bij een van de wijze mannen te komen en zijn vragen te stellen. Hij was dolblij. Intussen waren Jozef en Maria met de anderen vertrokken. Maar op een gegeven moment merkten ze dat ze Jezus niet bij zich hadden. Waar was Hij gebleven? Maar Jozef en Maria dachten dat hij gewoon vooraan met zijn vriendjes meeliep en ze liepen gewoon verder. Maar toen het avond werd, had hij zich nog steeds niet laten zien. Dus gingen ze Hem toch maar zoeken. Want zolang kon hij toch niet weg zijn. Maar ze konden hem nergens vinden. Niemand had Hem gezien. Ze waren beiden heel erg ongerust en ze keerden terug naar Jeruzalem. Daar stelde Maria voor om in de tempel te gaan kijken. En ja hoor, daar zat hij. Na drie dagen zoeken hadden ze Hem eindelijk gevonden. Maria liep naar hem toe en zei: “ Hoe kon je dat nou doen?? We lopen je al drie dagen te zoeken! We waren hartstikke ongerust!” Jezus was verbaasd dat ze Hem al die tijd gezocht hadden. Want ze wisten immers dat hij alles over zijn echte vader wilde weten. Maar Jozef en Maria begrepen niet wat hij bedoelde. Ze namen Jezus dus maar mee. Ze kwamen veilig terug in Nazareth. Ze waren heel blij dat ze hem weer gevonden hadden, maar Maria was het nog niet vergeten. Ze moest nog heel vaak denken aan hoe lang ze hem hadden gezocht. En dat hij gewoon in de tempel vragen was aan het stellen over zijn echte vader. De vader waarover Hij alles wilde weten…

Jezus laat zich dopen

In dorp waar Jezus woonde, woonde ook een klein jongetje. Dat jongetje heette Levi. Op een dag zag Levi een heleboel mensen voorbij lopen. Het waren soldaten. Maar er waren ook mannen op ezels en mensen die gewoon liepen. Moeder zei: “ Die gaan naar de Jordaan om zich te laten dopen.” Levi wist helemaal niet wat dopen was, dus vroeg hij het aan zijn moeder. Toen antwoordde moeder: “er is een man hier in het dorp. Hij blijft hier voor een paar dagen. Hij staat bij de Jordaan. Deze man heet Johannes. Er komen heel veel mensen naar hem toe. Die mensen luisteren naar wat hij zegt. Hij praat alsof hij boos is. Hij zegt tegen de mensen dat ze slecht zijn. Hij zegt ook dat ze hun leven moeten beteren. Alleen weten de mensen niet hoe. Een rijke man heeft een keer gevraagd hoe ze hun leven dan moesten beteren. Johannes zei toen dat ze met anderen mensen moesten delen, als deze mensen in moeilijkheden zaten. Als ze arm waren bijvoorbeeld.” Dit vond Levi heel lief van Johannes. Maar hij wist nog steeds niet wat dopen is. Dus vroeg hij:” Maar moeder, wat is nou dopen?” Daarop antwoordde moeder: “ Soms gaat er iemand naar Johannes toe die niet meer slecht wil zijn. Dan gaat Johannes samen met die persoon in de rivier staan. Dan spoelen zijn zonden weg, in het water. Dan is die persoon gedoopt.” Toen vroeg Levi: “ Is Johannes dan de Christus, de Bevrijder die God ons heeft belooft en waar iedereen op wacht?” Moeder knikte van nee. “Johannes is niet de Christus. Maar hij brengt ons een boodschap van God dat de Christus heel gauw zal komen…”

Op een dag, toen Johannes mensen aan het dopen was, kwam er een man tevoorschijn. Johannes schrok toen hij deze man zag. Hij kende de man. Het was zijn achterneef Jezus. Jezus wilde zich laten dopen. Eerst wilde Johannes dat niet doen, omdat hij vond dat Jezus hém moest dopen. Hij vond dat Jezus veel meer waard was dan hijzelf. Maar Jezus wilde het persé. Johannes gehoorzaamde en liep met Jezus aan zijn hand de rivier in. Daar goot hij het rivierwater over Jezus’ hoofd. Jezus was nu gedoopt. Al zijn zonden waren vergeven. Tenminste, als hij ooit zonden had gehad, want eigenlijk had hij niet echt zonden. Terwijl Jezus uit het water stapte, hoorde Hij een stem. Het was de stem van God, die zei: “Jij bent mijn Zoon waar Ik veel van houd!” Jezus ging naar de woestijn om daar na te denken over wat hij had gehoord. Hij wist wel dat Hij Gods zoon was, maar het was eigenlijk nog nooit zo door zich doorgedrongen. In de woestijn wilde Hij God vragen Hem de weg te wijzen die Hij zou moeten gaan. Hij bleef veertig dagen en veertig nachten in de woestijn.

