Schaken

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 3e klas havo | 2953 woorden
  • 23 mei 2001
  • 208 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
208 keer beoordeeld

Schaken

Is een bordspel dat de oorlog verzinnebeeldt en dat gespeeld wordt door twee spelers in meestal als wit resp. zwart onderscheiden aangeduide schaakstukken op een vierkant bord dat verdeeld is in 64 afwisselend licht en donker gekleurde, vierkante velden van gelijke grootte. Het bord wordt zodanig geplaatst dat zich voor beide spelers aan de rechteronderzijde een licht gekleurd veld bevindt. In tegenstelling tot de meeste bordspelen zijn de schaakstukken onderling niet gelijk. Zij verschillen zowel in waarde als in de aard van de toegestane bewegingen.


SPELREGELS

Gewoonlijk loot men wie met wit of met zwart speelt. Wit begint, daarna is een tegenzet beurtelings verplicht. Een eigen stuk aanraken betekent zetten; een vijandelijk stuk aanraken betekent slaan. Als met dat stuk geen reglementaire zet mogelijk is of geen vijandelijke figuur geslagen kan worden, blijft het ongestraft. Zodra een gespeeld stuk wordt losgelaten, is de zet definitief.


Loop der stukken
Een stuk mag naar elk veld dat volgens zijn loop te bereiken is, behalve als er al een eigen stuk op staat; de weg is dan versperd. Alleen het paard mag over eigen en vijandelijke figuren heen springen. Elk stuk kan terug, behalve de pion, die mag alleen vooruit. De loper gaat diagonaal ( ‘schuin’), en blijft dus altijd op dezelfde veldkleur. De toren mag horizontaal, of verticaal ( ‘recht’). De dame (koningin), het machtigste stuk, is toren en loper samen, en mag horizontaal, of verticaal ( ‘recht’ of ‘schuin’). De koning, het belangrijkste stuk, schrijdt slechts een veld per zet in elke gewenste richting. Het paard springt volgens een hoofdletter L of het spiegelbeeld daarvan: twee recht, dan één opzij; of één recht, dan twee opzij. Het paard wisselt per sprong van veldkleur en mag als enig stuk over eigen en vijandelijke figuren heen springen. De pion gaat altijd recht vooruit. Vanaf zijn beginstand mag hij een of twee velden worden opgeschoven, daarna slechts een veld per zet. Als een pion de laatste rij bereikt ( ‘de overkant haalt’), promoveert hij naar keuze tot een extra dame, toren, loper of paard van eigen kleur. Dit nieuwe stuk speelt direct mee.

Slaan der stukken
Slaan is niet verplicht. Het stuk neemt de plaats in van de geslagen, vijandelijke figuur, die van het bord wordt genomen. Elk stuk slaat volgens zijn loop, behalve de pion; de pion gaat recht, maar slaat links of rechts schuin vooruit. Een stuk recht voor de pion blokkeert hem. Bijzonder is het slaan van een pion ‘en passant’, d.i. in het voorbijgaan. Dat kan alleen als een witte pion op de 4de rij of een zwarte pion op de 5de rij staat. Als namelijk een pion vanaf zijn beginstand twee velden ineens oprukt en zo een veld overslaat dat aangevallen wordt door een vijandelijk pion, dan heeft die een zet lang het recht om de snelle passant toch op dat overgeslagen veld te nemen. Hij mag slaan alsof de voorbijganger slechts een veld was opgespeeld, gaat op dat (lege) veld staan en de gepasseerde pion wordt van het bord genomen.

