Door de industriële revolutie kwam de urbanistie op gang. Die ontwikkeling veranderde de leefomstandigheden van de gezinnen. Mensen gingen wonen in kleine en smerige huizen, zonder waterleiding en goede afvoer. Binnen de gezinnen steeg de angst voor ernstige ziektes.
Het gezin verloor zijn functie als productie-eenheid. Het werd een eenheid van consumptie, betaald met het loon dat verschillende mensen (ouders en/of kinderen) buitenshuis verdienden. Dit betekende een verschuiving van de gezinseconomie naar de gezinslooneconomie.
In de stad was de invloed van de familie en de vrienden op de jonge arbeiders gering. Er kwam meer ruimte voor de romantische liefde, hoewel de voorkeur nog steeds bestond naar iemand die gezond was, met een rustig karakter en zo mogelijk welvarend. Hierdoor bleef de situatie van de vrouw binnen in het gezin hetzelfde. De vrouw verdiende minder dan de man en werd gezien als aanvulling. Het buitenshuis werken van de vrouw leidde dus niet tot enige emancipatie. De man was nog steeds de baas in huis die steeds vaker wegvluchtte in de drank. Dit leverde extra spanningen op binnen het gezin, door middel van huishoudelijk geweld tegenover kinderen en vrouwen. Die kinderen hadden het zwaar op het werk, omdat ze buiten de bescherming van hun ouders werkten in de fabrieken.
3 Op weg naar de \'welfare state\'
Hoe paste de samenleving zich omstreeks 1900 aan aan de industriële revolutie?
Economie:
Na 1850: Engelse economie nog grotere bloei, vooral voor bedrijven die al machtig waren. Landbouw door efficiënte organisatie gouden tijden. Nieuwe werktuigen. Ook industriële revolutie groeide: dankzij nieuwe uitvindingen en uitbreiding Brits imperium=> koloniën: grondstoffen leveren en dienen als afzetgebied. Tijd van vrijhandel: ontbreken invoerrechten. Engeland kon dan goedkoop exporteren en liep voorop met goedkope, moderne productie. Arbeiders: Hoger loon en koopkracht steeg. Werkdagen werden korter, het werk minder vermoeiend en aandacht besteed aan werkomstandigheden en veiligheid. 1850-1920 begin Britse verzorgingsstaat. 1908 wet op ouderdomspensioen. 1911: een soort ziekenfonds voor arbeiders en een werkloosheidsverzekering.
Gezonder leven:
Rijken bereid iets meer bij te dragen aan openbaar bestuur om ziektes zoals cholera te kunnen voorkomen door waterleidingen en rioleringen in grote steden.Na 1870 leven in steden duidelijk verbeterd. Ook leven arbeiders minder ongezond door betere watervoorzieningen en goedkope zeep en steenkool. Dankzij medische wetenschap: tal van nieuwe medicijnen ontwikkeld. Sommige arbeiders konden beter een huis kopen/huren, maar toch nog veel mensen in kleine, smerige, gehorige en vochtige \'huizen’. 1921:1 op de 8 huizen hadden elektriciteit.
Gezellig thuis:
Verbetering lonen, huizen, gezondheid, materiële omstandigheden en kinderdaling: gezinsleven meer aandacht. Meer gezelligheid: traditionele arbeidersgezin. Uitjes nu ook voor hele gewone mensen betaalbaar. Huis ingericht met veel spulletjes. \'Mooie kamer\' met heel veel fraaie spulletjes => symbool van de nieuwe welvaart. Man werkte, vrouw zorgde voor de kinderen en het huishouden, soms verdiende ze wel iets bij. Vrouw had ook invloed op beslissingen. Vrouwenbeweging: kreeg gedaan (1869) dat vrouwen mochten stemmen voor gemeenteraadsverkiezingen. Na WO1 ook voor het parlement.
