Gotiek

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 1568 woorden
  • 17 mei 2001
  • 76 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
76 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
Inleiding

Gotiek is de benaming voor een stijl in de Europese middeleeuwse kunst van ca. 1150 tot ca. 1500. De term gotiek werd oorspronkelijk gebruikt door 15de-eeuwse humanisten om een bepaald type middeleeuws schrift tegenover het ‘Romeinse’ schrift aan te duiden. Tussen de Romaanse en de gotische architectuur waren toch een paar belangrijke verschillen op het niveau van bouw: de gotische kathedraalbouwers probeerden hun kerken een ogenschijnlijk zwakke structuur te geven, zodat het een wonder zou lijken dat zij overeind bleven; zij construeerden bogen die lijken te zweven en volledig geperforeerde torens, enorm hoge ramen en overkappingen zonder de ondersteuning van muren.

1. Architectuur

De gotiek vooral gekenmerkt door de systematische toepassing van spitsboog en ribgewelf. Geen van beide behoort op zichzelf uitsluitend tot de gotiek. Ze komen reeds in de zuiver Romaanse architectuur voor.

Tot de eigenschappen van de ontwikkelde gotiek behoort een streven naar buitengewone rijzigheid en ijlheid, naar het oplossen van het bouwwerk in louter ‘actieve’ elementen als pijlers, bundels van colonnetten, bogen en gewelfribben, terwijl de wanden zoveel mogelijk worden opgelost in vensters. Door rijke profilering wordt aan het bouwwerk het massale karakter ontnomen. In de gotische architectuur verandert de buitenkant van het gebouw niet veel, het gebouw behoudt een soort vast patroon. Dit geeft de indruk van een onbepaalde veelheid en samengesteldheid. De gotiek suggereert de onmeetbare verte en de onpeilbare hoogte. Dankzij dit ontwikkeld zich een uitstekend systeem van verdeling en concentratie van krachten en een uitmuntend technisch systeem.
De kenmerkende elementen van de gotiek zijn: de steunberen dien dienen om de buitenwaartse druk van de gewelven en de bogen op te nemen. Dan zijn er de stenen vensterharnassen, zij vullen de vensteropeningen met stijlen. De fialen of pinakels(siertorentjes), deze worden tegen de steunberen en in de balustraden geplaatst. De frontalen of winberen, zij bekronen als rijzige frontons de vensters. Dan zijner nog de hogels en kruisbloemen, deze verrijken de frontalen en fialen op decoratief niveau. Gotiek toont dan ook een grote liefde voor torens.
De gotiek werd het meest in kerken ontwikkeld met hun annexen als kloostergangen en kapittelzalen. Op decoratief gebied uit gotiek zich meer aan burchten en vorstelijke residenties, aan stedelijke gebouwen als hallen, stadhuizen en woonhuizen.
Aan de buitenzijde van de kerken verschijnt een steeds overdadiger versiering met beeldhouwwerk, vooral bij de portalen, en met bouwornamenten. Het beeldhouwwerk wordt meer en meer onafhankelijk van de architecturale vormen en hoewel de inhoud sterk aan tradities gebonden blijft, wordt wat betreft de vorm steeds meer het model uit de natuur nagevolgd. Bij de versiering van het interieur legt men zich vooral toe op het maken van gekleurde ramen. De wandschilderkunst krijgt minder kansen, terwijl ook de figurale sculptuur aan de kapitelen gaat verdwijnen.
Regionale ontwikkelingen:
-Kathedraal in Wells
-Maria-altaar, Hergottskirche, Creglingen
-Kathedraal van Reims
-York Minster
Het is logisch dat de zelfde gotische stijl niet overal werd gebruikt, daarom de regionale ontwikkelingen, bijvoorbeeld in Bourgondië en Normandië. Natuurlijk waren er ook gotische aspecten die overal aanwezig waren, zoals bijvoorbeeld de kerkbouw van de cisterciënzers.
Als het begin van de gotische bouwkunst beschouwt de onder leiding van abt Suger tussen 1132 en 1144 tot stand gekomen abdijkerk van St-Denis (bij Parijs). Rond 1140 ontstaan ook de eerste delen van de kathedraal de Sens. In de tweede helft van de 12E ontstaan in een verder ontwikkelde stijl de kathedralen van Parijs, Laon en Noyon. De klassieke stijl van gotiek begint pas met de aan bouw rond 1200 van de kathedraal van Chartres. Deze stijl bereikt zijn hoogtepunt in de kathedraal van Amiens. Deze is begonnen in 1220.
In elk land heeft de gotiek aldus een eigen ontwikkeling gekregen, hoewel men steeds is uitgegaan van de Franse vormen. Voor Frankrijk onderscheidt men de volgende perioden: vroege gotiek,( tweede helft 12de eeuw); hoge gotiek, (ca. 1190 – ca. 1250); rayonnante gotiek,(ca. 1250 – ca. 1400); late of flamboyante gotiek, (ca. 1400 – ca. 1500). Engeland heeft zich wat betreft de gotiek zeer zelfstandig ten opzichte van Frankrijk ontwikkeld. De indeling in perioden is er als volgt: early English, tot ca. 1275; curvilinear of decorated,( ca. 1275 – ca. 1300); perpendicular,( tot in de 16de eeuw). Voor de Duitse landen gelden de perioden: Frühgotik,( ca. 1250 – ca. 1300); Hochgotik, (ca. 1300 – ca. 1400); Spätgotik, (ca. 1400 – 16de eeuw). Hier (en in de Nederlanden) had men voorkeur voor de hallenkerk.
In Spanje volgde men in het algemeen de Franse voorbeelden vanaf de 13de eeuw, vaak vermengd met Moorse elementen. In Italië ziet men wel de uiterlijke, vooral ornamentele kenmerken van de gotiek in de bouwkunst, maar in wezen bleven de Italiaanse bouwmeesters toch vasthouden aan de vooral voor het interieur karakteristieke brede, door weinig dunne zuilen ingedeelde ruimte van de vroegchristelijke basilica.
2. Beeldhouwkunst