Schaak–schaakmat–doel
De koning staat schaak, als hij direct met slaan bedreigd wordt. Als de koning geslagen zou worden, is de partij uit. Daarom moet men een vijandelijk schaak onmiddellijk opheffen. Dat kan op drie manieren: 1. men slaat het aanvallende stuk; 2. men plaatst een eigen stuk tussen koning en aanvaller; 3. men schuift de koning naar een onbedreigd veld. Als er geen zet is om het schaak op te heffen, dan staat de koning schaakmat of mat. Dat is het doel van het spel: via terreinwinst en materiaalvoordeel door te stoten naar de vijandelijke vorst en hem mat te zetten. De koning mag ‘zichzelf niet schaak zetten’. Als een speler zijn koning toch in een schaak zet of schaak laat staan, dan moet de tegenstander hem daarop wijzen, zodat de zet hersteld kan worden. Een partij wordt behalve door mat, ook beslist door hem op te geven of door tijdsoverschrijding bij gebruik van klokken.


Roccade
Een bijzonder recht van beide partijen is de roccade. Dat is een eenmalige beweging van koning en toren samen, dus als één zet. De roccade beschermt de koning en activeert de toren. Men schuift de koning twee velden zijwaarts naar een toren toe, die vervolgens aan de andere kant naast de koning wordt geplaatst. Op de koningsvleugel is dit de ‘korte roccade’, op de damevleugel de ‘lange roccade’. De roccade is niet mogelijk als: 1. de koning of betrokken toren al van zijn plaats is geweest (gezet heeft); 2. tussen koning en toren een stuk staat; 3. de koning een veld over moet dat aangevallen wordt door een vijandelijk stuk; 4. de koning schaak staat.

Remise–eeuwig schaak–pat
De partij kan ook onbeslist zijn, d.i. remise. Dat is het geval als: 1. de spelers dat overeenkomen; 2. een speler remise opeist als hij voor de derde maal in een identieke stelling aan zet is (zetherhaling); 3. de koning van een spel niet kan ontkomen aan onafgebroken schaak bieden ( ‘eeuwig schaak’); 4. geen mat te forceren is (te weinig materiaal), of 50 zetten lang geen stuk is geslagen en geen pion is verzet; 5. een speler geen reglementaire zet kan doen en zijn koning niet schaak staat ( ‘pat’).

NOTATIE
Elk veld heeft een letter (de lijn) en een cijfer (de rij). Men noteert de beginletter van het stuk en de gang van vertrekveld naar aankomstveld. Bijv Paard van g1 gaat naar f3 wordt Pg1–f3. Bij een pionzet noteren we alleen de velden. Pion van e2 naar e4 wordt e2–e4. De aanduiding voor slaan is ×. Bijv. Lc4 neemt e6 wordt Lc4×e6. Verder is de ‘korte rokade’ 0–0, de lange rokade ‘0–0–0’, en het ‘schaakteken’ +. De officiële korte notatie laat het vertrekveld weg. Bijv. Pg1-f3 wordt Pf3. Lc4×e6 wordt L×e6, en als een pion slaat, noteert men ook de letter van zijn vertrekveld. Bijv. e4×d5 wordt e×d5. Dat gebeurt ook ter onderscheid als men twee paarden of twee torens naar hetzelfde veld kan spelen. Bijv. bij paarden op g1 en e1 (op dezelfde rij), Pgf3 of Pef3; twee gelijke stukken op dezelfde lijn onderscheidt men met de cijfers van het vertrekveld, bijv. T2b5 of T7b5.

Dit systeem is de algebraïsche notatie, voor het eerst gebruikt door P. Stamma in 1737 en sinds 1981 de enige door de FIDE (Wereldschaakbond) erkende vorm.

