1. Inleiding:
In de geschiedenis van Europa wordt de periode tussen Oudheid en Nieuwe Tijd de Middeleeuwen genoemd. De Europese geschiedenis wordt meestal in drie perioden onderverdeeld: Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.
2. Vroege Middeleeuwen: ~500 - ~1000 Onder Vroege Middeleeuwen wordt over het algemeen verstaan: de periode van ongeveer 350 tot en met de 10e eeuw, de geschiedenis van Europa na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk. Soms wordt hiervoor de term duistere Middeleeuwen gebruikt. Uit deze periode zijn weinig schriftelijke bronnen overgeleverd, door de chaos, die veroorzaakt was door de vele invasiegolven van op drift geraakte volkeren. Hierdoor is veel informatie verloren gegaan. Ook de achteruitgang van de bevolking en levensstandaard, in vergelijking met die in de Romeinse tijd, is een reden dit te beschouwen als een periode van verval, waar pas een einde aan kwam met de consolidatie van de toestand onder Karel de Grote (768-814).
2.1 Het Romeinse Rijk in verval Eeuwenlang vormden Rijn en Donau de noordgrens van het Romeinse Rijk en daarmee ook de grens tussen beschaving en barbaren. Het Romeinse Rijk was een sedentaire beschaving met een gecentraliseerd gezag en een beroepsleger. De economie was deels afhankelijk van slaven, die werkten op de domeinen van de elite. De Romeinse steden waren vooral bestuurlijke en administratieve centra. Brood, wijn en olijfolie vormden het dagelijks menu. Keizer Augustus heeft een poging ondernomen om de Elbe tot grensrivier te maken, maar moest hier na de verpletterende nederlaag van Varus in het Teutoburgerwoud in het jaar 9 van afzien. Ten noorden van deze grenzen woonden verschillende Germaanse stammen. De Germanen waren in deze tijd nog half-nomadisch en leefden naast akkerbouw van hun kudden. Vechten en plunderen waren voor de vrije mannen onder hen een normaal onderdeel van het bestaan. Het is niet verwonderlijk dat vele Germanen zich graag binnen het rijk met zijn hogere levensstandaard wilden vestigen. In de loop der eeuwen nam de druk op de grenzen van het Romeinse Rijk toe. Keizer Marcus Aurelius (161-180) voerde strijd tegen binnengevallen Quaden en Marcomannen. Na zijn dood brak voor het Romeinse Rijk een periode van verval aan. Vooral de voortdurende onderlinge oorlogen tussen de soldatenkeizers na 235 droegen hiertoe bij. De lange grenzen van het rijk, de Rijn en de Donau, konden niet langer afdoende verdedigd worden. Ten gevolge van een op het eind van de 2e eeuw uitgebroken pestepidemie was er gebrek aan arbeidskrachten ontstaan, en een gebrek aan slaven in het bijzonder. Om dit probleem op te lossen probeerden landeigenaren om delen van hun domein te verpachten aan vrije boeren om hen vervolgens tot kolonie te maken. De keizers Diocletianus (284-305) en Constantijn de Grote (306-337) hebben diverse pogingen ondernomen om het verval te keren. Zij namen vooral hun toevlucht tot allerlei dwangmaatregelen: het werd koloniën verboden hun land te verlaten, beroepen werden erfelijk, het ambtelijk apparaat werd uitgebreid. Ook het leger breidden zij uit tot 635.000 man. Dit was voor de geslonken bevolking nauwelijks te bekostigen: de belastingdruk was dan ook zeer hoog. De grondbelasting kon oplopen tot een derde van de opbrengst. De bevolking raakte meer en meer vervreemd van het bestuurlijk apparaat en de elite in de steden, en verzette zich zelden tegen de binnenvallende barbaren. De elite begon de steden te verlaten en trok zich terug op haar uitgestrekte domeinen om aan de belastingdruk te ontkomen. De ontvolking van steden en platteland was in het westelijk deel van het rijk vermoedelijk ernstiger dan in het oosten; daar was ook industrie in de steden. Om problemen bij de troonopvolging te voorkomen had Diocletianus als eerste het rijk in een oostelijke en een westelijke rijkshelft verdeeld, elk met zijn eigen Augustus (opperkeizer). De beslissing van Constantijn om de hoofdstad te verplaatsen naar Constantinopel had verstrekkende gevolgen. Het zwaartepunt van het rijk werd verplaatst naar het oosten. Ook het feit dat Constantinopel zeer strategisch gelegen is en bovendien goed te verdedigen, droeg er toe bij dat het Oost-Romeinse Rijk zou blijven bestaan.
2.2 Christendom
Keizerin Theodora en haar hofhouding; mozaïek uit het koor van San Vitale te Ravenna
Gedurende de gehele Middeleeuwen was het christendom in zowel het Latijnse Westen als het Griekse Oosten de meest voorkomende godsdienst met doorgaans grote invloed op het dagelijks leven. In het Romeinse Rijk waren verschillende mysteriegodsdiensten actief waarvan het christendom er één was. Geduchte concurrenten waren de verering van Mithras en de Egyptische Isiscultus. Het officiële Grieks-Romeinse pantheon kende in deze tijd nog maar weinig toegewijde gelovigen.
De Romeinse keizers hadden de christenen vervolgd, omdat deze in de regel weigerden aan de keizer te offeren. De laatste en zwaarste christenvervolging, die begon in 303, die vond plaats tijdens de regering van keizer Diocletianus. Constantijn de Grote maakte hier met het edict van Milaan in 313 een einde aan. Sindsdien genoten ook christenen vrijheid van godsdienst. Volgens de geschiedschrijver Eusebius had Constantijn voor de slag bij de Milvische brug in 312 een kruis in de lucht gezien met de woorden: In hoc signo vinces (\"in dit teken zult gij overwinnen\").