Allemaal naar school:
Onderwijs ook beter verdeeld. Education Act 1870 gaf ieder kind recht op onderwijs. Plaatselijke overheden richtten overal schoolraden op: Deze richtten scholen op als er te weinig particuliere scholen in de gem. waren=> maatregen had effect. 1860 25%, in 1880 80% naar school. Opvoedingstaak: van huisgezin naar school. 1880 kinderen 5-10 jaar leerplichtig. 10 jaar later: gratis onderwijs voor kinderen wiens ouders het niet konden betalen. Er werd toch wel verzuimd: vooral op het platteland in de oogsttijd. Minder meisjes als jongens leerden door na de leerplichtige leeftijd.
Bevolkingsaantallen:
Aantal sterfgevallen nam af: Verbeterde gezondheidszorg en voeding. Malthusiaanse bond waarschuwde voor het gevaar van overbevolking en de nadelen van grote gezinnen en propageerden geboortebeperking. Vanaf 1870 anticonceptiemiddelen. Na 1875: Aantal geboorten in Engeland en Wals dalen van 35 per 1000(1875) tot 24 per 1000(1911). Het aantal sterfgevallen ook: 22 per 1000(1871) tot 14 per 1000(1911). Mensen leefden langer en de bevolking groeide: Mensen streefden naar een grotere welvaart voor het gezin door het kinderaantal te berperken en het aantal geboorten daalden door de introductie van methodes van geboortebeperking. daling sterftecijfer: Hoger inkomen, beter voedsel, beter behuizing, meer persoonlijke hygiëne en vooral de aanwezigheid van riolering en een goede drinkwatervoorziening. Goedverdienende arbeiders: lagere kindersterfte dan bij ongeschoolde arbeiders. Gezinnen werden kleiner. Demografische transitie.
Hoe paste de samenleving zich omstreeks 1900 aan aan de industriële revolutie
Door de steeds hoger wordende welvaart onder alle lagen van de bevolking, ging de mens meer gebruik maken van de mogelijken die de industriële revolutie meebracht. De man en vrouw kregen een aparte functie binnen het gezin. De man bracht het geld binnen (het werd ‘not done’ om als vrouw te werken), terwijl de vrouw het huishouden en de opvoeding verzorgde. De vrouw kreeg meer invloed bij het maken van beslissingen. Deze tijd van hogere welvaart was ook het begin van de verzorgingsstaat (‘welfare state’). Maar alleen de welvaart werd iets beter verdeeld, maar ook het onderwijs. Steeds meer kinderen konden naar school gaan. Langzamerhand werd ook de opvoedingstaak verschoven van het huisgezin naar de school. Het ‘doorleren’ na de leerplichtige leeftijd was niet gewoonlijk; het was voor meisjes ook nog minder gebruikelijk dan voor jongens. Niet alleen de scholen werden beter, maar ook de gezondsheidszorg. Hierdoor daalde het aantal sterfgevallen. Mensen leefden dus langer en de bevolkig groeide. Door de verbetering van de lonen, de huizen en de materiële omstandigheden en doordat het aantal kinderen daalde, kreeg het gezinsleven meer aandacht. De familie besteedde meer tijd in de kring van het huisgezin.
4 Beroep: Huisvrouw
Bron 2 (blz 79, uit 1904) laat zien dat een huisvrouw werd gezien als iemand met veel taken in huis. Elke dag had zij veel te doen. Zelfs in het weekend en dus ook niet op zondag had zij geen vrij. Haar werk bestond uit huiselijke taken zoals: bedden opmaken, de tafel dekken, afwassen, schoonmaken, het zilver poetsen, het zeil boenen en nog veel meer dingen. Dat huisvrouwen ook het eten moesten kopen is te zien op bron 3 (blz79, uit 1917). Behalve taken met betrekking tot het ‘verzorgen’ van het huis, ging zij ook over het geld. Zij had de taak dat er niet te veel geld aan licht en gas werd besteed. Het kan je afleiden uit bron 5 (blz 79, uit 1917). Het is een folder voor huisvrouwen met tips voor het zuinig omgaan met ‘licht en warmte’.