GESCHIEDENIS
Het schaakspel is vrijwel zeker in Noordwest-India ontstaan, onder dezelfde naam als de vier traditionele oosterse legerdivisies, tsjaturanga (Sanskr., = vierledig). Die legeronderdelen waren: pedati, infanterie (pionnen), asva, cavalerie (paarden), rathi, strijdwagens (torens), hasti, olifanten (na de 15de eeuw de lopers). De toenmalige oosterse oorlogvoering had als doel de dood of gevangenneming van de vijandelijke vorst, wat in het schaakspel is terug te vinden. Hoewel die legeropbouw in zwang was van ca. 400 v.C. tot ca. 400 n.C., neemt men aan dat het schaken rond de helft van de 6de eeuw ontstaan is. Het oudst bekende geschrift waarin schaak voorkomt, is het Perzische Vicarisn i shatrang (bekend als Shatrang namak) uit ca. 600. De oudste, zeker als schaakstukken te identificeren figuren, zijn opgegraven te Nishapur en dateren van rond 900. Bij de verspreiding oostwaarts werd het Indische schaakspel omgevormd door de diverse nationale culturen. Chinees schaak, hsiang ch'i (9de eeuw) en Japans schaak, shogi (10de eeuw) zijn de belangrijkste varianten. Vanuit Perzië verspreidde het spel zich westwaarts onder de naam shatrandsj en kwam langs drie wegen naar West-Europa: via de Moren naar Spanje (ca. 750), via Sicilië door de islamitische veroveraars, en aan de oostkant via het Byzantijnse rijk, waar het ca. 800 bekend was. Het eerste schaakleerboek is van Al-’Adli ar-Roemi (ca. 840), de sterkste speler van die tijd. Het boek is verloren gegaan, maar enkele problemen, eindspelen en openingen zijn bewaard gebleven. Omstreeks 1100 was het schaakspel in heel Europa bekend en in die tijd werd het bord tweekleurig (geschakeerd). Rond 1475 verkreeg het schaakspel op het Iberisch schiereiland zijn moderne vorm. De in het shatrandsj zwakke fers (v. Arab. firzan = generaal of raadsman) (een veld diagonaal) werd vervangen door de krachtige koningin, en de beperkte al-fil (Arab., = olifant) (twee velden diagonaal, ook springend), door de loper. Het spel werd daardoor veel sneller en dynamischer.

De eerste leerboeken over het moderne spel zijn van Spaanse auteurs: F. Vicent, Libre dels jochs partitis dels schachs en nombre de 100 (1495, geen exemplaar is bekend), L. Lucena, Arte breve y introduccion muy necessaria para saber jugar el axedrez (ca. 1497).

Tot ca. 1800 was het schaken een aristocratische bezigheid. Daarna groeide de populariteit en ontstonden clubs. Na de Eerste Wereldoorlog werd het competitieschaken steeds omvangrijker, waardoor het zich als sport begon te manifesteren. Vooral vanaf 1925 heeft de Sovjet-Unie ideologisch krachtig geïnvesteerd in het schaken en na de Tweede Wereldoorlog had dit land een stevige hegemonie in het schaakspel verkregen. Alleen de Amerikaan B. Fischer wist het monopolie van de Russen op de wereldtitel in 1972 even te doorbreken.


THEORIE

Ontwikkeling
De beste speler in het 16de-eeuwse Spanje, R. Lopez, was de eerste theoreticus van het moderne schaak. In de 17de eeuw beschouwde de ‘Italiaanse schaakschool’ de directe aanval op de vijandelijke koning als de enige juiste methode, ongeacht het materiaalverlies, zodat combinatiespel en esthetiek hoogtijdagen beleefden. Nieuwe openingen werden ontdekt. De bekendste speler was G. Greco. In de 18de eeuw werd Frankrijk het centrum van de schaakwereld, dankzij F. Philidor, wiens L'analyze des échecs (1749) enorme invloed verkreeg. Philidor was de eerste die de algemene positionele kenmerken bestudeerde; hij noemde de pion ‘de ziel’ van het schaakspel. In de jaren zeventig van de 19de eeuw ontwikkelde W. Steinitz, de vader van het moderne schaak, de algemene theorie van positioneel spel. In tegenstelling tot zijn voorgangers begreep hij dat een partij bij correct spelen van beide zijden in remise moet eindigen; pas na een fout is het evenwicht verstoord. Steinitz introduceerde ook de accumulatietheorie, het verzamelen van kleinere voordelen. Aanvallen is pas correct als de stelling rijp is. De theoretische uitgangspunten van Steinitz werden vooral uitgewerkt door S. Tarrasch, terwijl A. Nimzowitsch en R. Réti weer nieuwere principes introduceerden en de grondleggers werden van de ‘hypermoderne beweging’, waardoor flankspel niet langer als inferieur gold.