Jezus’ eerste leerlingen

Toen Jezus terugkwam uit de woestijn wist Hij wat Hij doen moest. Hij nam afscheid van Zijn ouders, verliet het dorpje Nazareth en trok naar de grote stad Kapernaüm, in Galilea. Dat deed Hij, omdat er daar veel mensen woonden. En zoveel mogelijk mensen moest hij vertellen wat God wilde dat Hij hun zou vertellen. Maar wat was die boodschap van God dan? Nou, dat alles nu anders werd. God wilde laten zien dat Hij van alle mensen heel veel hield. Daarom was Jezus er ook. Het leek nu net of God zelf op de aarde woonde, in de vorm van Jezus. Dit was dus een heel goede boodschap voor alle mensen. Zo’n goede boodschap dat Jezus wilde dat iedereen hem zou horen. Maar Jezus was erg bang dat het Hem niet alleen zou lukken, om al die mensen de goede boodschap te vertellen. Dus moest hij betrouwbare mensen vinden die hem daarbij konden helpen…

Kapernaüm lag aan een groot meer tussen de heuvels dat het meer van Galilea heette. Toen Jezus op een morgen alleen langs de oever liep, zag hij twee mannen. Ze waren aan het vissen. De mannen heetten Simon en Andreas. Jezus wist meteen dat hij zulke mannen nodig zou hebben. Hij riep de mannen bij zich en die volgden hem. Hij zou van hen vissers van mensen maken. Een tijdje later kwamen ze weer twee mannen tegen. Deze heetten Jacobus en Johannes. Dit waren boers. Hun vader Zebedeüs en een paar knechten waren er ook bij. Jacobus en Johannes gingen ook met Jezus mee. Zijn leerling Simon gaf hij de bijnaam Petrus. Dit betekent rots. Dit waren zijn eerste leerlingen. Deze leerlingen werden discipelen genoemd. Uiteindelijk had Jezus twaalf discipelen. Samen zorgden ze ervoor dat iedereen de boodschap van God te weten kwam.

Jezus’ dood

>>Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: “Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?” Hij antwoordde: “Gaat u naar de stad en zegt aan die en die: ‘De meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.’” De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen een maakten het paasmaal gereed. Toen de avond gevallen was, lag Hij met de twaalf leerlingen aan. Onder de maaltijd sprak Hij: “voorwaar, Ik zeg u: een van u zal mij overleveren.” Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen: “Ik ben het toch niet, Heer?” Hij antwoordde: “die met mij zijn hand in de schotel steekt, zal Mij overleveren. Wel gaat de mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!” Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei: “Ik ben het toch niet, Rabbi?” Hij antwoordde hem: “Gij zegt het.”<< (Matteüs 26-17)

