Voorwoord:
Het onderwerp van dit werkstuk is de VOC. Dit onderwerp heb ik gekozen omdat Nederlands-Indië een examen onderwerp is van dit eindexamen. Verder vond ik het toen we dit vorig jaar in de klas hadden behandeld vond ik het al een heel leuk onderwerp. Ik wou het werkstuk eerst over het cultuurstelsel houden. Dit leek mij eigenlijk een leuker onderwerp dan dit maar omdat ik er zo weinig informatie over kon vinden ben ik maar snel overgestapt op dit onderwerp. Dit leek me ook heel erg leuk om te doen dus daarom. Tevens heb ik dit gekozen omdat je dan al een deel van je eindexamen stof weer herhaald hebt en dat is natuurlijk wel handig. Ik ben mijn klad-werkstuk echter kwijt vanwege een oppashond die het op gegeten had. Dit klinkt vast heel dom maar het is echt waar. Verder had ik al dingen verbeterd in de versie die nog op mijn pc stond.
Hoe is de VOC ontstaan? Als eerst kwamen de Portugezen langs Kaap de Goede Hoop. Dit gebeurde in 1487. Door deze gebeurtenis lag de handel met Indië open. Hier verdiende de Portugezen een hoop geld mee. De Portugezen haalden nu namelijk zelf peper en andere specerijen, dit was veel goedkoper dan dat er nog tussenhandelaars tussen zaten. Regeringen van andere landen hadden dit door en die gingen ook handel drijven met Indië. Het gevolg hiervan was dat er veel concurrentie kwam. In het jaar 1596 lukte het de Nederlandse zeelieden, Keyser en Houtman, om in Indië te komen. Toen de zeelieden van de eerste vloot thuiskwamen, vertrokken er meteen schepen van Hollandse en Zeeuwse steden naar Indië. Zij wilden ook gaan meedelen in de te verwachten opbrengst. Hierdoor kwam er veel concurrentie. Op 20 maart 1602 werd de VOC opgericht. Deze bestond uit verschillende ondernemingen die naar Indië vaarden. De VOC wilde zoveel mogelijk winst maken. Doordat de VOC dit wilde, kregen ze daarom van de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een monopolie (alleenrecht, in dit geval op handel) in de gebieden ten oosten van Kaap de Goede Hoop. En ook een aantal soevereiniteitsrechten, zoals het onderhouden van een leger en een vloot, het sluiten van verdragen, het verklaren van een oorlog en het sluiten van een vrede. De VOC kreeg hiermee rechten die eigenlijk alleen een staat kan hebben. Hierdoor was de VOC erg machtig. Een gevolg van de oprichting van de VOC was dat er een einde gemaakt aan de onderlinge strijd en men stond sterker tegen over andere landen. Op de meeste reizen werd er meer gevochten dan gehandeld en de vestigingen van de Compagnie hadden veel te lijden van vijandelijke aanvallen. De aanvallen kwamen van 2 partyen: de Europese kant en de Indische vorsten. De vorsten wilden wel graag meedelen in de opbrengst van de Hollanders maar waren aan de andere kant ook angstig voor het gezag van de Hollanders.
De VOC was een naamloze handelsfirma. Deze handelsfirma werd door verschillende aandeelhouders gefinancierd. De VOC werd bestuurd door: in Nederland: · de Heren XVII (17) zij namen besluiten over bijv. het aantal schepen, de lading en de regels aan boord van een schip; · de bewindhebbers van de 6 kamers, in Rotterdam, Amsterdam, Zeeland, Delft, Hoorn en Enkhuizen. (VOC Amsterdam) (VOC Hoorn) (VOC Zeeland) In Indië: · Een Gouverneur- Generaal.
