De Aanleiding.
Het distributiestelsel verstoord
De hongerwinter was de winter van 1944 / 1945 waarin de nog niet bevrijde delen van Nederland werden geteisterd met een slinking van de energievoorziening, voedseltekorten en strenge kou. De energievoorziening raakte ontwricht omdat er geen contacten konden worden gemaakt tussen de nog bezette gebieden en de bevrijde delen van Nederland. Noord - Nederland was afhankelijk van de toevoer van Duitse kolen, maar doordat er na Dolle dinsdag ( 5 september 1944) spoorwegstakingen waren, werden er geen kolen meer vervoerd. De bezetter was woest en nam wraak door alle voedseltransporten naar het Westen van Nederland te verbieden. Op 27 september 1944 werd dit besluit door de Rijkscommissaris van Hitler, Seyss - Inquart genomen. Het verbod trof niet heel de bevolking, maar alleen het gedeelte dat in de grote en kleine steden van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht woonden. Zij waren volledig afhankelijk van een goed werkend distributiestelsel, maar die werd juist verstoord. Om het vervoersverbod effectief te maken, werden er geen transportvergunningen meer afgegeven en kwamen er controles op een aantal bruggen en in een beperkt aantal havens. Dit alles droeg een belangrijke rol tot het ontstaan van de hongerwinter.In de boerengezinnen had men geen gebrek aan voedsel, omdat ze zelf veel voedsel produceerden. Ook mensen die dicht bij die gezinnen en mensen die in kleine dorpen woonden, hadden meestal voldoende relaties met deze om hun eigen voedsel, dat steeds minder, werd aan te vullen. Al het geproduceerde voedsel werd ter beschikking gesteld van de overheid die het tegen vastgestelde prijzen liet verdelen. Zo werd dus al het voedsel op een eerlijke wijze verdeeld. Iedere leeftijdsgroep had recht op een bepaalde hoeveelheid voedsel. Daarbij werd er rekening gehouden met mensen die zware lichamelijke arbeid moesten verrichten, en met aanstaande en jonge moeders. Elke Nederlander had een distributiestamkaart en ontving periodiek bonkaarten voor levensmiddelen en andere zaken. Iedereen leverde deze bonnen in bij de winkelier en kon, als alles goed ging, tegen de vastgestelde prijs die levensmiddelen of ander zaken kopen. Die aankopen werden ook op de stamkaart aangetekend. In de eerste twee bezettingsjaren was er een verstoring in het distributiestelsel gekomen. In een groot deel, misschien wel in meer dan een derde van de gezinnen, werd niet genoeg verdiend om het voedsel te kunnen kopen waar ze recht op hadden. Deze verstoring werd opgelost doordat de lonen werden verhoogd en doordat het distributiepakket minder werd. Maar kort daarna kwam er een tweede verstoring: een toenemend deel van de agrarische productie was door de producenten rechtstreeks aan de consumenten verkocht, meestal tegen niet te hoge prijzen die op de echte zwarte markt golden. Hierdoor was via het officiële distributiestelsel nu minder te verdelen. In de provincies Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland heeft men bijna geen honger geleden. Natuurlijk kregen veel stedelingen het wel moeilijk. Lang niet alle mensen hadden voldoende relaties op het omringende platteland. Tabel: de gemiddelde weekrantsoenen van ‘normale verbruikers’ in de hongerprovincies, van 1 okt.- 23 dec.1944 ( in grammen, tenzij anders aangegeven)¹ Wie suiker kocht, kreeg geen jam of stroop (en omgekeerd), ² 62, 5 gram extra voor vier – tot twintig jarigen, 3 taptemelk was in de derde periode alleen verkrijgbaar voor 4 – tot 14 jarigen.De gevolgenDe centrale keukens Al in november 1940 werden er o.l.v. dr. Hirschfeld ( belangrijkste ambtenaar in de tijd van de bezetting) en ir. Louwes( leider van het in 1937 opgerichte voedselvoorziening in oorlogstijd) ‘centrale keukens’ ingericht in alle grotere steden. Deze keukens waren bedoeld om de armste onder de bevolking van gesubsidieerd eten te voorzien. In het begin kwamen er maar weinig mensen op af, maar later nam de belangstelling toe. De centrale keukens hebben in de Hongerwinter een zeer belangrijke rol gespeeld. Het aantal gemeentelijke keukens werd uitgebreid