Rond 1130 ging de Romaanse stijl geleidelijk over op de gotische stijl. In het begin was het vooral te merken in de steden, pas later was het ook te zien op het platteland. De Gotiek is dus stedelijke kunst. Er kwamen steeds meer steden bij, waarin kerken moesten worden gebouwd. Bouwmeesters probeerden steeds mooiere en nieuwere kerken te maken dan andere. Hierdoor werd vooral de schoonheid van kathedralen steeds groter. Er werd niet meer met hout, maar uitsluitend met steen gebouwd. De gotiek ontstond in Noord-Frankrijk en verspreidde zich langzamerhand over Europa. Vooral in Engeland, Duitsland, Italië, Spanje, Oostenrijk en Nederland werd de stijl populair.
De gotiek is in 3 delen gesplitst:
1. De vroeggotiek (1150 - 1250)
2. De hooggotiek (1250 - 1350)
3. De laatgotiek (1250 - 1530)
De naam Gotiek komt van de Italiaan Giorgio Vasari, het is afgeleid van het Italiaanse woord gotico, dat 'barbaars' betekent. Giorgio Vasari vond de niet-Romeinse kunst “barbaars” of “van de Goten”. De Goten waren een Germaanse stam die in de 5de eeuw na Christus een koninkrijk stichtten in Italië. De Goten veroorzaakten mee de val van het West-Romeinse rijk.
De bouwkunst
In de vroeggotiek begon het in de hoogte bouwen zich te ontwikkelen. Men wilde dichter bij God staan en zo ontstond de verticale lijnen; hogere torens waren het gevolg.
Het interieur van de kerk moest lichter worden en dus veranderde de kleine ramen van de Romaanse tijd in grote ramen waardoor het daglicht naar binnen kon. Op de ramen werden Bijbelse verhalen of dagelijkse gebeurtenissen afgebeeld.
Om de druk van het dak en de gewelven op te kunnen vangen, ontstond er luchtbogen die de druk 'doorgaven' aan steunberen (contraforten).
De spitsbogen en het kruisribgewelf, die in de Romaanse tijd al waren uitgevonden, werden in de gotiek verder ontwikkeld en werden dé kenmerken van de gotische bouwstijl.
Een kruisribgewelf werd aan het einde van de Romaanse tijd gebruikt. Dit maakte het bestaan van de gotiek mogelijk. Dankzij een lichtere constructie konden gebouwen hoger gebouwd worden dan ooit.
Dit is een stergewelf
A: twee of meer gordelbogen
B: twee diagonaalribben
C: een tierceron, een verdelingsrib tussen de hoofdribben
D: een druiper, een doorhangende sluitsteen, karakteristiek voor de late gotiek en vaak rijkelijk bewerkt
E: een lierne, een kleine verbindingsrib
F: twee schild of muraalbogen
Een steunbeer is een steun voor een muur bestaande uit een zijdelingse verdikking.
Steunberen zorgen ervoor, dat in de Gotiek de muren van een kerk langer konden worden zonder dat het van binnen uit zichtbaar is.
De gotische kerken die gebouwd werden hadden ook in het middenschip een spitsboog gekregen. De druk die deze boog veroorzaakte ging voornamelijk naar beneden, maar om de krachten op te vangen die opzij werkten, werden luchtbogen toegepast. Die luchtbogen werden tegen gehouden door steunberen. Meestal werden er twee of meer luchtbogen geplaatst en waren er dus ook meerdere steunberen.
In de vroeggotiek werd, net zoals in het Romaans, het gewelf op een vierkant geprojecteerd. (vierkanten met een kruis erin is een travee: kijk plaatje)
De travee in het middenschip was een vierkantje en die van de 2 zijschepen waren een 2x een kwart kleiner.
Maar in de hooggotiek veranderde dit; de travee in het middenschip werd een rechthoek en die van de zijschepen werden 1 x de helft van die van het middenschip. De pijlers in de kerken werden vervangen door puntpijlers. Ook werd de kerk nu veel meer versiert door
o.a. pinakels en het karakteristieke roosvenster. De kantelen zijn in de gotiek uitgevonden.
Na de 14de eeuw neemt de kerkenbouw af en worden er vooral niet-kerkelijke bouwwerken, zoals kastelen, bruggen, stadsmuren en raadhuizen, in de gotische stijl gemaakt. Later wordt deze bouwstijl ook toegepast op huizen van rijke burgers.
De gotiek ontwikkelde zich op verschillende manieren in andere landen.
1. In Frankrijk werden de kerken (binnen en buiten) versierd met beeldhouwwerken en
andere ornamenten, vooral bij de portalen. Ook zijn de kerken altijd aan een plein gevestigd.
Voorbeelden van gotische kerken: 1. Saint Chapelle te Parijs en 2. de Notre Dame te Parijs.
1. 2.
2. In Engeland is de gotiek altijd een van de belangrijkste bouwstijlen geweest. De kerk heeft
een groot grondvlak, is lang, smal en vrij laag. Ook zijn de gevels en transepten ver ontwikkeld.