Keizer Theodosius I (379-395) riep het christendom zelfs uit tot staatsgodsdienst. De geloofsbelijdenis zoals vastgesteld door het concilie van Nicea (325) werd voortaan als orthodox beschouwd. De heidense cultus werd verboden en de tempels gesloten.
Desondanks werd het verval van het rijk door velen beschouwd als het werk van de christenen. Vooral de plundering van Rome door de Visigoten in 410 werd als een schok ervaren. De kerkvader Augustinus schreef \"De Civitate Dei\" (Over de staat Gods) om dit verwijt te weerleggen.
2.3 De Germanen Onze kennis van de Germaanse volkeren en stammen voor de Volksverhuizing is grotendeels gebaseerd op wat door Griekse en Romeinse schrijvers over hen is opgetekend. Helaas maken deze geen systematisch onderscheid tussen Germaanse en Keltische stammen. Onze belangrijkste bron uit de tijd voor de 4e eeuw is \"De Germania\" van de geschiedschrijver P. Cornelius Tacitus. De Germaanse maatschappij had zich gegroepeerd rond Sibben, families en geslachten met een gemeenschappelijke voorvader. De stammen werden geregeerd door edelen. Verder is er sprake van vrijen, \'liten\' (half-vrijen) en slaven. De vrije mannen mochten het woord voeren in de volksvergadering. Voor zover koningen een rol speelden waren dit voornamelijk \'vegetatiekoningen\', die de vruchtbaarheid van het gewas en de overwinning in de strijd moesten garanderen. De Germanen bedreven landbouw vooral door stukken woeste grond plat te branden en het zaad in de as te strooien. Daarnaast werden ook kleine akkertjes, celtic fields, permanent bebouwd en bemest. Een vrij man verwierf overigens veel meer aanzien door vechten en plunderen dan door akkerbouw te bedrijven. Alle vrije mannen vochten mee in de strijd. Succesvolle aanvoerders verzamelden krijgers om zich heen die van oorlogvoering hun beroep hadden gemaakt. Tacitus noemt een dergelijke schare comitatus. Belust op buit was de rijkdom van het Romeinse Rijk een geliefd doelwit van hun strooptochten. Onze kennis van de godsdienst der Germanen is grotendeels gebaseerd op de \"Edda\'s\". Deze zijn echter pas in de 13e eeuw schriftelijk vastgelegd. De religie zal zich in de tussenliggende periode ongetwijfeld ontwikkeld hebben. Tacitus maakt geen melding van \'typisch Germaanse\' goden als Wodan, Donar, Balder of Freya. De Germaanse stammen waren vermoedelijk afkomstig uit Scandinavië. Vanaf ongeveer 1400 v. Chr. begonnen zij zich in zuidelijke richting te verspreiden. De geschiedschrijver Tacitus verdeelt hen in drie groepen: de Ingaevones, Herminones en Istaevones. Meer praktisch nut heeft vermoedelijk de door taalkundigen gehanteerde indeling in Noord-, West-, en Oostgermaanse talen. In de 2e eeuw na Christus trokken de Goten van Zuid-Zweden via de kusten van de Oostzee naar Zuid-Rusland. Gaandeweg vormden zich twee groepen: de Ostrogoten in het oosten en de Visigoten in het westen van dit uitgestrekte steppegebied. Visigoten betekent overigens \'dappere Goten\'. Tijdens de crisis van het Romeinse Rijk in de derde eeuw ondernamen de Goten herhaaldelijk plundertochten op Romeins grondgebied. Onder de keizers Diocletianus en Constantijn werden de grenzen weer hersteld. De ten noorden van de Donau gelegen provincie Dacië werd echter door de Romeinen ontruimd, waarna de Visigoten zich er vestigden. Vele Visigoten namen dienst in de Romeinse legers; anderzijds waren het Romeinse kooplieden die een aanzienlijk deel van hun voedsel leverden.
2.4 De Nederlanden Als gevolg van de veroveringen van Julius Caesar waren de Nederlanden onder Romeins gezag gekomen. In de eerste eeuw na Christus werd de Rijn definitief de grens van het Romeinse Rijk. Om de grens te bewaken bouwden de Romeinen een reeks forten langs de rivier.
2.5 Massale bevolkingssterfte De Europese bevolking, die bij het begin van de jaartelling ongeveer 70 miljoen zielen telde (ter vergelijking: China 60 miljoen), kromp in de vroege Middeleeuwen ineen tot 20-30 miljoen. Dit was niet door toedoen van massale slachtingen door oorlogsgeweld of grote hongersnoden, hoewel die hun toch aanzienlijke tol natuurlijk wel hadden. De belangrijkste oorzaak lijkt te zijn dat er voorheen onbekende epidemische ziektes, meekomend met de invallende steppevolkeren, opdoken die massaal om zich heen grepen. De bevolking had hiertegen vooralsnog geen enkele weerstand opgebouwd en het sterftepercentage bij besmetting was meestal meer dan 50% (vergelijk de enorme sterfte door ziekten onder de indianen tijdens de tijd van de Spaanse Conquistadores). Bekend van kroniekschrijvers uit die periode is een gigantische sterfte in het Byzantijnse Rijk onder Justinianus in de 6e eeuw.