In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bevindt zich een van de twee grootste schaakboekenverzamelingen ter wereld, de Bibliotheca Van der Linde-Niemeijeriana, die ontstaan is uit de collecties van de schaakhistoricus A. van der Linde (1833–1897) en de verzamelaar M. Niemeijer (1902–1987).


Algemene schaaktheorie
Er zijn drie principiële elementen: 1. kracht (het materiaal, de voorsprong van een pion is vaak al beslissend); 2. tijd (het zgn. tempo, de zet, bijv. wie heeft initiatief, een dreiging, hoe lang duurt de uitvoering van een plan?); 3. ruimte (bijv. bewegingsvrijheid en activiteit van de stukken). Bij plannen over langere termijn spreekt men van strategie en de zetten die dat doel nastreven, noemt men positiespel. De tactiek behelst de uitvoering van die plannen en wordt combinatiespel genoemd, vooral bestaand uit directe dreigingen en vaak culminerend in een offer (van materiaal). De openingstheorie omvat speelwijzen vanuit de beginstelling, waarbij getracht wordt het voordeel van wit van de beginzet vorm te geven. Sommige varianten en systemen zijn meer dan twintig zetten diep uitgewerkt. De eindspeltheorie omvat onderzoek in stellingen met weinig materiaal, de slotfase van de partij.

COMPETITIE
De strijd tussen de Spanjaarden R. Lopez en Ceron en de Italianen G. Leonardo, G. Polerio en T. Caputo in 1574–1575 in het paleis van Filips II van Spanje wordt wel eens het eerste schaaktoernooi genoemd, maar dat is niet gedocumenteerd. In de 18de en 19de eeuw werden er al vele matches georganiseerd. Legendarisch is die tussen L. de la Bourdonnais en A. McDonnell, die 88 partijen duurde. H. Staunton maakte in 1843 Groot-Brittannië de leidende natie door een matchzege op de Fransman P. Saint-Amant. Het eerste internationale toernooi te Londen in 1851 werd gewonnen door de Duitser A. Anderssen, die in 1858 in een match verslagen werd door het Amerikaanse schaakfenomeen P. Morphy. Vanaf 1866 gold W. Steinitz als de sterkste speler en voor hun match in 1886 kwam hij met J. Zukertort overeen dat de winnaar zich wereldkampioen zou mogen noemen – Steinitz won. De wereldkampioen kon toen vrijblijvend allerlei eisen stellen aan zijn uitdagers, die vooral eerst de financiële barrière moesten overwinnen. Na Steinitz waren wereldkampioen: Em. Lasker (1894–1921), J. Capablanca (1921–1927), A. Aljechin (1927–1935), M. Euwe (1935–1937) en weer A. Aljechin (1937–1946). Na het overlijden van de laatste in 1946 kwam de organisatie van het wereldkampioenschap een jaar later in handen van de FIDE (Wereldschaakbond). Titelhouders waren sindsdien: M. Botvinnik (1948–1957, 1958–1960, 1961–1963), V. Smyslov (1957–1958), M. Tal (1960–1961), T. Petrosjan (1963–1969), B. Spassky (1969–1972), B. Fischer (1972–1975), A. Karpov (1975–1985), G. Kasparov (1985–1993). In 1993 werd Kasparov uit de FIDE gestoten door de oprichting van de PCA en is Karpov officieel weer wereldkampioen. Sinds 1927 zijn er ook wereldkampioenschappen gehouden voor vrouwen. Kampioen werden: V. Mentsjik (1927–1944), L. Roedenko (1950–1953), E. Bykova (1953–1956, 1958–1962), O. Roebtsova (1956–1958), N. Gaprindasjvili (1962–1978), M. Tsjiboerdanidze (1978–1991). Xie Jun (1991–1996), Zsuzsa Polgar (1996). Met het aantal beoefenaren is ook het aantal toernooien enorm gegroeid. De belangrijkste evenementen zijn de kwalificatietoernooien voor het wereldkampioenschap (driejaarlijks) en de Schaakolympiades (sedert 1924; tweejaarlijks).