Doordat de VOC het monopolie konden ze Indische kruiden voor een veelvoud van de prijs verkopen dan dat ze er zelf eigenlijk voor hadden moeten betalen. De 2 specerijen die het meest winstgevende waren voor de VOC waren: kruidnagelen en muskaatnoten. Deze 2 specerijen groeiden op de Molukken. De vorsten op de Molukse eilanden waren blij met de komst van de nieuwe handelaren. De VOC hielp mee de Portugezen te verdrijven. In ruil voor de hulp werd afgesproken dat, alléén aan de VOC, specerijen mochten worden geleverd. Zo had de VOC dus nog een monopolie. Om de handelsbelangen beter te kunnen besturen besloten de bewindvoerders van de VOC over alle vestigingen één man aan te stellen: de Gouverneur- Generaal. De eerste Gouverneur- Generaal was Pieter de Both. Tussen 1650 en 1680 werden er bij de VOC ontzettend goede resultaten geboekt. Het aantal werknemers groeide enorm en de winstmarges zakten nooit onder de “factor” (= drie keer de aankoopprijs) Maar vanaf 1672 begon ook Engeland zijn rol in de specerijenhandel op te eisen en ook de Fransen en Denen wilden mee delen in de winst. Maar de VOC sloeg terug. De Verenigde Oost-Indische Compagnie is waarschijnlijk de meest succesrijke handelsonderneming uit de hele Nederlandse geschiedenis. Hoe ging het op een VOC schip eraan toe? Het leven aan boord van een VOC schip was echt geen pretje. De omstandigheden waren bar en bar slecht. Als zo een bood uitvoer gingen er wel ongeveer 200 man mee op reis. Dit aantal was veel groter dan nodig was. Toch namen ze zoveel mensen mee omdat de reis naar Azië erg gevaarlijk was. Bijna 2/3 van de uitgevaren matrozen en soldaten kwam door allerlei oorzaken niet meer terug. Er kwamen veel mensen om door ziektes. Een aantal ziektes die voorkwamen op zo’n schip waren: uitputtingsziekten door gebrek aan goede voeding, ook kwamen er besmettelijke ziekten voor zoals soa’s, longontsteking en tbc. Later kwam er ook: vlektyfus voor, deze ziekte kon grote delen van de bemanning uitroeien. Buiten al die ziekten om waren er nog veel meer oorzaken van sterfte zoals BV: bedrijfsongevallen, gevechten en schipbreuk. Omdat er zoveel bemanning stierf door van allemaal omstandigheden ging op zo’n reis altijd een soort ‘reserve bemanning’ mee. Op een VOC schip gingen veel verschillende bemanningsleden mee. Doordat de reizen zo gevaarlijk waren wilden veel gewone burgers niet mee.
Herkomst van de bemanning: De grootste werkgever in de zeevaart was de VOC. Het aandeel van de VOC werd in de 18de eeuw als maar groter. 1650 werd de bevolking van de provincies bij de kust Holland en Zeeland dus af, dit was voor de VOC niet zo goed want ze hadden juist meer zeelieden nodig. Ze moesten nu natuurlijk andere mensen zoeken. Volgens Bruijn vallen twee aspecten daarbij op. A) de buitenlanders B) Het overwicht van de zeeprovincies als wervinggebied van de Republiek. Al vanaf het begin waren buitenlanders deel van de bemanningen op de Oost-Indiëvaarders. Na het jaar 1740 werd het aandeel van buitenlanders minimaal net groot als het aandeel van de bemanning dat uit de Republiek. Hiernaast veranderden de herkomstgebieden. Eerst kamen de meeste buitenlanders voor 1675 uit Noorwegen, Zweden, Denemarken, de Duitse Noordzeekust en het Baltische gebied, na deze tijd werd hun aandeel verhoudingsgewijs kleiner. De bemanning leden kwamen steeds meer uit het meer landinwaarts gelegen streken van Duitsland. Uit het gegevens van het scheepsjournaal van het schip \"De Leyden\" is gebleken dat van de 65 Duitsers aan boord ongeveer de helft uit deze gebieden afkomstig waren. Er waren ook 16 belangstelden aan boord die uit Pruisen kwamen. Door onduidelijkheden over de herkomst van sommige personen zijn deze aantallen niet echt precies te noemen. Uit het midden en zuiden van Europa kwamen ook veel VOC-zeelieden en –soldaten. Van de bemanningsleden uit de republiek kwam ongeveer driekwart uit het gewest Holland, het allergrootste deel uit de Hollandse steden. Dit is opvallend omdat naarmate de stadsbevolking afnam er meer stedelingen werden gewerd. Ongetwijfeld waren dit: weesjongens, paupers en mensen uit de tuchthuizen geweest die aan boord gingen werken op de schepen van de Compagnie. Bij Compagnie gingen dus steeds meer onbevaren en fysiek slecht toegeruste mannen werken. Het wekt geen verwondering dat er mensen waren die van de mogelijkheden gebruik maakten om als ‘bemiddelaar’ op te gaan treden tussen VOC en scheepspersoneel. Bekend waren de zogenaamde zielverkopers (of volhouders. Deze mensen vingen de werkzoekenden op. Ze gaven hen voedsel en onderdak (vaak was dit persoon ook herbergier) tot dat er weer een VOC-schip uit vaarde werd. Lukte de aanmonstering dan zorgde de volhouder voor een zeemanskist (gevuld met brandewijn, tabak, schoenen, kleren en naaigerei), dit in ruil voor een dubbele maandgag. Vaak kwam VOC ook aan zijn mensen door: vaak voerden ze mannen dronken in een café waardoor zij heel gemakkelijk, zonder na te denken een contract tekenden. En dan konden ze er niet meer onderuit. Jarenlang was er onvoldoende vers en gezond voedsel aan boord. Daardoor kreeg men niet genoeg vitaminen binnen en kreeg men dodelijke ziektes, zoals scheurbuik. Op een reis kreeg men veel vet en zout voedsel, door zout aan het voedsel toe te voegen, was het namelijk langer houdbaar. Het nadeel van het vele zout was dat de bemanning erg dorstig ervan werden. Het water dat was meegenomen van uit Nederland was na een paar maanden al niet meer goed drinkbaar. In het water zaten dan insecten en het stonk vreselijk, de bemanning moest het water met de tanden op elkaar drinken om te zorgen dat ze geen beestjes binnen kregen. Voor als er zieken aan boord waren was er een ziekenboeg, maar deze was veel te klein. Veel zieke mensen lagen tussen en tegen de mensen die nog niet ziek waren. Hierdoor werden veel mensen besmet met ziektes. Op het overloopdek, waar een grootdeel van de bemanning verbleef, was het een grote puinhoop. Daar leefden ongeveer tweehonderd zeelieden en soldaten opeengepakt tussen hangmatten, matrassen en kanonnen. Ziekten, bedorven water, lichaamsgeuren en pislucht maakte het benedendeks (waar de wind niet kwam) bedompt en muf. Tegen allerlei vreemde ziektes van zeeleden die ze dan in Nederland zouden verspreiden moesten alle schepen in quarantaine (in afzondering. In Wieringen werd dit gedaan. Dit had een aantal redenen. Ten eerste lag het eiland genoeg afgelegen om eventueel meegenomen ziektes genoeg te kunnen behandelen zonder gevaar op een epidemie. Tevens lag Wieringen op de route naar Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen. Veel schepen stopten toch al in de buurt van Wieringen of Texel om hun lading over te laden naar kleinere schepen, dit was omdat de Zuiderzee niet diep genoeg was voor de zwaar beladen schepen.