2.6 Leenstelsel Rond 800 ontstond een ander element van de middeleeuwse maatschappij: het leenstelsel. Essentieel aan het middeleeuwse leenstelsel is de combinatie van vazalliteit en beneficium, het leen dat de vazal ontvangt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Overigens ontvingen lang niet alle vazallen een leen. Om vazal te worden moest men een eed van trouw aan de heer zweren. Tot zijn dood was de vazal verplicht zijn heer met raad en daad (consilium et auxilium) bij te staan.
3. Hoge Middeleeuwen: ~1000 - ~1250 De Hoge Middeleeuwen zijn een belangrijke periode in de geschiedenis van West-Europa. In de wetenschap kwam de scholastiek op. In deze periode bereikte het pausdom het hoogtepunt van zijn macht. Er was een lang gevecht gaande om wie er het hoogste gezag in Europa moest krijgen: de Kerk of de Duitse keizer. Dit noemt men de Investituurstrijd. In Duitsland regeerde het Saksische huis met onder anderen Hendrik I, Otto I, en Otto III, later het Frankische huis met onder anderen Hendrik III en Hendrik IV. In Frankrijk was Hugo Capet de stamvader van de Capetingen en alle andere Franse koningen na hem. Engeland werd in 1066 veroverd door Willem de Veroveraar, hertog van Normandië. Na het jaar 1000 kwam er meer stabiliteit in het middeleeuwse Europa. Aan de invallen van de Vikingen, die lange tijd West-Europa hadden geteisterd, kwam een einde. In Spanje werd de Reconquista ingezet, het terugdringen van de Moren uit Spanje. Door de verbeterende landbouwmethoden begon de bevolking gestaag toe te nemen. Talrijke nieuwe dorpen en steden werden gesticht. De bestaande, meestal door de Romeinen gestichte steden begonnen ook weer te groeien. Eveneens kwam de langeafstandshandel opnieuw op gang. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de reis van Marco Polo naar China. Vooral Noord-Italië, met de Repubbliche Marinare, en het graafschap Vlaanderen, met Brugge als knooppunt van de handel tussen Noord- en Zuid-Europa, groeiden in korte tijd uit tot rijke gebieden. Vanaf 1080 ontstonden de eerste universiteiten en werd vooruitgang gemaakt in kunst en architectuur. In deze periode werden de grote romaanse en later gotische kathedralen gebouwd. Door de toenemende welvaart konden de rijkere en machtiger steden stadsrechten afdwingen.
3.1 Dertiende eeuw
Sultan Al-Malik-al-Kamil onderhandelt met keizer Frederik II
In 1204 werd Constantinopel ingenomen en vervolgens grootschalig geplunderd door de kruisvaarders, die ook vele relikwieën buit maakten. De graaf van Vlaanderen, Boudewijn IX, werd gekozen tot keizer van het zogenaamde Latijnse keizerrijk (1204-1261), dat overigens nog grotendeels veroverd moest worden. Venetië maakte zich meester van enkele gunstig gelegen steunpunten en nam ook de \'bronzen paarden\' mee. In 1205 verdween Boudewijn IX spoorloos. Vermoedelijk werd hij gevangengenomen door de Bulgaren.
Het Latijnse keizerrijk was geen lang leven beschoren. De Griekse bevolking stond uitgesproken vijandig tegenover de westerse heersers, die bovendien onderling verdeeld waren. De keizer van het Griekse deelrijk Nicea, Michaël Palaeologus, wist in 1261 de hoofdstad te heroveren. Het herstelde Byzantijnse Rijk bleef nog tot 1453 bestaan, maar was door deze gebeurtenissen ernstig verzwakt.
In 1212 vond de zogenaamde Kinderkruistocht plaats. Feitelijk zijn er zelfs meerdere \'kinderkruistochten\' geweest, in Frankrijk en in het Rijnland. De Franse kinderen trokken onder leiding van een herdersjongen naar Marseille. Volgens de gangbare versie van het verhaal werden zij vervolgens door kooplieden naar Alexandrië verscheept om daar op de slavenmarkt verkocht te worden. De Duitse kinderen trokken de Alpen over. In Rome aangekomen ontsloeg paus Innocentius III hen tenslotte van hun kruistochtgelofte. De historiciteit van deze gebeurtenissen staat overigens ter discussie.
Egypte, dat geregeerd werd door de opvolgers van Saladin, was in deze tijd de sterkste mohammedaanse macht. Daarom werd op het Lateraans Concilie in 1215 besloten dit land aan te vallen. Verschillende vorsten onder wie graaf Willem I van Holland, die in de ban was gedaan, en vele Friezen namen deel aan deze expeditie. Een belangrijke stad in de delta van de Nijl, Damiate, werd door de kruisvaarders veroverd. Sultan Al-Malik-al-Kamil was bereid om concessies te doen en bood zelfs aan Jeruzalem terug te geven. Men kwam echter niet tot overeenstemming en het kruisvaardersleger werd korte tijd later verslagen.
Meer succes had keizer Frederik II, die in 1228-1229 onder druk van de paus Palestina bezocht. Hij had in zijn jonge jaren de gelofte gedaan op kruistocht te gaan, maar leek niet de intentie te hebben deze gelofte na te komen. Paus Gregorius IX (1227-1241) had daarom een banvloek over hem uitgesproken. Frederik II kende Arabisch en door te onderhandelen met Al-Malik-al-Kamil slaagde hij erin Jeruzalem te verwerven. Daar werd hij tot koning van Jeruzalem gekroond. De paus had principiële bezwaren tegen onderhandelingen met de ongelovigen en plaatste Jeruzalem onder het interdict, zodat de mis er niet mocht worden opgedragen.
In 1244 werd Jeruzalem definitief door de moslims heroverd.