ORGANISATIE
Nationale organisaties ontstonden in de 19de eeuw en op 20 juli 1924 werd in Parijs door vijftien landen de FIDE (Fédération International des Échecs) opgericht, vooral dankzij de inzet van de Nederlander A. Rueb (1882–1959), die tevens de eerste president werd (1924–1949). In 1990 waren er al ruim honderd landen aangesloten. De FIDE organiseert wereldkampioenschappen, olympiades, bepaalt de internationale spelregels (1929), kent grootmeester- en meestertitels toe (vanaf 1950), en hanteert sinds 1970 het elorating systeem. In 1986 werd de GMA (Grand Master Association) te Brussel opgericht, onder het presidentschap van de Belg (voorheen Nederlander) B. Kok. Al in 1990 participeerde deze vakbond van grootmeesters in de organisatie van de wereldtitel. In 1993 werd door Kasparov en Short de concurrerende PCA (Professional Chess Association) opgericht. De Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB) werd opgericht in 1873 (orgaan: Schakend Nederland). Nederland heeft de volgende grootmeesters voortgebracht: Max Euwe, J.H. Donner, L. Prins, J. Timman, H. Ree, G. Sosonko, J. van der Wiel, P. van der Sterren, J. Piket en L. van Wely. De Koninklijke Belgische Schaakbond ontstond in 1920. De enig Belgische grootmeester was A. O'Kelly de Galway (1911–1980).



BIJZONDERE VORMEN
Bij snelschaken is de bedenktijd per partij meestal 30, 10 of 5 minuten, bij bliksemschaak (al genoemd in 1897) heeft men per zet slechts seconden. Bij correspondentieschaak worden de zetten per post gedaan (in 1650 al door Venetiaanse kooplieden beoefend). Bij een simultaanseance wordt een aantal partijen tegelijk gespeeld door één speler, die langs de borden loopt, waarbij de tegenstander moet zetten als de simultaangever aan zijn bord verschijnt. Blindschaken wordt gespeeld zonder bord en stukken te zien ( ‘uit het hoofd’). Composities zijn niet in een partij voorgekomen posities, gewoonlijk geconstrueerd om te worden opgelost. Er zijn zes soorten: 1. problemen moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen, bijv. mat in een aantal zetten; 2. studies, gecomponeerde of aan de praktijk ontleende eindspelen, met de opdracht ‘wit wint’ of ‘wit maakt remise’; 3. didactische stellingen, om algemene ideeën en principes te tonen; 4. puzzels, waarbij stukken en bord veelal in mathematische zin gebruikt worden; 5. retrograde analyses, opgaven waarbij het zetverloop, dat tot een bepaalde stelling voert, moet worden ontdekt; 6. constructie tasks, stellingen om een bepaald maximumeffect van de componist te laten zien.

COMPUTERSCHAAK
De gedachte om een machine te laten schaken is voor het eerst geopperd en geconcretiseerd door Wolfgang von Kempelen (1734–1804), toen hij in 1769 zijn schaakautomaat ‘de Turk’ aan de wereld toonde. Het geheel berustte evenwel op bedrog. De ontwikkeling van de eerste, echte schaakspelende machine wordt daarom toegeschreven aan de Spaanse ingenieur Leonardo Torres y Quevedo (1852–1936). Omstreeks 1890 construeerde hij een schaakmachine die met koning en toren de vijandelijke koning mat kon zetten.