Het laatste avondmaal

Jezus stond op en waste de voeten van al zijn leerlingen. Toen was Petrus aan de beurt. Maar Petrus schaamde zich. Hij stond op en riep: “Heer, wilt U mijn voeten wassen? Dat nooit!” “Jawel” zei Jezus, “als ik het niet doe, hoor je niet bij mij.” “Heer, wast u dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd,” riep Petrus. “want ik wil niets liever dan bij U horen!” “Je voeten zijn voldoende, Petrus.” Zei Jezus. Toen ging hij weer aan tafel zitten. “door jullie voeten te wassen, heb ik jullie een voorbeeld willen geven.” Zei hij. “Want als Ik, jullie meester, Mij niet te goed voel om het werk van een slaaf te doen en jullie voeten te wassen, moeten jullie ook nederig werk voor elkaar willen doen. Niemand is meer waard dan een ander.” Toen zei hij dat een van hen Hem zou verraden. De leerlingen schrokken zich een ongeluk. Ze begonnen allemaal te vragen of zij het toch niet zouden zijn’. “Ga maar, Judas.” Zei Jezus tegen Judas Iskariot, en Judas liep regelrecht naar de opperpriesters om hen te vertellen waar ze Jezus die nacht konden vinden. In ruil hiervoor kreeg hij 30 zilverstukken. De andere leerlingen waren heel verbaasd over het gedrag van Judas. Toen pakte Jezus het brood van tafel en dankte God ervoor. Toen brak Hij het in stukken en zei:’dit is Mijn lichaam, het zal gebroken worden, net zoals dit brood.’ Toen pakte Hij de beker met wijn van tafel en zei: ‘dit is Mijn bloed, dat voor jullie en alle andere mensen wordt vergoten zodat jullie zonden vergeven worden. Jullie moeten dit blijven doen, om Mij te herdenken.’ Toen gingen ze naar de olijfberg. Jezus zei tegen de leerlingen :”vannacht zullen jullie me allemaal in de steek laten.” Maar Petrus stond op en zei dat hij dat nooit zou doen. Jezus zei tegen hem: “Voordat de haan kraait, zul jij Mij drie keer verloochent hebben.” Jezus ging verder de olijfgaard in om te bidden en liet de discipelen achter, maar vroeg ze wel om met Hem te waken. Toen bad Hij tot God en vroeg of het niet mogelijk was dat hij niet zo’n pijn zou hoeven doorstaan. Hij was vreselijk bang, en toen hij terug kwam bij de leerlingen, waren ze allemaal in slaap gevallen. Plotseling hoorde Hij mensen aankomen. Het waren soldaten. Vooraan liep Judas. Hij liep naar Jezus toe en gaf Hem een kus op Zijn wang. Zo wisten de soldaten dat het Jezus was. Jezus zei tegen Judas: “is dit hoe je Mij verraad? Met een kus?” Toen werd Petrus wakker. Hij greep zijn zwaard en sloeg een van de wapenknechten het oor af. Toen zei Jezus tegen hem:”doe dat zwaard weg, want wie zijn zwaard trekt zal door het zwaard omkomen.” Jezus werd gevangen genomen en naar het huis van Kajafas gebracht. Alle discipelen vluchtten, behalve Petrus. Die liep de stoet achterna. De arme Jezus stond daar tegenover Kajafas en nog veel meer hogepriesters en ze beschuldigden hem van de meest vreselijke dingen, die Hij helemaal niet had gedaan. Maar in plaats van te zeggen dat die priesters hem vals beschuldigden, zei Jezus helemaal niets. Petrus begreep er geen snars van. Een priester vroeg aan Jezus:’ben Jij de Koning van de joden?’ en Jezus antwoordde:’dat zijn uw woorden, niet de mijne.’ Toen kwam er een dienstmeisje naar Petrus toe en vroeg aan hem of ze hem niet bij Jezus had gezien, maar Petrus antwoordde dat ze maar wat uit haar nek kletste. Daar kwam nog een meisje voorbij. Ze bekeek Petrus eens goed en riep: “hee, die man hoort bij Jezus!” maar Petrus ontkende weer. Er kwamen meer mensen voorbij en ze zeiden allemaal dat ze heel zeker wisten dat Petrus bij die man hoorde, die daar verhoord werd. Maar Petrus zei: “mensen, wat kletsen jullie toch, ik ken die man niet, ik heb hem nog nooit gezien!” op dat moment kraaide er een haan. En Petrus herinnerde zich wat Jezus had gezegd. Petrus schaamde zich rot. Hij voelde dat Jezus de haan ook had gehoord en naar hem keek. Petrus keek terug. Petrus las het in zijn ogen: “wat zei ik?” zeiden ze. En Petrus rende weg en huilde…