3. Nederland en Italië daarentegen hebben niet veel bijgedragen aan de gotische stijl. Alleen de laatgotiek
is echt doorgedrongen. Voorbeeld van een gotische kerk in Nederland: de Sint Jan in Den Bosch.
4. In Duitsland hield men zich erg aan de Romaanse stijl en dus bleven de kerken massief, zwaar en sober met kleine ramen. Het voorbeeld van een (Frans) gotische kerk in Duitsland: de dom in Keulen.
Wel is opvallend dat de gotiek in het noorden van Europa veel langer is blijven hangen dan in het zuiden, waar, met name in Italië, de renaissance vrij snel zijn intrede deed. Gotiek in het noorden duurde tot
Ongeveer 1400 en in het zuiden tot ongeveer 1300.
De Beeldhouwkunst
In de Romaanse periode waren er alleen maar beelden in het westelijke portaal. (portaal is de voorkant van bijv. een kathedraal) Maar in de gotiek kwamen er vele beelden op de Noord- en Zuid-portalen en ook op de luchtbogen. Ook zijn er duidelijke verschillen met
'de kwaliteit' van de beelden. De beelden werden losser, dat wil zeggen; de strakke vorm van de zuil werd achterwege gelaten en het beeld kwam ervoor te staan. De beelden kregen
meer emotie. Ook hadden de beelden onderling contact, waardoor het natuurlijker werd. De beelden hadden vooral religieuze onderwerpen. Er werd veel met steen gewerkt (vooral in Zuid-Europa), omdat dat nauwelijks kapot gaat, maar ook met hout. Vooral in Nederland en Duitsland gebruikte men dat veel voor
bv. preekstoelen, altaren etc.
Op dit moment bevinden zich nog weinig kunstvoorwerpen van de Gotiek. Er is heel veel vernield in de beeldenstorm van 1522.
De schilderkunst
De schilderkunst ontwikkelde zich op dezelfde manier als de beeldhouwkunst. Er kwam meer emotie bij, de anatomie werd beter, de plooival klopte en de schilderkunst werd door de kerken gestimuleerd. De onderwerpen waren dus vooral godsdienstig en werden soms in de eigen tijd afgebeeld. De details werden vaak weggelaten en de achtergrond was één kleur meestal goud. De schilders waren in die tijd helemaal niet bekend. Dit veranderde. In de 14de eeuw groeide de steden en werden burgers rijker. Hierdoor ontstond aan het einde van de hooggotiek de portretkunst. Ook wilde kunstenaars niet langer anoniem blijven. De achtergronden werden veel realistischer. Ook werd er nu veel op de details gelet.
Er vonden 3 belangrijke ontwikkelingen plaats:
1. Er vond een samensmelting plaats tussen de figuren en de achtergrond (met soms een verzonnen achtergrond).
2. Er kwam een begin van ruimte suggestie; begin van perspectief.
Er werden plannen (dimensies) gemaakt
3. Er werd gestreefd naar realisme ( in de miniatuurschilderkunst)
Vooral in Vlaanderen werd dit belangrijk ( 'de Vlaamse primitieven'). Alles werd weergegeven zoals de kunstenaars het zagen. Een belangrijk voorbeeld van zo'n Vlaamse primitief is Jan van Eyck.
Hij en zijn broer Hubert waren een van de eerste die gebruik maakte van een nieuw schildermateriaal, namelijk olieverf. Juist olieverf maakte het mogelijk om ruimtelijk te werken. Want olieverf droogt niet snel, waardoor je kleuren mooi in elkaar kan laten overlopen. Ook is er dan nog een mogelijkheid om het te corrigeren; en deze overloop van kleuren werkt ruimtelijk. Daarvóór gebruikte men tempera dat is een mengsel van eigeel met pigment en dat droogt erg snel. Hierdoor konden er geen mooie kleurovergangen gemaakt worden en geen grote oppervlakten beschilderd worden. De uitvinding van olieverf was dus revolutionair!
Jan van Eyck
Andere bekende Vlaamse primitieven uit die tijd waren:
de Meester van Flémalle, Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Hans Memling, Jeroen Bosch, Gerard David, Fra Angelico en hugo van der Goes.
De bekende fresco’s werden gemaakt door o.a. Giotto
Een fresco was een schildertechniek op nat pleisterwerk.
Fresco betekend in het Italiaans ‘vers’. Omdat dit heel snel geschilderd moest worden want binnen een dag was het pleisterwerk weer droog.
Er was een enorme bloei van glas-in-loodschilderingen.
Het glas-in-lood werd gebruikt voor de ramen in de kerken en bestonden dus uit Bijbelse voorstellingen. Ze werden vooral in Frankrijk gebruikt.
Aan het glas (mengsel van zand en potas) werd metaaloxiden toegevoegd om kleur te krijgen en het schilderen zelf gebeurde met loodverf. Een goed voorbeeld zijn de roosvensters.
Eind 16e eeuw had de Renaissance vrijwel in heel Europa de gotiek verdrongen!
REACTIES
1 seconde geleden