en er werden keukens opgericht door de dienst van Louwes en door de grote bedrijven. Al die keukens tezamen hadden eind ’43 (op een bevolking van negen miljoen mensen) een hoeveelheid van twee miljoen porties per dag. Er werd ook al gebruik gemaakt van bonloze bijvoeding aan industriearbeiders. In de zomer van ’42 waren er in Amsterdam 45000 personen die zes dagen per week tegen een kleine betaling hun warme voedsel bij de centrale keukens gingen halen. In de zomer van ’44 waren het er nog maar 8000. Deze daling zal te maken hebben gehad met de stamppotmoeheid die zich bij de gebruikers van de centrale keukens voordeed. Het gebruik maken van de centrale keukens had ook zijn nadelen. Je moest lang lopen voor het halen van warm eten en als je dan thuis kwam, moest je het eten warm houden of opwarmen. In de meeste centrale keukens werd het eten in de ochtend klaargemaakt. In de grote steden werd het eten gestoomd, dat wil zeggen gekookt in met stoom verwarmde ketels. Het werd dan in de gamellen (eetketels) naar de uitdeelposten gebracht met paard en wagen of met een handkar. Maar de mensen hadden klachten. Ze moesten lang wachten in en bij uitdelingsposten tot de gamellen arriveerden. Verder was er ook vaak ruzie over de verdeling van de inhoud van die gamellen. Bij de mensen ontstond ook irritatie doordat diegenen die met de bereiding van het voedsel, het transport en de uitdeling van het massavoedsel te maken hadden, in een bevoorrechte positie verkeerden. Het warme voedsel van de centrale keukens viel tegen bij de consumenten. Veel mensen gingen zelf, hoe moeilijk het ook was, thuis warm voedsel maken. Ze meenden dat dit beter was dan de dagelijkse tocht naar de dichtstbijzijnde uitdeelpost. Het aantal kopers van knipkaarten nam vanaf eind december ’44 toe doordat de rantsoenen toen nog verder waren verlaagd en de distributie nog meer haperingen ging vertonen. Wie een knipkaart had, kreeg tenminste iets, al was het niet veel. Mensen die geen gebruik maakten van de diensten van de centrale keukens gebruikten noodkacheltjes. Er moest immers gekookt worden. Een noodkacheltje kan het best omschreven worden als een vrij brede metalen pijp waarin men op een klein rooster een vuurtje stookte met alles wat maar branden kon. De pijp werd op de kachel geplaatst en bovenop de pijp zette men dan de pan met het te koken voedsel. Het was een probleem het kacheltje brandend te houden. Ook was de warmte van het noodkacheltje niet voldoende om voedsel lang genoeg te koken. Verder kon het kacheltje veel rook in de kamer veroorzaken. Veel mensen gebruikten daarom een hooikist. Deze werden in de Eerste Wereldoorlog ook veel gebruikt. Een hooikist is een afgesloten kist met stevig geïsoleerde wanden. Hierin lieten de mensen het voedsel, zo goed als kon, gaar worden. De strijd tegen de kou De weersomstandigheden waren, voordat het begon te vriezen, in de laatste drie maanden van ’44 al slecht. Ook was er in januari sprake van sneeuwstormen, dus deze periode was voor de meeste mensen een dubbele kwelling: de mensen hadden honger en hadden het heel erg koud. Dit kwam in het hele bezette gebied voor, maar vooral in de westelijk provincies. Vanaf september konden particulieren al geen brandstof, zoals bijvoorbeeld cokes, meer krijgen, althans niet via de officiële weg. Mensen trokken erop uit naar plaatsen waar vroeger kolen waren gelost, op rangeerterreinen, maar ook op plaatsen waar grote hoeveelheden kolen werden gebruikt, zoals gasfabrieken en elektrische installaties. In hoofdzaak gingen vrouwen, kinderen en oude mannen op zoek naar brandstof, want mannen onder de vijftig jaar konden worden opgepakt om verdedigingslinies te graven. Verder werd er naast kolen en cokes ook naar turf gezocht. Na een tijdje ging men ook op zoek naar hout. Bomen in tuinen werden gekapt en als men geen boom in zijn tuin had, ging men ergens anders bomen zoeken. De bomen langs de openbare weg en in parken en plantsoenen kwamen daarvoor het eerst in aanmerking. Natuurlijk was het kappen van bomen verboden, maar er was veel te weinig politie om dat verbod te