De rechtszaak

Toen werd Jezus naar de Romeinse stadhouder gebracht: Pontius Pilatus. Pilatus wist niet helemaal wat hij moest doen. De hogepriesters begonnen Jezus weer te beschuldigen, maar Pilatus zag aan Jezus dat het helemaal niet waar was wat ze zeiden. Toen vroeg Pilatus aan de mensen wat hij moest doen, en de mensen zeiden tot zijn verbazing: ‘nagel hem aan het kruis!!!!’ Pilatus wilde niet schuldig zijna aan de dood van Jezus, maar hij wilde ook niet het volk tegen zichzelf in het harnas jagen. Dus zei hij tegen de mensen: ‘weet je wat, breng Hem maar naar Herodes, die beslist wel over Zijn lot.’ De mensen vonden dat blijkbaar een goed idee, dus werd Jezus naar Herodes gebracht. Maar Herodes stuurde ze weer terug naar Pilatus. De mensen waren al dat geloop zo langzamerhand wel een beetje beu, dus ze begonnen ze weer tegen Pilatus te roepen dat Jezus aan het kruis moest. Pilatus vroeg aan Jezus: ‘als Jij hun Koning bent, waarom willen ze dan dat ik Je aan het kruis nagel?’ Jezus zei niets. Pilatus zei: ‘Je bent toch de Koning, of niet soms? Jezus antwoordde:’dat zijn uw woorden, niet de Mijne.’ Toen werd Pilatus boos. En hij werd bang, bang voor de mensen en bang voor de keizer. ‘Goed dan!’ riep hij ‘dan gesel hem maar, en kruisig hem, als jullie willen! Maar ik heb er niets mee te maken. Ik was mijn handen in onschuld!’ De soldaten van toen waren ook niet echt aardig voor Jezus, ze zetten hem een kroon doorntakken op en deden hem een rode mantel om. En ze lachten hem uit. Ze spuugden hem in zijn gezicht. En ze geselden hem. Niet zomaar met een zweep, dat vonden ze niet pijnlijk genoeg. Nee, ze geselden hem met leren riemen, met ijzeren knopjes aan het uiteinde, zodat bij iedere zweepslag een stukje vlees werd weggetrokken. En Jezus was alleen, zo alleen als niemand ooit geweest was . Toen moest hij naar Golgota lopen. Met zijn kruis, wat hij zelf moest dragen. Onderweg viel hij drie keer. De tweede keer vonden de soldaten
het maar weer eens genoeg en bevolen een boer die langs liep Jezus te helpen bij het dragen. Onderweg was het gezicht van Jezus zo bebloed dat er een vrouw naar voren kwam en zijn gezicht bette met een doek. Eenmaal aangekomen op Golgota, kruisigden de soldaten hem, tussen twee misdadigers in. De ene begon hem meteen uit te jouwen; hij zei dat, als Jezus dan de Messias was, Hij toch wel van het kruis kon komen, en dan zou Hij hem en zijn maat gelijk ook wel kunnen redden. Jezus richtte zich op naar de hemel en zei: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze zeggen.’ De andere misdadiger was wel aardig en vroeg aan Jezus: ‘Heer, denkt U aan mij als U in het paradijs bent aangekomen.’ Jezus antwoordde: ‘Dat zal niet hoeven, want binnenkort zul je met Mij in het paradijs zijn.’ De misdadiger knikte en stierf. Het was twaalf uur ’s middags. Plotseling werd het overal donker. Jezus zei tegen Maria:’Johannes is voortaan uw zoon’ en tegen Johannens : ‘Maria is voortaan jouw moeder.’ Toen Richtte hij Zijn hoofd op en riep: ‘mijn God, waarom heeft U Mij verlaten?’ het werd drie uur in de middag. Jezus richtte zijn hoofd op en riep: ‘Het is voorbij! Vader, in Uw handen leg ik mijn geest!’ Toen zakte Zijn hoofd op Zijn linkerschouder en Jezus’ geest steeg op naar de hemel. De mensen die het hadden gehoord zeiden tegen elkaar: ’Dat was echt de Zoon van God!’