Koning Lodewijk IX de Heilige (1226-1270) ging zelfs tweemaal op kruistocht. Zoals bijna alle middeleeuwers hechtte hij geloof aan de verhalen over priester Johannes, die geacht werd over een christelijk rijk in het Verre Oosten te regeren. Hij hoopte een bondgenootschap met deze christenvorst te sluiten en zond daarom Willem van Roebroek, een Vlaming, naar het Mongoolse hof te Karakorum. Kennelijk veronderstelde hij dat het Mongoolse Rijk het rijk van priester Johannes was. De paus zond ook een gezant, de franciscaan Giovanni di Piano Carpino, naar het oosten. De reisverslagen van de gezanten zijn bewaard gebleven en zijn samen met het verslag van Marco Polo een belangrijke historische bron. De kan was niet in samenwerking geïnteresseerd.
Tijdens de Zevende kruistocht (1248-1254) werd wederom Damiate in Egypte veroverd. Nadat Lodewijk de Heilige gevangen was genomen moest een losgeld van 800.000 bezanten betaald worden.
De Mongolen maakten in 1258 een einde aan het kalifaat der Abbassieden. Toen zij verder naar het westen trokken werden zij in 1260 verslagen door sultan Baibars, die als leider van de mammelukken over Egypte heerste.
In 1291 werd het laatste steunpunt van de kruisvaarders, Akko, veroverd. Ook in de eeuwen hierna bleef in West-Europa het verlangen bestaan om het \"Heilige Land\" te bevrijden. Het gedicht \"Vanden lande van oversee\" van Jacob van Maerlant is hiervan slechts een voorbeeld uit een lange reeks tractaten die hiertoe opriepen.
Toen Constantinopel in 1396 door de Osmanen werd bedreigd werd wederom een kruistocht georganiseerd. Het werd een groot fiasco: bij Nicopolis leed men een zware nederlaag en werd Jan zonder Vrees gevangengenomen. Na de val van Constantinopel deed zijn zoon, Filips de Goede, hertog van Bourgondië, de plechtige gelofte om op kruistocht te gaan. In zijn geval bleef het bij een voornemen. Ook hun nazaat keizer Karel V meende in het voetspoor van Godfried van Bouillon te treden toen hij in 1535 Tunis aanviel.
3.2 Spanje: de \"Reconquista\" In 711 was het Iberisch schiereiland veroverd door de Moren. In de Spaanse historiografie bestaat de traditie om de in 718 geleverde slag bij Covadonga in het Cantabrisch gebergte te beschouwen als het begin van de Reconquista. Na zijn overwinning werd Pelayo gekozen tot koning van Asturië in het noorden van Spanje. In Baskenland ontstond rondom Pamplona in die zelfde tijd een vergelijkbaar klein rijkje, Navarra. De koningen van Asturië en Navarra waren vooral rijke boeren die van hun kudden leefden en in tijden van oorlog optraden als guerrilla-aanvoerder. De Moren waren duidelijk niet geïnteresseerd in het bergachtige noorden, al hielden zij er nu en dan slavenjachten. In de volgende eeuw breidden de koningen van Asturië hun gebied uit door Galicië en Leon te veroveren. Voortaan noemden zij zich koning van Leon en Asturië. Doordat sommige koningen hun rijk onder hun zonen verdeelden ontstond een aantal christelijke staatjes. Dit waren: Kastilië en Portugal in het westen, Barcelona en Aragon in het oosten. Nadat er in de 9e eeuw een skelet was opgegraven dat aan de heilige Jacobus werd toegeschreven, ontwikkelde Santiago de Compostela zich tot een van populairste bedevaartsplaatsen van Europa. Kort voor 1000 werd het geplunderd door Almansor, vizier van de kalief van Cordoba.
4. Late Middeleeuwen: ~1250 - ~1500
De slag bij Crécy, afbeelding uit een 15e-eeuws manuscript van de Kronieken van Jean Froissart
Langzaam groeide ook het centraal gezag ten nadele van de kleine heren. Er ontwikkelden zich geleidelijk sterke monarchieën in Frankrijk en Engeland.
Door verschillende oorlogen -zoals de Honderdjarige Oorlog- en de pest viel in de 14e eeuw de economische groei stil. Door de grote sterfte kwam er een gebrek aan landarbeiders en arbeidskrachten. Volgens sommige onderzoekers was dit een sterke stimulans om mechanische en arbeidsbesparende verbeteringen door te voeren in de landbouw en in de ambachten, zoals mijnbouw en metallurgie. Hiermee werd de weg bereid voor de Nieuwe Tijd, tijdens welke de Europese (westerse) beschaving zich over de rest van de wereld zou verbreiden.
Het Duitse Rijk was inmiddels een kieskoninkrijk geworden. De koning werd voortaan gekozen door zeven keurvorsten. Deze gaven er doorgaans de voorkeur aan het koningschap regelmatig van dynastie te laten wisselen. De eerste in deze reeks koningen was Rudolf van Habsburg (1273-1291). Evenals al zijn opvolgers streefde hij er in de eerste plaats naar zijn Hausmacht uit te breiden.
Vanaf 1350 begon voor het graafschap Holland, tot dan toe vooral een agrarisch gebied, een periode van economische expansie. Naast kustvisserij waren Hollandse schepen meer en meer betrokken bij handel en goederenvervoer tussen de Hanzesteden, Engeland en de Atlantische kust van Frankrijk. De Leidse lakenindustrie werd een geduchte concurrent van de oudere textielindustrie in Vlaanderen en Brabant. In Haarlem en Delft werd bier gebrouwen voor de export.