Het loon. Het loon bleef erg lang heel erg laag, voor ƒ5,- per maand voor jongens tot ƒ72,- voor een schipper. In vergelijking met andere Europese landen waren deze lonen laag. Een groot deel van de matrozen en soldaten zette de stap om aan armoede en werkloosheid te omkomen. Veel mensen hoopten door (smokkel)handel snel rijk te worden.
Aan boord van een VOC schip heerste een strikte scheiding tussen de bemanning en de bevelvoerende elite (rijke mensen). Een elite aan boord van een schip verbleef, in redelijke luxe, in de kajuit en de daarboven gelegen hutten op het achterschip. Het geheel van de dekken op het achterschip noemen we de kampanje. De leefruimten van de bemanning lagen onderdeks en voor de grote mast. Zij moesten het niet wagen om zonder toestemming de kampanje te betreden; daar stonden strenge straffen op. In het algemeen woonde en sliep men waar men ook werkte. Dat wil zeggen dat de kok zijn verblijf had bij de kombuis, de timmerman bij zijn werkplaats enzovoort. Ongeveer een derde van de mensen op zo’n schip waren kooplieden, ambachtslieden, ambtenaren en soldaten. De bemanning was de grootste groep aan boord. De schipper of de kapitein was natuurlijk de hoogste man aan boord, maar tot 1742 was in theorie de opperkoopman degene met de hoogste positie. Door dit blijkt wel dat de handel bij de VOC het belangrijkste was.
Op een VOC schip waren de taken als volgt: de officieren zoals de stuurlieden waren verantwoordelijk voor de koersbepaling. Bij de onderofficiersfuncties hoorden de onderstuurlieden. De hoogbootsman had toezicht op het staande en lopende want (de voortstuwing) van het schip, met name dat van de grote mast. De hoogbootsmansmaat was verantwoordelijk voor bezaansmast, terwijl de schieman de zorg droeg voor de fokkenmast. De schiemansmaat was de helper van de schieman en had speciale verantwoordelijkheid voor de boegspriet. De kwartiermeesters stonden tussen de groepen bootslui en matrozen in. Zij hadden de directe controle over de manschappen, deelden het eten uit en zagen toe op de orde tijdens het schaften (eten. Zij waren dan bakmeester. Voor het onderhoud van het schip waren er mensen mee zoals, zeilmakers en timmerlieden. Kuipers hielden toezicht op het openen van de kuipen, vaten en dergelijke en zo nodig voerden zij hieraan reparaties uit. De kuipers werkten onder de bottelier, die zich bezig hield met distributie (het verdelen)van voedsel en drank onder andere aan de kok en zijn maat, die de gehele bemanning van voeding moest voorzien. De matrozen deden het overgrote deel van het scheepswerk, terwijl de soldaten moesten helpen indien dit noodzakelijk was. Deze soldaten die meevoeren waren bestemd voor dienst in Azië. Voor hen gold de reis dus als overtocht. De tamboer of trompetter gaf signalen bij de wisseling van de wacht. De scheepsjongens –die tussen de 10 en 16 jaar oud was– verrichtten aan boord allerlei karweitjes. De zorg van orde en tucht aan boord was toevertrouwd aan de provoost.