handhaven. Naast de bomen in de parken werden ook de houten parkbankjes en sierbruggetjes over vijvers weggehaald. Bij deze houtzoektochten kwam regelmatig geweld voor, bijvoorbeeld als men dezelfde boom wilde omhakken. Wie het sterkste was had dan gewonnen. Er werd ook hout weggehaald uit verlaten huizen. Dit was erg gevaarlijk, omdat er veel ongelukken konden gebeuren. Vaak stortte het huis in als men het niet op de goede wijze sloopte. In Amsterdam begon dit ongeveer ergens in september. Toen men erachter kwam dat ertussen de tramrails houten blokjes zaten, werden die als brandstof weggehaald. De trams reden toch al niet meer. Ook werd er zelfs asfalt, vaak vermengd met sintels (geheel of half uitgebrand stuk steenkool), gebruikt als brandstof. Alles wat branden kon, werd mee naar huis genomen. Ook het eigen meubilair werd gebruikt, van stoelen tot tafels, van trapleuning tot boekenkast. Men deed dit alles in strijd tegen de kou, maar ook in strijd tegen de honger. Er moest immers ook gekookt worden. Gas en elektriciteit waren afgesloten voor particulieren dus werden alternatieven gezocht, zoals het noodkacheltje. Men zocht ook naar papier, want zonder papier kon men de kachel of het noodkacheltje niet aankrijgen. Men gebruikte hiervoor een deel van zijn boeken. Hongersnood De voedselvoorzieningen werden steeds minder. Veel producten werden niet meer op de voedselbonnen gezet, of je kon nog maar veel minder krijgen. Vanaf eind februari ’44 protesteerden in diverse plaatsen groepen vrouwen tegen de honger. Na september kwam de stadsbevolking er steeds meer achter hoe afhankelijk ze was van het platteland. Afhankelijk van het inkomen kon men eten wat men wilde. De keuze was natuurlijk wel veel beperkter dan nu. In januari werd de situatie in Amsterdam als maar slechter. Slechts een deel van de aardappelhandelaren was in staat het weekrantsoen van 1 kilo te leveren. De bevoorrading van de centrale keukens verliep zo traag dat men, al kwam men op een tevoren vastgesteld tijdstijd, hongerig en koud uren moesten wachten voordat men het warme voedsel kon meenemen. Bakkers die aan huis bezorgden stopten met hun rondes omdat de bakkerskarren snel werden overvallen.Een groot deel van het bedrijfsleven stond stil. Veel arbeiders waren ziek en uitgeput. Anderen gebruikten de kracht die ze nog hadden om op het platteland voedsel te gaan zoeken. Dit waren de zogenaamde hongertochten, op de fiets naar het noorden van het land om spullen te ruilen tegen voedsel. Dit moesten de mensen doen omdat sinds de herfst van ’44 het verboden was voor de mensen van het platteland, pakketjes te versturen met voedsel. Nu moesten de mensen uit de steden dus zelfs hun voedsel gaan halen. Gemeentelijke reinigingsdiensten waren ook niet meer aanwezig. De straten werden nauwelijks schoongemaakt en het vuil op de straten werd steeds meer, omdat het meeste huisvuil buiten bleef liggen. In de meeste steden konden alle leslokalen van begin november nog een beetje verwarmd worden, maar de voorraden brandstof raakten al snel op. In veel scholen werd ingebroken: de schoolbanken en –borden kon men goed gebruiken voor kachelhout. Onderwijzers gingen zich als bewakers voordoen om deze inbraken tegen te gaan. De kerstvakantie werd in Amsterdam verlengd zolang het vroor en een tijdje later werden zelfs de scholen gesloten. Pas tegen februari werd het onderwijs hervat in scholen waar men nog voldoende brandstof had om tenminste enkele lokalen te verwarmen. Voor scholen die niet genoeg brandstof bezaten, moesten de leerlingen per week tweemaal twee uur op school komen. In Amsterdam kwam overigens ook veel schoolverzuim voor. Bij de scholen voor voortgezet onderwijs waren de moeilijkheden niet kleiner. Veel mannelijke leerlingen van zestien jaar en ouder bleven weg van de scholen uit angst dat ze opgepakt werden door de politie om bijvoorbeeld verdedigingslinies te graven. De wat oudere leerlingen, zowel jongens als meisjes, waren afwezig doordat zij voedsel gingen zoeken op het platteland. Vermagering en verzwakking kwam in de hongerwinter, natuurlijk vooral in de