4.1 Kunst en cultuur
De Florentijn Dante Alighieri (1265-1321) kan met recht beschouwd worden als de grootste middeleeuwse schrijver. In zijn jeugdwerk \"La vita nuova\" (Het nieuwe leven), een reeks gedichten verbonden door prozateksten, bezong hij zijn liefde voor Beatrice. Het hoogtepunt van zijn oeuvre was het meesterwerk \"Divina Commedia\" (Goddelijke comedie), een beschrijving van een reis door hel, vagevuur en hemel. Op deze reis wordt de dichter aanvankelijk vergezeld door de Romeinse dichter Vergilius, later door Beatrice. Dante schreef ook werken in het Latijn, waaronder \"De Monarchia\", waarin hij het middeleeuwse keizerschap verheerlijkte.
Een generatie later bezong Petrarca zijn liefde voor Laura in een reeks Italiaanse sonnetten, de \"Canzoniere\". Hij volgde hiermee zowel Dante als de troubadours na.
Ondanks een afname van de bevolking bezocht een groter aantal studenten dan voorheen de universiteiten. Dankzij het werk van François Villon (1431-na 1463) kunnen wij ons een goed beeld van hun levensomstandigheden vormen. In de traditie van de Vaganten dichtte hij \"Lais\" (Legaten) en \"Testament\". Villon schreef echter in het Frans en gebruikte ook nieuwe versvormen: de ballade en het rondeel. Opvallend aan zijn poëzie is zijn pessimistische en ironische toon.
De middeleeuwse filosofie was eeuwenlang gedomineerd door het denken van Aristoteles. Nadat het Latijn van Cicero door de humanisten tot norm was verheven nam de invloed van andere Griekse filosofen, waarvan het gedachtengoed door Cicero was nagevolgd, toe. In Florence ontstond een academie waar de filosofie van Plato werd onderwezen. Marsilio Ficino en Pico della Mirandola hielden zich bezig met allerlei wijsgerige systemen, waaronder de leer van Hermes Trismegistos, de joodse kabbala en astrologie, waar in deze tijd in geheel Europa grote belangstelling voor bestond.
Castiglione schreef voor de elite van deze tijd een handboek der wellevendheid: \"Il Cortegiano\" (De hoveling). Zijn idealen werden aan de renaissancehoven in praktijk gebracht.
4.2 Boekdrukkunst
De uitvinding van de boekdrukkunst met losse letters was een mijlpaal in de Europese geschiedenis. In het begin van de 15e eeuw werden zogenaamde \'blokboeken\' gemaakt. Tekst en afbeeldingen werden in hout uitgesneden, waarna ze handmatig konden worden afgedrukt. Een kalenderblad voor het jaar 1448, gezet met loden letters, is bewaard gebleven. Het zou het werk kunnen zijn van Johannes Gutenberg, drukker te Mainz, die in 1455 of 1456 de beroemde Gutenbergbijbel vervaardigde.
Voor de traditie om deze uitvinding toe te schrijven aan Laurens Janszoon Coster ontbreekt ieder bewijs. De enige bron hiervoor is een verhaal van Hadrianus Junius, een eeuw later. Wel zijn er oude incunabelen bewaard gebleven die vermoedelijk in de Nederlanden gedrukt zijn.
De nieuwe techniek voorzag duidelijk in een behoefte en verbreidde zich snel. In de halve eeuw die volgde werden op diverse plaatsen in Europa drukkerijen ingericht. Het merendeel van de gedrukte teksten, bijbels, devote literatuur en heiligenlevens, had een uitgesproken conservatief karakter. Tegelijkertijd is de reikwijdte van humanisme en Hervorming zonder de drukpers niet te verklaren.
4.3 Beeldende kunsten
Noordelijk Europa
In het noorden ontwikkelde zich geen nieuwe bouwstijl, maar werd de gotiek voortgezet. Het aantal decoratieve elementen nam sterk toe. De drang tot imponeren leidde tot het bouwen van steeds hogere torens en grotere kerken. Een voorbeeld hiervan is de kathedraal van Beauvais, die dan ook onvoltooid bleef. Ook wereldlijke gebouwen, kastelen en paleizen, werden meer en meer een middel om de macht van hun bewoners tentoon te spreiden. Dit is duidelijk te zien aan het palais des papes te Avignon en het hertogelijk paleis te Dijon. Ook rijke patriciërs zoals Jacques Cœur maakten van hun woning een imposant gebouw.
De steden bouwden naast ringmuren en poortgebouwen, die dienden ter verdediging, ook grote openbare gebouwen als teken van hun rijkdom. Een voorbeeld hiervan is de lakenhal te Ieper. Veel van dergelijke gebouwen werden bovendien nog verfraaid met een zogenaamde belfort, een hoge toren.
Het is niet verwonderlijk dat in de kunsten de dood een steeds terugkerend thema was. Wie het kon betalen besteedde grote aandacht aan grafmonumenten. Filips de Stoute, hertog van Bourgondië, schonk grote sommen geld aan het door hem gestichte klooster Champmol bij Dijon om hier zijn mausoleum te laten verrijzen. Het klooster is verwoest, maar de \"Mozesput\", met beeldhouwwerk van Claus Sluter, is gelukkig bewaard gebleven.
In de Late Middeleeuwen ontstond ook onder leken de gewoonte om dagelijks een verkorte vorm van het officie te bidden. Hierdoor ontstond er vraag naar zogenaamde getijdenboeken, die voor welgestelde afnemers werden verlucht met schitterende miniaturen. Een onovertroffen hoogtepunt van deze kunst zijn \"Les très riches heures du duc de Berry\", gemaakt voor een broer van de Fanse koning door de gebroeders Van Limburg. Het getijdenboek van Turijn, vervaardigd door de gebroeders Van Eyck, is helaas verloren gegaan.