Hieronder staat een stukje uit de stukje uit een dagboek van een matroos. Ik heb spijt, dat ik 2 maanden geleden, dronken een contract heb getekend. Ik kan er nu niet meer tussenuit kruipen, want ik zit midden op zee op een VOC schip. Iedere dag vroeg op en nauwelijks te eten. En als de matrozen wat te eten krijgen, dan is het al lang niet meer vers, het stinkt en meestal zitten er ook vieze beestjes in. Dus als we iets te eten of te drinken krijgen (wat niet vaak gebeurt) moeten we onze tanden op elkaar houden om geen gore insecten binnen te krijgen. De officieren zijn streng, en we worden hard aangepakt. Als we even liggen te luieren, zoals een andere matroos deed, moet je geld boeten of je krijgt lijfstraf. De matroos van gisteren had een lijfstraf en werd gekielhaald. Ik moet maar oppassen (ik ben gisteren gewaarschuwd omdat ik teveel lawaai maakte), want ik wil niet van mijn leven beroofd worden. Ik mis mijn dochtertje en mijn vrouw zo erg, dat ik soms de hoop wel eens opgeef. Maar ik ga vechten voor mijn dochtertje Marie en mijn vrouw. Het is nu dinsdag avond en probeer te slapen. Maar dat lukt niet, het stinkt hier naar pislucht, zweetgeur en ander vieze geuren. Morgen weer om 5:00 uur op, weer een zware dag. Verdorie wat heb ik een spijt dat ik een contract getekend heb…
Als men zich niet aan de regels hield bijvoorbeeld door als zeelui naar de andere kant van het schip te gaan, de kant van de rijke lui, dan konden er straffen worden uitgedeeld. Er waren twee soorten straffen: geldboete en lijfstraf. In het algemeen werden de straffen uitgedeeld door: de Scheepsraad, de Brede Raad of de Krijgsraad. De Scheepsraad hield zich bezig met lichte lijfstraffen en geldboeten. Kapitale of criminele vergrijpen werden beoordeeld door de Brede Raad, welke werd gevormd door de Scheepsraad van het commandeursschip en de gezamenlijke kooplieden, schippers, onderkooplieden en opperstuurlieden van de vloot. Vergrijpen die waren gepleegd door soldaten werden door de Krijgsraad behandeld. Geldboeten werden meestal opgelegd via verbeurdverklaring van een of meer maandgelden. De lijfstraffen verschilden naar de aard van het vergrijp. Zo kende men opsluiting op water en brood, kastijding, geseling of het vastnagelen van de hand aan de mast met een mes. Het aan de ra (hout waaraan het zeil hangt) lopen hield in dat men de gestrafte met een touw aan de ra bond, hem met lood verzwaarde en hem dan twee tot drie maal vanaf dit hoge punt in het water liet storten. Meestal werd dit gevold door het laarzen: het slaan van de veroordeelde met een knots of een dik touw. Bij ernstige misdrijven ging men over tot kielhalen van de betreffende persoon; waarbij deze drie maal onder de kiel van het schip werd doorgetrokken. In andere gevallen kwam het voor dat de opvarende met wat voedsel en water op de eerste de beste kust aan land werd gezet en aan zijn lot werd overgelaten. Op muiterij ( werkweigering of een machtsgreep) stond de doodstraf door ophanging aan de mast of door fusilleren. (dood schieten)
Belangrijke dingen! Hieronder vind u wat belangrijke dingen die ik wel wou vermelden maar negens onder wist te plaatsen
Belangrijke datums in de geschiedenis van de VOC. 1595-1597: Eerste tocht van Nederlandse schepen naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman en Pieter Keyzer. 1602: Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht. Deze krijgt van de Staten-Generaal het alleenrecht op handel en scheepvaart ten oosten van Kaap de Goede Hoop. 1605: Steven van der Haghen vestigt de VOC- macht op Ambon. 1609: Jan Pieterszoon Coen bouwt het fort Batavia te Jacatra op Java. 1667: Cornelis Speelman onderwerpt Makassar op Celebes. 1695: Invoering van de koffiecultuur op Java. 1702-1755: Verschillende opvolgingsoorlogen in Javaanse vorstendommen geven de VOC gelegenheid haar macht uit te breiden. De VOC gaat echter meer en meer verlies lijden. 1798: Het moederland (sinds 1795 Bataafse republiek genaamd) neemt alle bezittingen en schulden van de VOC over. Het jaar daarop houdt de VOC formeel op te bestaan.
De gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië · de Graeff 1610: Pieter Both · 1614: Gerard Reynst · 1615: dr. Laurens Reaal · 1619: Jan Pieterszoon Coen · 1623: Pieter Carpentier · 1627: Jan Pieterszoon Coen · 1629: Jacques Specx · 1632: Hendrik Brouwer · 1636: Antonio Van Diemen · 1645: Cornelis v.d. Lijn · 1650: Carel Reyniersz · 1653: mr. Joan Maetsuycker · 1678: Rijkloff van Goens · 1681: Cornelis Speelman · 1684: Johannes Camphuys · 1691: mr. Willem van Outhoorn · 1704: Joan van Hoorn · 1709: mr. Abraham van Riebeeck · 1713: Christoffel van Swol · 1718: Hendrick Zwaardecroon · 1725: Mattheus de Haan · 1729: mr. Diederik Durven · 1732: mr. Dirk van Cloon · 1735: Abraham Patras · 1737: Adriaan Valckenier · 1741: Johannes Thedens · 1743: Gustaaf Willem, Baron van Imhoff · 1750: Jacob Mossel · 1761: Petrus Albertus van der Parra · 1775: Jeremias van Riemsdijk · 1777: Reinier de Klerk · 1780: mr. Willem Arnold Alting · 1796: mr. Pieter Gerardus van Overstraten · 1801: Johannes Siberg · 1805: Albertus Henricus Wiese · 1808: mr. Herman Willem Daendels · 1811: Jan Willem Janssens · 1811: Lord Minto · 1811: Thomas Stamford Raffles (luitenant-gouverneur) · 1816: John Fendall (luitenant-gouverneur) · 1816: mr. G.A.G.Ph. Baron van der Capellen · 1826: L.P.J. Burggraaf du Bus de Gisignies (commissaris-generaal) · 1830: J. Graaf van den Bosch · 1833: J.C. Baud · 1836: D.J. de Eerens · 1840: C.S.W. Graaf van Hogendorp · 1841: mr. P. Merkus · 1844: jhr. J.C. Reijnst · 1845: J.J. Rochussen · 1851: mr. A.J. Duijmaer van Twist · 1856: C.F. Pahud · 1861: mr. L.A.J.W. Baron Sloet van de Beele · 1866: mr. P. Mijer · 1872: mr. J. Loudon · 1875: mr. J.W. van Lansberge · 1881: F. ‘s Jacob · 1884: O. van Rees · 1888: mr. C. Pijnacker Hordijk · 1893: jhr. C.H.A. van der Wijck · 1899: W. Rooseboom · 1904: J.B. van Heutsz · 1909: A.F.W. Idenburg · 1916: mr. J.P. Graaf van Limburg Stirum · 1921: mr. D. Fock · 1926: jhr. A.C.D. de Graeff · 1931: jhr. mr. B.C. de Jonge · 1936: jhr. mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer · 1942: dr. H.J. van Mook (luitenant gouverneur-generaal en vanaf 1944 gouverneur-generaal) · 1948/1949: dr. L.J.M. Beel (Hoge commissaris) · 1949: A.H.J. Lovink (Hoge commissaris) Hoe groot was de Nederlandse invloed? En hoe werd Indië een Nederlandse kolonie? Op de Molukken en Java had Nederland nauwelijks invloed. Alleen het bestuur over de Europeanen voerde de VOC uit. De bemoeienis met de plaatselijke bevolking beperkte zich tot economische belangen (Indonesiërs moesten de bestellingen leveren en herendiensten verrichten). Met de plaatselijke machtshebbers waren de handel in verdragen geregeld. De reden waarom de VOC vaak binnengehaald werd was dat ze als bondgenoot konden dienen (handelsvoorrecht in ruil voor militaire steun). Deze bondgenootschappen hielden vaak op als er geen steun meer nodig was van de militairen. Er werd dan geweld gebruikt door de VOC om hun monopolie op specerijen te behouden.
Een iets grotere bemoeienis was er op Java. Er was hier erg veel onrust. Dit kwam door de strijd die er geweest was met de twee grootmachten die om de stad lagen.
De VOC leende aan China grond van de ene Bantam. De Chinezen gingen hier suiker verbouwen. De VOC introduceerde in West-Java het verbouw van koffie.
In de landen waarmee door de VOC handelsbetrekkingen waren aangeknoopt, mochten ze verdragen sluiten, forten bouwen en ambtenaren aan stellen. Een centrale leiding ontbrak tot in 1609 de Heren Zeventien besloten een gouverneur-generaal aan te stellen en een raad van Indië op te richten. Als eerste gouverneur-generaal werd Pieter Both benoemd.
Omdat de prins van Ranamanggala de westerlingen minder vrijheid gaf, besloot Pieter Both betrekkingen aan te knopen met de regent op Jacarta. In deze stad werd aan de monding van de rivier de Tjiliwoeng het eerste Hollandse pakhuis gebouwd. Aan de behoefte aan een vaste en veilige zetel voor de centrale leiding werd voldaan toen in 1619 Jan Pieterszoon Coen, Jacarta veroverde en Batavia (het huidige Jakarta) stichtte.