-Ruiter van Bamberg
-Statues-colonnes
-De Mozesput

Na de rijke decoratieve fantasie van de Romaanse sculptuur brengt de gotiek aanvankelijk versobering, doordat de lineaire behandeling van de vlakken en blokken plaats maakt voor een meer plastische opvatting, die met zich meebrengt dat men het oppervlak van het beeld allereerst beschouwt als begrenzing van de vorm; het westelijk portaal van de kathedraal te Chartres toont de overgangsstijl uit ca. 1145. De beelden zijn nog elementen van de architectuur: figuraal bewerkte zuilen. De belangstelling van de kunstenaar wordt ruimer en gaat meer op bijzonderheden in, zodat de figuren een grotere verscheidenheid krijgen door een eerste poging tot individuele expressie. Volume, lijn en vlak van het beeldhouwwerk krijgen een zelfstandige waarde binnen het architectonisch geheel en hun licht- en schaduwwerking wordt in verband hiermee nadrukkelijker. Met de overgang van de architectuur-versierende plastiek naar vrijstaande beelden, hangt de omstandigheid samen dat de voorkeur voor het gebruik van diermotieven plaats maakte voor toepassing van de menselijke gestalte als hoofdmotief. De gotische beeldhouwer behandelt de menselijke figuur niet meer met de volstrekte onverschilligheid voor organische bouw en proporties welke in de Romaanse plastiek opvalt. Zonder naturalistisch te zijn wordt de houding natuurlijk en de plooienval van de gewaden voegt zich logisch en niet meer uitsluitend decoratief om de gestalten. De primair geestelijk gerichte levensbeschouwing had tot gevolg dat het lichaam als ondergeschikt behandeld werd aan de zielsexpressie, die zich concentreert in de gelaatsuitdrukking. In sterk contrast tot de edele harmonie van de heiligen- en engelenfiguren staan de duivels en dierenkoppen, die als waterspuwer of versiering van luchtbogen aan het exterieur van de kathedralen voorkomen.
Tegen het eind van de 13de eeuw ontwikkelt de beeldhouwkunst , zoals de architectuur, zich tot grotere verfijning en in de 14de eeuw zet deze richting zich voort. Het algemene kenmerk van ingetogen ernst verdwijnt en maakt plaats voor het steeds nadrukkelijker accentueren van een hoofs raffinement.
Omstreeks het midden van de 14de eeuw keerde de belangstelling van de beeldhouwers zich naar de natuur. Een krachtig realisme gaat de boventoon voeren. Waar de gave eenheid van het enkele beeldhouwwerk achteruitgaat, kan men een grote verruiming van de beeldende mogelijkheden opmerken.
Frankrijk had tot het midden van de 14de eeuw het voorbeeld gegeven in de kunst. Dit werd in hoge mate bevorderd door de omstandigheid dat tot in Hongarije en Kroatië Franse architecten, beeldhouwers en schilders werkten. Naast de verschillende Duitse scholen, zoals de Neder-Rijnse en de Beierse, is Bourgondië een van de belangrijkste centra geweest, vooral door het werk van Claus Sluter.
In de 15de eeuw beleeft de gotiek haar laatste bloei in de zgn. style flamboyant. Algemeen is het verschijnsel dat de plastische versiering de architectuur overwoekert en een voorkeur heeft voor een drukke bewogenheid en een weids gebaar. Terwijl de oudere middeleeuwse beeldhouwkunst vnl. in steen uitgevoerd is, geven de laatgotische kunstenaars, vooral in Duitsland en de Nederlanden, de voorkeur aan hout, dat bijna altijd zorgvuldig gepolychromeerd en gedeeltelijk verguld werd. Dit materiaal biedt veel grotere mogelijkheden tot een losse vormgeving dan steen.
3. Overige kunsten