De uitvinding van de olieverf stimuleerde de paneelschilderkunst. Kleuren bleven beter houdbaar en behielden hun stralende helderheid. Opdrachtgevers waren de Kerk, vorsten en ook rijke burgers. Gewoonlijk werden de schilderingen geplaatst in een kerk. De opdrachtgevers lieten zichzelf op zijpanelen afbeelden, zodat een triptiek ontstond.
Een voorbeeld van een polyptiek is het schitterende Gentse altaarstuk, de \"Aanbidding van het Lam Gods\", in opdracht van Jodocus Vijdt geschilderd door Jan en Hubert van Eyck. Jan van Eyck, de meester onder de Vlaamse primitieven, schilderde ook portretten, onder andere van de Italiaanse koopman Giovanni Arnolfini en zijn bruid.
Zowel het pracht en praal houdende Bourgondische hof als de rijke Zuid-Nederlandse steden verstrekten in de 15e eeuw veel opdrachten, wat veel kunstenaars aantrok. Tot de Vlaamse meesters behoren Rogier van der Weyden, Dirc Bouts en de Duitser Hans Memlinc.
Italië
De gotiek heeft in Italië nauwelijks navolging gevonden. Byzantijnse invloeden deden zich echter tot laat in de Middeleeuwen gelden. Een voorbeeld hiervan is de 13e-eeuwse kerk van Sint-Antonius te Padua, waarvan de koepels de San Marco te Venetië imiteren. In de volgende eeuwen werden in toenemende mate Romeinse bouwelementen, zoals ronde bogen of een centrale koepel, toegepast. Een voorbeeld hiervan is de door Brunelleschi gebouwde Santa Maria del Fiore te Florence. In Rimini werd zelfs een kopie van een Romeinse tempel gebouwd, de \"Tempio Malatestiano\".
Leon Batista Alberti schreef in de 15e eeuw een verhandeling over deze nieuwe, klassiek geïnspireerde architectuur: \"Tien boeken over de bouwkunst\".
Ook beeldhouwers lieten zich door de klassieken inspireren en begonnen opnieuw vrijstaande beelden te vervaardigden. Donatello maakte rond 1450 het eerste ruiterstandbeeld van na de oudheid: een beeld van generaal Gattamelata in Padua.
In de 14e eeuw en 15e eeuw waren het vooral de schilders die in Italië nieuwe wegen insloegen. Een voorloper van hen was de Florentijnse schilder Giotto (~1267-1337). De schilders slaagden erin perspectief en het verschil tussen licht en donker steeds realistischer weer te geven. Ook nam de kennis van de menselijke anatomie toe. Dit is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in het werk van Masaccio (1401-1428). Gaandeweg nam ook de expressiviteit van de afgebeelde personen toe.
Een hoogtepunt waren de mythologische en allegorische voorstellingen van Sandro Botticelli (1445-1510) met een tot dan toe ongekende kleurenpracht.
Het bestaan van meerdere schitterende renaissancehoven, die alle regelmatig opdrachten verstrekten, droeg aan de spectaculaire opbloei van de beeldende kunsten bij.
De kunsthistoricus Vasari introduceerde rond 1550 de term rinascita (wedergeboorte) om de breuk met de middeleeuwse traditie in de kunsten aan te duiden. Uit dit woord rinascita ontstond ons begrip \'Renaissance\', oorspronkelijk dus een stijlperiode in de kunstgeschiedenis, als naam voor deze overgangsperiode tussen Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Onder invloed van de Zwitserse historicus Burckhardt hebben historici het verschil tussen Middeleeuwen en Renaissance sterk benadrukt en als een radicale breuk in de historische ontwikkeling voorgesteld. Inmiddels is het besef gegroeid dat er veeleer sprake was van een geleidelijke overgang.
4.4 Humanisme De term \'humanisme\' is afgeleid van het Latijnse woord humanitas (menselijkheid); bovendien gebruikten Italiaanse geleerden en litterati in de veertiende en 15e eeuw ook zelf al het woord humanisten. De term \'humanisme\' is echter pas in de 19e eeuw ingevoerd. Gedurende de gehele Middeleeuwen was Latijn de taal van de Kerk en van de wetenschap. Het middeleeuws Latijn week echter zowel in grammatica als in vocabulair af van dat uit de oudheid. De Italiaanse humanisten waren zich van dit verschil sterk bewust en meenden dat het intellectuele leven hierdoor tot stilstand was gekomen. Zij hoopten door de taal van Cicero, Livius en Vergilius na te volgen een culturele opleving te bewerkstelligen. Daarom gingen zij naarstig op zoek naar oude manuscripten en herleefde ook de belangstelling voor het Grieks. Dankzij enkele Byzantijnse geleerden ontstonden er scholen en universiteiten waar ook Grieks werd onderwezen. Baanbrekend was het werk van Francesco Petrarca (1304-1374), die met recht als de eerste humanist beschouwd wordt. Hij bezat weliswaar een handschrift van de \"Ilias\" en\"Odyssee\", maar kon het Grieks niet lezen. Zijn tijdgenoot Boccaccio, een andere vroege humanist, beheerste naast het klassieke Latijn het Oud-Grieks al wel. Desondanks dankt hij zijn roem tegenwoordig vooral aan de novellebundel \"Decamerone\", geschreven in het Italiaans. Hoewel de humanisten zelf zeer trots waren op hun in perfect Latijn geschreven werken, wordt hun enthousiasme heden ten dage ook door classici zelden gedeeld. In Duitsland en de Nederlanden, het centrum van de \'moderne devotie\' ontwikkelde zich in de 15e eeuw het bijbels humanisme. Het bijbels humanisme bestudeerde vooral de bronnen van het christendom, waaronder de teksten van de kerkvaders Augustinus en Hiëronymus. De theoloog Nicolaas van Kues (Cusanus, 1401-1464) wordt als de eerste bijbelse humanist beschouwd. Hij probeerde de filosofie van Aristoteles met die van Plato te verenigen. Daarnaast verzamelde hij handschriften. Invloedrijke humanisten waren verder de Groningers Wessel Gansfort (1419-1489) en Rudolf Agricola (1443-1485). De belangrijkste van hen is uiteraard Desiderius Erasmus van Rotterdam (1466-1536). Hoewel vermaard om zijn eigen literair Latijn maakte hij de uitwassen van het humanisme belachelijk in zijn werk \"Ciceronianus\". Zowel Gansfort, Agricola als Erasmus maakten reizen naar Italië. Deze noordelijke humanisten schreven niet alleen in een soepel en foutloos Latijn, maar maakten ook een studie van het klassiek Grieks en Hebreeuws. Zij gingen ertoe over om de Bijbel in zijn oorspronkelijke talen te bestuderen. Aldus wezen zij de weg naar de reformatie.