Hij brandde de stad plat en in de stad die daarna gebouwd werd woonden jarenlang meer Nederlanders en Chinezen dan Indonesiërs. Daarna liet Jan Pieterszoon Coen zijn macht voelen bij de bewoners van de Banda-eilanden. Deze weigerden het in 1609 door de Nederlandse admiraal Verhoeff afgedwongen nootmuskaatcontract na te komen. Er waren andere kopers die meer wilden betalen dan de Hollanders. De Heren Zeventien, wilden deze verraderlijkheid straffen. Pieterszoon Coen voerde de straf op een gruwelijke wijze uit: de bevolking, 15.000 man kwam om. Omdat er nu geen Bandanezen meer waren om nootmuskaat te kunnen verbouwen, liet Pieterszoon Coen nieuwe bewoners komen: vrijgelaten soldaten, Chinezen en oud-soldaten. Zij waren verplicht alleen aan de VOC nootmuskaat te leveren, waarbij de VOC bepaalde hoe hoog de prijs was. De compagnie was in de eerste plaats een handelslichaam.De inheemse vorsten hadden goed gezien dat de VOC alleen uit was op winst. De Nederlanders waren niet uit op het veroveren en overheersen van vreemde volkeren, want dat bezorgde alleen maar last en kostte veel geld. Maar als oorlog voeren tot winst kon leiden en over vreemde volken heersen de prijs kon drukken, dan lagen de zaken wel anders. De nuchtere Heren Zeventien van de VOC veranderden in verschrikkelijke veroveraars, omdat hun belangen om winsten te maken groter was dan hun afkeer van politieke toestanden. De gang van zaken was bijna hetzelfde gebleven. Een Indische vorst wilde hulp van de Nederlanders om andere Europeanen te verslaan. De vorst had dan ook met de Nederlandse hulp de Europeanen verslagen, en moest nu alleen nog maar handel drijven met de VOC. Op de specerijen van de Molukken, waarvan de VOC na 1650 het monopolie had, werden in verhouding de grootste winsten behaald. Als het wat slechter ging veranderde de VOC gewoon de prijzen. De vorsten vonden dat maar niks en verklaarden vaak de oorlog. De VOC won 9 van de 10 keer van de Indonesiërs. Hierbij was de VOC de meester van het land. Om haar positie te kunnen beschermen tegenover de talrijke concurrenten en inheemse vijanden was de VOC genoodzaakt ook als militaire macht op te treden en souvereine rechten uit te oefenen. In 1780 brak de Vierde Engelse oorlog uit. Deze oorlog zou de VOC de genadeklap toebrengen. Negapatnam, dat aan de kust van Coromandel lag, ging definitief verloren aan Engeland. Het afgesloten boekjaar 1781 gaf nog een normaal bedrag aan verkoopresultaten weer. Maar in 1783 stond de Compagnie er zeer zwak voor. Engeland verkreeg vrije vaart in de \"Oosterse zeeën\", waardoor de VOC haar specerijmonopolie verloor. Om de VOC voor een ondergang te behoeden, zou er veel gereorganiseerd moeten worden. Dit zou betekenen dat de bewindhebbers onder curatele ( soort van toezicht) zouden komen te staan van de Staten-Generaal. Zeeland was fel tegen deze plannen, maar moest uiteindelijk toegeven. Veel heeft het allemaal niet meer uitgehaald. De Bataafse revolutie van 1795 maakte een einde aan de staatsstructuur van de Republiek. Op 24 december van dat jaar werd het “Decreet tot vernietiging van het tegenwoordig bewind der VOC” aangenomen. De Compagnie was nu een genationaliseerd bedrijf geworden. Na twee eeuwen werd de Verenigde Oost Indische Compagnie definitief geschiedenis.
Wat haalde de VOC precies uit Indië. De VOC ging naar het oosten om specerijen te halen. Specerijen zijn stoffen die een prikkelende smaak aan het eten toevoegt, anders gezegd zijn het gewoon kruiden. Je hebt verschillende specerijen. De volgende specerijen haalde de VOC uit Indië:
Witte/ zwarte peper
De vanouds zeer begeerde peper waas bijvoorbeeld in de middeleeuwen met recht ‘peperduur’. Peper was dan ook echt een betaalmiddel. Op de boedellijst stond het dan ook vaak hoog aangeschreven bij erfenissen. Van oorsprong kwam de peperstruik voor aan de kust van Malaber. De peperplant is een klimplant die op de plantages geleid werden langs jongen bomen of palen. Als de besjes van de plant geplukt worden zijn ze nog groen. Na het drogen worden ze zwart, zo ontstaat zwarte peper. Witte peper ontstaat als je rode besjes plukt en deze laat drogen. De besjes worden dan wit. Na het malen van de peperkorrels heb je peper.
Foelie en noodmuskaat
De muskaatboom geeft 2 soorten producten: foelie en nootmuskaat. Als de vrucht rijp is dan splijt die open. Je ziet dan de bruine noot omgeven door de foelie. Dit is de zaadrok. De foelie word gedroogd door de zon, hij krijgt dan een sterke geur. De noot word ook gedroogd. Dit duurt totdat de zaad los zit waarna de noot word open getikt. De zaad is de nootmuskaat zoals deze sinds het begin van de jaartelling naar europa is verhandelt.