hongerprovincies, bijna bij alle stedelingen voor. In de 2de week van november ’44 vielen de eerste twee slachtoffers van de hongerziekte. Het totale aantal slachtoffers in Amsterdam van de hongerziekte was 2477.Zwarte markt Het was natuurlijk onvermijdelijk voor de overheid om een zwarte markt te voorkomen. De zwarte markt kan men onderverdelen in de zwarte groothandel en de zwarte kleinhandel. In de zwarte groothandel werden hele partijen door de ene handelaar aan de andere verkocht. De echte zwarthandelaren waren in die zwarte groothandel actief. De zwarte kleinhandel werd bedreven door boeren, tuinders en kleinhandelaren. Zij verkochten hun producten of achtergehouden artikelen buiten de distributie om tegen hogere dan de vastgestelde prijzen. Slechts een klein deel van de bevolking kon de hoge prijzen betalen die in de zwarte kleinhandel werden gevraagd. De meeste mensen hadden er geen geld voor en betaalden daarom in plaats van met geld, met goederen. Het einde van de hongerwinterIn maart en april was de winter nog niet voorbij. Maar op sommige dagen viel de dooi al in. Met het stijgen van de temperatuur en het lengen van de dagen werden er al twee problemen opgelost, gebrek aan licht en warmte. Tien dagen lang, vanaf 29 april 1945 gooiden Britse en Amerikaanse bommenwerpers voedselpakketten uit voor de mensen in het bezette gebied. Dat was natuurlijk een grote redding voor veel mensen om aan de hongerdood te kunnen ontsnappen. Ook kwam er internationale hulp. Met de bevrijding van Nederland was ook meteen de honger voorbij, er kon weer voedsel worden aangevoerd vanuit het buitenland. De slechte levensomstandigheden behoorden tot het verleden.
Conclusie
Tijdens de laatste maanden van de oorlog hadden veel mensen het erg zwaar om te kunnen overleven. De kou was hun grootste vijand, weken achtereen was er strenge vorst, zowel overdag als ’s nachts. Als gevolg hiervan werd de brandstof schaars, daarom zochten veel mensen naar alternatieven voor brandstof, zowel brandstof om zich warm te houden (kachel) als brandstof om zich te voeden (voedsel) Verder reisden mensen uit de steden naar het platteland om voedsel te kopen van geld of goederen.Er is niet één oorzaak maar er zijn meerdere oorzaken van de hongerwinter. Zoals al gezegd, was natuurlijk de strenge winter een belangrijke oorzaak. Maar ook moet gedacht worden aan de Spoorwegstaking van september ’44. Als straf hiervoor stelde de Duitse bezetters een vervoerverbod in, waardoor er veel te weinig steenkool en voedsel uit Duitsland kon worden aangevoerd Vooral het westen van het land leed onder de hongerwinter: Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht werden getroffen door het vervoersverbod. Deze gebieden hadden het, het hardst getroffen doordat ze weinig landbouw hadden. De noordelijkere provincies hebben daarom niet zoveel last van honger. Om toch wat aan de hongersnood te kunnen doen, werd het aantal centrale keukens uitgebreid. Verder ontstond de zwarte markt. Mensen konden legaal geen voedsel meer krijgen, dus kocht men het op de zwarte markt, waar heel hoge prijzen werden betaald. In het begin van de hongerwinter verzonden mensen uit de plattelandsgebieden pakketjes met voedsel naar de mensen in de stedelijke gebieden. Toen dit in de herfst van ’44 werd verboden, moest men zelf op voedsel uit, dit worden de hongertochten genoemd. Ten slotte kan worden gezegd dat de hongerwinter een verschrikkelijke periode uit de bezettingstijd was, waarin mensen die al een ‘hele oorlog’ meegemaakt hadden het nog eens extra zwaar te verduren kregen.
Bronvermelding
· Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 10 b, Het laatste jaar II, eerste helft ‘s - Gravenhage, 1981
· David Bernouw, De hongerwinter, verloren verleden deel 6, Hilversum, 1999
· Henri van der Zee, De Hongerwinter, van Dolle Dinsdag tot Bevrijding, ‘s – Gravenhage, 1989
· Internet, google voor afbeeldingen en info.
· Encarta 1999, voor info.
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Wow!!
13 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
super goed! :)
7 jaar geleden
Antwoorden