4.5 Belangrijke uitvindingen in de Middeleeuwen Vaak worden de Middeleeuwen gezien als een periode van achteruitgang en stagnatie vergeleken met de Oudheid. Dit is niet helemaal waar, want de Romeinen berichtten zelf dat de technische vaardigheden van de \'barbaren\' op zijn minst gelijkwaardig waren aan die van hen. De Romeinen waren veel beter in organiseren en samenwerken, en de Griekse filosofie en wetenschap waren helemaal superieur aan die van de barbaren. Maar wat praktische zaken als bijv. technische bekwaamheid in metaalbewerking betreft waren de Germaanse invallers zeker beter dan de Romeinen, wat uit archeologische vondsten ook blijkt. Gedurende deze periode werden veel belangrijke uitvindingen gedaan en reeds bestaande verder verbeterd. Hiermee werd de basis gelegd voor onze moderne wereld. Enkele voorbeelden: Door de verbeterde zware ploeg met wielen kon de moeilijk bewerkbare maar vruchtbare vette grond van West-Europa eindelijk ontgonnen worden, wat de voedselproductie enorm verbeterde. Het paardenhalster was belangrijk, zodat nu paarden als trekkracht gebruikt konden worden. De stijgbeugel was belangrijk voor de verdere ontwikkeling van een efficiënte cavalerie. In de hoge en late Middeleeuwen werden ook de eerste vuurwapens, zoals het kanon, in gebruik genomen. Samen met verbeterde tactische en strategische oorlogvoering betekende dit het definitieve overwicht van Europa over de nomadische steppevolkeren die zo vaak het continent binnengevallen waren. Verder waren de windmolen en de eerste zeewaardige schepen middeleeuwse vindingen. Voor de snelle verspreiding van kennis, nieuwe ideeën en wetenschappelijke ontdekkingen is de boekdrukkunst belangrijk geweest.
4.6 Belangrijke personen
Constantijn I de Grote
Flavius Valerius Constantinus, geboren op 27 februari 272 gestorven op 22 mei 337, bekend als Constantijn I de Grote, was Keizer van Rome. Hij noemde zich vanaf juli 306 keizer, maar werd pas vanaf 308 als zodanig erkend.
Karel de Grote
Karel de Grote, geboren op 2 april 742 gestorven op 28 januari 814, was van 771 tot aan zijn dood koning der Franken; daarbovenop werd hij in 800 tot keizer van het Westen gekroond. Karel was de zoon van Pepijn de Korte en Bertrada van Laon bijgenaamd \"Bertrada met de grote voeten\". Er zijn geen portretten van Karel bekend maar wij weten van zijn biograaf Einhard en omdat zijn skelet in Aken bewaard bleef dat hij met een lengte van 2 meter en 4 centimeter bijzonder groot van stuk was. Karel was rossig, droeg een snor en had een \"vooruitstekende buik\". Karel werd in de 12e eeuw heiligverklaard maar wordt alleen in Aken vereerd.
Willem de Veroveraar
Willem de Veroveraar, geboren in circa 1027 gestorven op 9 september 1087, was van 1035 tot 1087 hertog Normandië en van 1066 tot 1087 als Willem I koning van Engeland. Tot 1066 werd hij Willem de Bastaard genoemd. Willem was de buitenechtelijke zoon van Robert de Duivel en Herleva, dochter van een leerlooier genaamd Fulbert. Hij werd geboren in het Normandische Falaise, zo\'n 30 km ten zuiden van Caen. Robert \"de Duivel\" werd ervan verdacht aan de macht te zijn gekomen na zijn oudere broer te hebben vergiftigd. Robert was hertog van Normandië tot hij in 1035 op de terugweg van een pelgrimstocht naar Jeruzalem overleed. Toen deze in 1035 overleed, volgde Willem zijn vader op als hertog van Normandië, wat gezien zijn buitenechtelijke afstamming erg ongebruikelijk was.
Frederik II
Frederik II, geboren op 26 december 1194 gestorven op 13 december 1250, was sinds 1212 Duitse koning en van 1220 tot 1250 keizer van het Heilige Roomse Rijk. Frederik was de zoon van Hendrik VI van Hohenstaufen. Hij verkreeg de koningskroon van Sicilië toen hij meerderjarig werd, juist op het moment dat dit koninkrijk uiteen dreigde te vallen. Toch waren dit zorgen voor later want eerst moest hij al zijn macht aanwenden om zijn erfenis veilig te stellen, namelijk het Heilig Roomse Rijk (Duitsland).