Kruidnagel
De naam kruidnagel komt door het feit dat de gedroogde bloemkop lijkt op een nagel of een spijker. In de tijd van Jan Pieterszoon coen werd er vaak gesproken over giroffelnagelen, een verbastering van de Arabische naam: Qaranful. De kruidnagel boom kan gerust 10 meten hoog worden. Als er telkens gesnoeid werd aan de top dan werd de boom breder zodat het makkelijker was om te plukken. Pas na 8 jaar geeft de boom een vrucht. De bloemknoppen moesten geplukt worden voordat ze opensprongen en dan gedroogd werden in de zon. Als de boom bloeit heb je prachtige roze bloemen in trosjes.
Kaneel
Kaneel kon je vooral krijgen op Ceylon (nu Sri Lanka). Als de boom 5 jaar was worden de scheuten gesnoeid. De bast word dan van de scheuten gehaald. Hierna werd de bast gesneden in repen. Deze repen werden dan 1 dag in bossen opgehangen waardoor het ging gisten. Als dit gebeurt was werd de kurkachtige buitenkant verwijdert. De binnenkant werd door het drogen gekruld tot de bekentende kaneelstaafjes.
Gember
De wortelstokken van de gemberplant lijkt op een gewei van een hert. Hieraan danken ze de naam: singaber, sanskriet voor: hede vorm van het gewei. Na de oogst worden de wortels gewassen, geschild en gedroogd in de zon. Oude Chinezen en Indiërs waren verzot op gember. Gember werd door hun geprezen door de maagverwarmende eigenschappen. Ook in de koran wordt gember als een van de hemelse spijzen. Europianen gebruikte gember onder andere voor: bier en gebak.
Deze kruiden hadden we niet in Nederlands en waren erg gewild. Ze brachten een hoop geld op. Er werd ook een blauwe kleurstof gehaald die indigo genoemd werd. 500 jaar gelden was peper heel duur specerij. Je kon het in Nederland nergens vinden.dit specerij groeide aan de Peperstruik. De peperstruik is een klimplant die langs jonge bomen omhoog klimt. Als de besjes van de peperstruik groen zijn worden ze geplukt.als de besjes gedroogd zijn worden ze zwart. Zo krijg je dus zwarte peper. Deze peperstruik was alleen maar in Indonesië te vinden. En toen de mensen er in Nederland achter kwamen hoe lekker het was om het eten met peper te bereiden wilde iedereen het heerlijke kruid in huis hebben. De VOC heeft er van alles aan gedaan om zoveel mogelijk peper te krijgen. Dit gebeurde niet altijd op een nette manier. Er was nog een kruid waar Nederlanders dol op waren: Gember. Gember is een vreemd soort wortel, die nog het meest lijkt op het gewei van een hert. De naam gember komt dan ook van het woord singaber, dit betekend gewei van een hert. De gemberplant worden na de oogst gewassen, geschild en daarna gedroogd in de zon. Gember komt in heel veel producten voor in Nederland maar komt oorspronkelijk ook uit Indonesië. Enkele andere specerijen die de Nederlanders uit de Oost haalden waren bijvoorbeeld nootmuskaat, foelie en kruidnagelen. Het waren stuk voor stuk zeer gewilde specerijen waar de Nederlanders dol op waren. Deze specerijen waren erg duur. Dot kwam doordat er zo moeilijk aan te komen was. De specerijen moesten natuurlijk ook een langen zeereis overleven. Erg veel landen haalden specerijen uit Indië, net als Nederland, maar geen van die landen had het bedacht om te handelen tussen de Aziatische landen onderling. En dat was heel slim van de VOC. Dit is heel goedkoop vergeleken met de manier waarop andere landen met Azië handelden.
Hoofdvraag: wat betekend Nederland voor Indoneschië in de tijd van de VOC?
Nederland richte de VOC op. De VOC was de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De VOC vaarde met schepen 2 maal per jaar naar Indië om daar specerijen op te halen. Met deze specerijen verdiende ze veel geld. Je hebt een aantal verschillende specerijen. In Nederland waren er bijna geen specerijen te verkrijgen dus moesten ze uit Indië gehaald worden. Eenmaal in Nederland konden ze voor veel geld worden verkocht. De VOC had een monopolie op specerijen. De boeren mochten ze alleen voor hun verbouwen. Hierdoor was het gevolg dat de VOC nog meer winst kon gaan maken omdat alleen zij de specerijen hadden terwijl veel andere landen deze ook wouden. De VOC wou vooral graag veel winst maken.
Van de invloed van de VOC in die tijd zie je nu niet meer zo veel terug. Als je vraagt aan Indonesiërs waarom ze hier zijn komen wonen heeft het soms wel iets met de VOC te maken met bijvoorbeeld dat er een Nederlandse soldaat met een Indische vrouw is gaan trouwen. Verder hebben we gewoon alle specerijen nu die we vroeger uit Nederlands-Indie haalden. Het komt nu alleen over heel de wereld vandaan. Het wordt gekweekt in landen waar ze het klimaat ervoor hebben. Er zijn nu ook geen monopolies meer natuurlijk voor speciale specerijen. Elk land kan gewoon kopen wat die wild.