Uitgaande van de bouwkunst en van de beeldhouwkunst aan de gebouwen heeft men de gotiek als stijlaanduiding uitgebreid tot de schilderkunst, de miniatuurschilderkunst, ivoorreliëfs, interieurdecoraties, tapisserieën (mille-fleurs-tapijten), meubelen, kostuums en edelsmeedwerk. De vormentaal is afgeleid van die van de bouwkunst. De versieringsvormen die in en aan de gotische architectuur zijn ontstaan, hebben in alle mogelijke andere materialen in alle vormen van kunstbeoefening toepassing gevonden. De glasschilderkunst beïnvloedde de miniatuurschilderkunst. In Frankrijk bereikte de miniatuurschilderkunst een hoogtepunt in de 13de eeuw; in de 15de eeuw waren Parijs en Dijon artistieke centra. De miniatuurschilderkunst ging zover dat zij de indelingen overnam van het glasraam, dezelfde rijke kleurigheid en het aanbrengen van het schitterend licht door het toepassen van bladgoud.

De schilderkunst van de late middeleeuwen weet steeds, behalve het didactische element ook het spiritualisme te behouden dat, evenals in de gotische bouwkunst, standhoudt naast de technische verbeteringen. Aanvankelijk waren de schilders in heel West-Europa trouw aan de meer abstracte uitbeelding en het hiëratisme van de Byzantijnse kunst. Nog lang maakten zij hun persoonlijke opvattingen ondergeschikt aan de algemeen geldende concepten van de overlevering. Giotto bracht wel in zijn muurschilderingen van het begin van de 14de eeuw meer menselijkheid, maar de vergeestelijking blijft in het Westen leven tot het begin van de 16de eeuw.

Evenals aan de andere gotische kunsten leverde Frankrijk ook aan de schilderkunst een belangrijke impuls. Er was eenverbinding tussen de Italiaanse en Franse vormentaal, daardoor ontstond de Internationale Stijl. Aandacht voor het detail en voor de natuur, een rijk kleurenpalet en vloeiende lijnen maakten dat ook thematiek in de schilderkunst werd opgenomen. De paneelschilderkunst kwam er tot ontwikkeling en werd in de 15de eeuw vooral door de panelen van de Nederlanders (zgn. Vlaamse Primitieven) beïnvloed. In de Duitse landen bloeide in de 14de eeuw de schilderkunst.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.