Lodewijk IX de Heilige
Lodewijk IX, geboren op 25 april 1214 gestorven op 25 augustus 1270, was koning van Frankrijk van 1226 tot zijn dood, in 1297 werd hij gecanoniseerd. Hij was de tweede zoon van Lodewijk VIII en Blanca van Kastilië. Nadat zijn vader op 12 november 1226 overleden was, werd hij reeds op 29 november, als jongen van 12, tot koning gekroond in de kathedraal van Reims, die op dat ogenblik nog in de stellingen stond. Hij stond aanvankelijk onder voogdijschap van zijn moeder, Blanca van Castilië, die erg beducht was voor een opstand van de feodale heren. Op 11 april 1229 stond graaf Raymond VII van Toulouse hem, door het Verdrag van Meaux, de Languedoc het gebied van Agen, de Quercy en de Rouergue af, waardoor voor Frankrijk een belangrijke opening naar de Middellandse Zee ontstond. Lodewijk IX trad in 1234 in het huwelijk met Margaretha van Provence, de oudste dochter van Graaf Raymond Berengar V van Provence.
Marco Polo
Marco Polo, geboren op 15 september 1254 gestorven op 9 januari 1324, was een Venetiaans handelaar en ontdekkingsreiziger, wiens beschrijvingen van zijn lange reis naar China in de volgende eeuwen voor de Europeanen een belangrijke bron voor informatie over Azië vormden. Kort na de geboorte van Marco (op het eiland Korčula, Kroatië in de Adriatische Zee), vertrokken zijn vader Nicolò Polo en zijn oom Maffeo Polo op een handelsreis naar Soedak. Verder zijn er later vele dingen naar Marco Polo vernoemd.
Dante Alighieri
Dante degli Alighieri, geboren op 14 mei 1265 gestorven op 13/14 september 1321, was een Italiaanse dichter, schrijver en kortstondig politicus. Zijn voornaamste werk, bekend als La divina commedia (Ned. titel De goddelijke komedie), een verbeelding van Hel (Inferno), Vagevuur (Purgatorio) en Paradijs (Paradiso), wordt beschouwd als één van de hoogtepunten van de wereldliteratuur. Dante leefde in Florence, destijds met 80.000 inwoners na Parijs de grootste stad in Europa en een van de belangrijkste culturele en handelscentra van Europa. Hij werd in 1302, terwijl hij als gezant bij de paus was, uit deze stad verbannen door de Zwarte Welfen, zijn politieke tegenstanders. Dit omdat Dante, als Witte Welf, een mildere politieke koers bepleitte, gericht op een andere verhouding van kerkelijke en wereldlijke macht. Hij pleitte onder meer voor een soort scheiding van kerk en staat en voor herroeping van de Donatio Constantini, een schenking door Constantijn de Grote, na diens bekering, van land aan de bisschop van Rome, die daar een rechtvaardiging van zijn wereldlijke macht in zag. Na een mislukte coup van de Witte Welfen besloten de Zwarte Welfen Dante en zijn familie voor twee jaar te verbannen. Deze straf werd, aangezien Dante bij verstek was veroordeeld, al gauw om gezet in levenslange verbanning.
Giovanni Boccaccio
Giovanni Boccaccio, geboren in 1313 gestorven op 21 december 1375, was een Italiaans dichter en schrijver die behoorde tot de Italiaanse Renaissance. Boccaccio was een buitenechtelijk kind van de koopman Boccaccio di Chellino. Hij ging in 1327 naar Napels om ook koopman te worden, maar ging er rechten en oude talen studeren. Een liefde voor Maria d\'Aquino, een onecht kind van koning Robert van Napels, ontwikkelde zijn dichterstalent. Rond 1340 verbleef hij in Florence, waar hij bevriend raakte met Petrarca, die hem invoerde in de wereld van het opkomende humanisme. Boccaccio\'s huis werd een centrum voor humanisten als Luigi Marsili, Coluccio Salutati en Filippo Villani. Uit verering voor Dante schreef hij diens biografie (Trattatello in laude di Dante, beter bekend als Vita di Dante). Ook vervulde hij diverse politieke opdrachten, onder meer voor de pausen Innocentius VI en Urbanus V, zowel in Avignon als in Rome.
5. Slot Ik wou mijn werkstuk graag over de middeleeuwen houden, omdat ik er graag wat meer over deze tijd wilde weten. Ik ben benieuwd wat voor belangrijke personen er in die tijd waren en hoe er geregeerd werd en wat voor godsdiensten ze hadden. We hebben het met geschiedenis over deze tijd gehad en dat vond ik een interessant onderwerp.
6. Literatuurlijst
Boeken:
Naam: Schrijver:
Geschiedenis van de Middeleeuwen H.P.H. Jansen
De cultuur van middeleeuws Europa J. le Goff
Encarta Winkler Prins Encyclopedie
Internet sites:
http://home.wanadoo.nl/j.strijbos/Middeleeuwen/Index.htm
http://www.wikimedia.org/nl-portal/
http://middeleeuwen.startpagina.nl/
http://middeleeuwen.beginthier.nl/
http://www.digischool.nl/mu/leerlingen/geschiedenis/middeleeuwen/algemeen.htm
http://www.kunstbus.nl/verklaringen/middeleeuwen.html
REACTIES
1 seconde geleden
E.
E.
vertel eens iets over belangrijke uitvindingen dus wat ze in de middeleeuwen hebben uitgevonden bijvoorbeeld namen van uitvindingen,...
11 jaar geleden
Antwoorden