De terugkeer van Jezus

Jozef, een trouwe volgeling van Jezus en een rijk man, had een graf voor zichzelf laten uithouwen in de rotsen. Maar toen hij hoorde dat Jezus was overleden, ging hij naar Pilatus toe en vroeg of hij het lichaam van Jezus mocht hebben om het te begraven. Dat mocht. Jozef wikkelde het lichaam in schone witte doeken en legde het in zijn eigen graf. Om te voorkomen dat het zou worden geroofd, rolde hij met nog een aantal andere mensen een grote ronde steen voor de ingang van het graf. De volgende dag gingen Maria Magdalena en nog een paar andere vrouwen naar het graf om het te zalven met olie. Maar toen ze dichterbij kwamen, zagen ze dat de grote steen voor de ingang was weggerold. Ze schrokken zich een ongeluk, het graf was leeg! Ze gingen naar binnen. Daar zat een engel. Die zei:’wees maar niet bang, Jezus is hier niet meer. Ga naar de stad en zeg tegen zijn volgelingen dat hij weer aan hen zal verschijnen, zoals hij heeft beloofd.’ De vrouwen renden terug naar de stad en vertelden het nieuws aan de apostelen. Toen Johannes en Petrus het hoorden, gingen ze meteen naar het graf. Daar vonden ze alleen de doeken waarin Jezus gewikkeld was geweest. Ze gingen weer terug naar Jeruzalem en vertelden alles aan de anderen. Maar Maria bleef bij het graf. Ze huilde. Toen hoorde ze een stem vragen waarom ze huilde. ‘als u weet waar mijn Heer is, vertel me dan alstublieft waar ik hem kan vinden.’ Zei ze. ‘Maar lieve Maria, de man die je zoekt staat pal naast je’ zei de stem weer. Maria keek op en ze zag Jezus staan. ‘Ja, Ik ben het’ zei hij. ‘ga nu naar mijn vrienden en zeg ze dat ze me binnenkort weer zullen zien.’ Maria rende weer naar de stad en vertelde alles weer aan de discipelen. In de dagen daarna verscheen Jezus aan meerdere mensen. ‘Als jullie Me niet geloven, kijk dan naar Mijn handen en voeten.’ Zei hij, ‘want een spook is niet van vlees en bloed.’ Alleen Thomas was er niet bij. Toen de anderen hem vertelden dat ze Jezus hadden gezien, geloofde hij er geen snars van. ‘ja hoor,’ zei hij, ‘Jezus zal aan jullie verschijnen. Hij is dood, hoor. En hij wordt heus niet meer levend. Ik geloof jullie pas als ik mijn vingers door de gaten in zijn handen kan steken.’ Die kans deed zich sneller voor dan gedacht. Een week later kwam hij Jezus in levende lijve tegen. ‘toe maar,’ zei hij ‘steek je vingers maar door mijn hand heen.’ Maar Thomas geloofde het al. Jezus bleef veertig dagen bij de discipelen. Toen brak de tijd aan om afscheid te nemen. Jezus zei tegen hen: ‘ga en verspreid mijn geloof over de hele wereld. Ik zal jullie een heilige geest sturen die jullie sterk zal maken.’ En toen verdween hij. Jezus kwam Zijn belofte na. Hij stuurde de heilige geest naar de discipelen, en maakte hen sterk. De apostelen zwierven uit over de hele wereld en verspreidden de leer van Jezus. Veel mensen lieten zich dopen en werden christen. Vier apostelen schreven een evangelie: Marcus, Mattheüs, Lucas en Johannes. Deze staan in de bijbel. Tot op de dag van vandaag is het christendom het grootste geloof ter wereld. D.w.z. het geloof met de meeste aanhangers.

Visie op het leven van Jezus Christus

In onze beleving is het leven van Jezus Christus niet verlopen zoals het leven van een “normaal” mens. Vanaf het moment van zijn geboorte gebeuren er dingen die je eigenlijk met alleen je verstand niet kunt verklaren. Door een “hogere” macht wordt zijn leven bepaald. Dit maakt zijn leven niet makkelijk, maar wel erg boeiend. Hij heeft voor vele mensen heel veel betekend en doet dat op de dag van vandaag nog steeds. Het was erg boeiend over zijn leven te lezen en daardoor beter te begrijpen hoe dit leven verlopen is.

Geraadpleegde bronnen

Via Internet: Wikipedia, diverse sites

CD-Rom: Encarta Encyclopedie 2002

Literatuur: D.A. Cramer-Schaap en A. van Haeringen: Bijbelse verhalen voor jonge kinderen
Het Nieuwe Testament
Het paasverhaal (zonder schrijver) Kijkbijbel getekend door Kees de Kort

Beeldmateriaal
Jezus Christ Superstar

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.