In die tijd zou ik niet graag als Javaanse boer of iemand op een VOC schip willen zijn. De Javaanse boer had te maken met een strikt stelsel dat was ingevoerd. Dit was het cultuurstelsel. Hierdoor moesten ze verplicht oogst afstaan. Ze kregen er alleen niks voor terug. Dit was dan natuurlijk niet leuk. Ze konden het natuurlijk ook niet aan andere landen verkopen want er was een monopoly. Op een VOC schip zou ik ook niet graag zitten. De omstandigheden waren erg slecht. Veel mensen die mee gingen met de VOC op reis stierven. Er gingen altijd veel meer mensen mee dan nodig was. In die tijd zou ik gewoon graag denk ik op het plattenland wonen ergens in Nederland.
Mijn mening is dat ik vind dat Nederland denk ik wel een grote invloed had op Indoneschië. Ze waren daar tenslotte de baas. Ze hadden ook monopolies zodat ze alleen voor hun mochten verbouwen. Nederland heeft ze jaren lang uitgebuit wat niet goed was. Wel hebben ze op het juiste moment onafhankelijkheid gegeven. Ze waren er helemaal klaar voor. Slotwoord: Ik vond het wel grappig om dit werkstuk te maken. Ik was erg nieuwsgierig naar dit onderwerp. Ik hoop dat u het leuk vond om te lezen. ik dacht dat ik er veel langer mee bezig zou zijn maar dit was echter niet zo. Ik hoop u ook te hebben geamuseerd met dit werkstuk. En dat u mijn mondeling niet te moeilijk maakt. Tevens wil ik hieronder wat mensen bedanken die mij geholpen hebben met dit werkstuk:
Meneer Slagboom: Ik wil hem bedanken voor de lessen over het onderwerp. In deze lessen heb ik een hoop opgestoken over het onderwerp wat natuurlijk een hoop scheelt bij het maken van een werkstuk
Linda de Waard: Wil ik bedanken voor de boeken die ik van haar heb kunnen lenen.
School bibliotheek: Voor het uitlenen van de boeken die ik nodig had. Wat betekende Jan Pieterzoons Coen voor de VOC? Jan Piererzoons Coen was een van de Gouverneurs-generaal van de VOC. Hij was Gouverneur-generaal van: 1619- 1623 en 1627- 1629. Hij maakte snel carrière. Na 1 reis naar Indie hebben de Heren XVII van de jongen Coen een goede indruk. Dit komt ook door Coen zelf. Hij schrijft bij terugkomst van de reis een uitvoerig rapport aan de bewindhebbers. Hierin geeft hij adviezen over de toekomst van Indië. Het gaat voornamelijk over hoe ze het eiland Banda onder de duim kunnen krijgen. Coen vertrekt op 12 mei 1612 opnieuw naar Indië. Inmiddels heeft hij de rang van opperkoopman toegewezen gekregen. Hij heeft nu de leiding over 2 Amsterdamse schepen. Coen laat zijn bemanning zo min mogelijk aan land. Dit was omdat ze dan zo snel mogelijk bij Indië waren en ze zo dus minder kosten hadden voor de Compagnie. Dit was een tegenstelling tot andere schepen die vaak ververste en bemanning liet aansterken en zo. Ze vermaakte zich in de tussentijd met vissen en zo. Coen vond dit onzin want het koste de Compagnie alleen maar geld. Toen Coen bij Bantam aan kwam, 9 februari 1613, zag hij dat veel Nederlanders vermoord waren en dat de grote pakhuizen van de VOC in brand waren gestoken. Toen hij dit zag werd hij heel erg boos en was van plan om sterkere pakhuizen neer te zetten. En ook stevige en veiliger huizen voor de Nederlanders. Coen zou zich niet zomaar laten verslaan en vertrouwde daarom niemand. Zelfs zijn collega\'s. Sommigen waren onbetrouwbaar. zijn vertelde de plannen van Coen door waardoor ze dan niet door konden gaan. Coen trad heel erg hard op als de afspraken niet na werend gekomen. hierdoor was er altijd winst. Coen zorgde ervoor dat Batavia weer werd opgebouwd na de verwoesting en liet zien dat de Nederlanders niet zomaar over hun heen lieten lopen.
REACTIES
1 seconde geleden
G.
G.
Mooi werkstuk,
Dat stukje uit dat dagboek heb ik gebruikt voor mijn werkstuk.
10 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
ha ik ben Marianne en ben een boek aan het lezen ....de niet verhoorde gebeden van Jacob de zoet... van David Mitchell en vond dat ik eerst wat voorgeschiedenis nodig had om het boek überhaupt te kunnen snappen,,,,dank voor jullie bijdrage
9 jaar geleden
AntwoordenT.
T.
hoi ik vind het heel goed wat jullie doen ga er mee door.
7 jaar geleden
Antwoorden