Na 1945 brak het begrip door dat de computer niet alleen een rekenmachine was, maar ook gebruikt zou kunnen worden bij het nemen van beslissingen (voor schaken: het zetkeuzeprobleem). In 1950 publiceerde C.E. Shannon de basisideeën voor de ontwikkeling van een schaakprogramma. Hij wist ideeën op het gebied van de wiskunde (Von Neumann: minimax-theorema), de denkpsychologie (De Groot: het schaakdenken) en de cybernetica (Wiener: heuristieken) samen te voegen tot een consistent geheel. Bovendien wist hij een richting van voort te zetten onderzoek aan te geven. In zijn voetsporen trad A.M. Turing (1912–1954). De ideeën van deze twee onderzoekers werden voor het eerst gerealiseerd door de Los Alamosgroep (die meer bekendheid geniet op het gebied van de kernwapens). De groep demonstreerde in 1956 een programma voor een 6 × 6 bord (schaakbord zonder lopers). Een jaar later gelukte het A. Bemstein om een op een 8 × 8 bord spelend schaakprogramma te implementeren. A.L. Samuel boekte met een checkersprogramma (= dammen op 64 velden) een opzienbarend resultaat (1959). Zijn programma speelde nl. sterker dan hijzelf, een belangrijke doorbraak.

De technologische ontwikkelingen stelden R.D. Greenblatt (1967) in staat een programma te maken dat zo sterk speelde dat het aan plaatselijke toernooien kon (en mocht) deelnemen. Na Euwe (1961) begonnen vanuit de schaakwereld M.M. Botwinnik en H.J. Berliner (correspondentieschaak) zich intensief met computerschaak bezig te houden. Door de ontwikkeling van nieuwe technieken (iteratieve á-â-zoekmethode, bitrepresentatie, enz.) steeg aan het begin van de jaren zeventig de speelsterkte opnieuw. De komende twintig jaar zou deze ontwikkeling zich gestaag doorzetten.


In 1988 werd de eerste grootmeester (B. Larsen) onder toernooi-omstandigheden verslagen door ‘Deep Thought’. In een match tussen G. Kasparov en Deep Thought (1989) toonde de menselijke wereldkampioen zich nog overduidelijk de sterkste. De speelsterkte van Deep Thought werd geschat op een elorating van 2500 (aug. 1990).

In 1996 won Kasparov weer een match van een computer, nu van Deep Blue, die bovendien één partij won. De eindstand was 4–2. Een jaar later ging Kasparov in een match ten onder tegen de nieuwste versie van Deep Blue. Deze versie kan in één seconde 200 miljoen zetten berekenen en vijftien zetten vooruit denken.

De meest voorkomende begin zet bij schaken.
Wit begint altijd en schuift tijdens de eerste twee zetten (1) de pion die zich voor de koning bevindt naar voren. Ook zwart zet zijn koningspion naar voren. In de volgende zetten (2) valt wit de pion van zwart aan met zijn paard. Zwart schuift daarna een pion naar voren om zijn koningspion te beschermen.

REACTIES

W.

W.

Betreff. opmerkingen.

Ik kom vrij veel fouten tegen, met name over de achterliggende geschiedenis van het schaakspel.

Ook: v.w.b. tactiek tijdens het spel, vooral als men zwart speelt.
Daarmee bedoel ik het laten uitwaaieren van wit, het vervolgens terugtrekken van zwart[ repositioneren ], vervolgens de ultieme aanval van zwart

DAT WERKT ALTIJD. Geloof me als ik zeg dat ik met 1 gedekte pion dwars door alle linies ga en wit uitroei.

Dat wou ik even kwijt. Leer er van.

Grtzz
Wt

17 jaar geleden

S.

S.

je vertelt de meer belangerijken dingen niet

21 jaar geleden

A.

A.

HEy bednakt eeh, schitterend stukje
XXXXX ANdy

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.