Op bron 1 (blz 78, uit eind 19e eeuw) is te zien dat de huisvrouw van toen (aan het einde van de negentiende eeuw) veel tijd met wassen bezig was. Zij moest het immers met de hand doen; de wasmachine bestond toen immers nog niet. Aan de hand hiervan kan je zeggen dat de huisvrouw het druk had en lichamelijk zwaar werk moest doen. Bron 4 (blz 79, uit 1869) laat ook zien dat de huisvrouw het druk had, want er is één stoel onbezet. De huisvrouw heeft het dusdanig druk dat zij niet even kan gaan zitten.
Bron 6 (blz 79, uit de tijd van de Nieuw Malthusiaanse Bond). Op het plaatje zijn er voorbehoedsmiddelen te zien. Deze konden niet door het gewone volk worden betaald. Enkel de wat rijkeren (een klein gedeelte van de bevolking) konden dat betalen. De gewone huisvrouw kon wat moeilijker aan geboortenbeperking doen.
De huisvrouw moest ook een goede moeder zijn. Moeders schoot diende een beschermde plaats voor haar kinderen te zijn. De moeder moest altijd bereid zijn naar het kind te luisteren. Zij mocht niet belerend zijn of haar gezag laten zien.
Vrouwen dienden in die tijd thuis te zijn en niet buitenshuis te werken.
De dag begon voor de huisvrouw al vroeg in de negentiende eeuw. Zij ging meestal pas één uur `s nachts naar bed. Alleen stond ze dan iets later op. De vrouw moest behalve het huishouden doen ook nog werken voor de kost. Dat geeft mij het idee dat de vrouwen het toen erg druk hadden.
De vrouw was er voor het huishouden en de kinderen en verder als wat bij het leven binnenshuis behoorde. De man was er voor het publieke leven. Hij kon gaan werken en de politiek in. Dat niet iedereen die mening deelde, is nogal logisch, vooral onder vrouwen. Vrouwen wilden algemeen kiesrecht krijgen op dezelfde voorwaarden als een man. Zij wilden dus actief en passief kiesrecht voor de vrouwen. Mannen kregen beide in 1917.(Vrouwen in 1919.)
In de dossierbronnen is er geen sprake van een verschil van mening met betrekking tot het idee dat vrouwen veel aan het werk waren. Dat vrouwen veel aan het werk waren komt vooral duidelijk naar voren in de dossierbronnen 1,2,4.
In deze tijd komen er apparaten op de markt die het leven voor de huisvrouw makkelijker moeten maken. Bron 8 is een fragment uit De denkende huisvrouw (blz 80, uit 1928). De apparaten die genoemd worden, zijn de stofzuiger, een dweilapparaat, een bordenwasser en een stoomkoker. Om met deze apparaten te kunnen werken wordt er van een huisvrouw wel verwacht dat zij een beetje onderlegd zijn, want anders weten zij niet hoe de dingen werken. De omslag van het boekje waarin in bron 8 wordt geciteerd, is bron 7 (blz 80, uit 1928). Op het plaatje is te zien dat het huishouden door een paar technische snufjes er makkelijker op wordt. Het plaatje probeert te laten zien dat een stofzuiger toch echt veel makkelijker is dan het vegen.
Bron 9 en 10 (blz 80, uit 1954) laat zien dat er hulpmiddelen (maar dan niet zoals in het vorige tijdvak) voor huisvrouwen komen. Huisvrouwen zijn verworden tot een doelgroep voor marketingdoeleinden. Het is mogelijk er geld aan te verdienen.
De bladen van het mapje uit bron 9 (midden jaren vijftig van de twintigste eeuw) konden weliswaar gratis gespaard worden, maar je moest toch wel iets bij de slager kopen. Zo wist de slager de huisvrouw als klant zijnde aan zich te binden.
Bron 10 (uit 1954) gaat over de Huishoudbeurs. Deze was er natuurlijk speciaal voor huisvrouwen. Dat is een bewijs, dat ‘huisvrouwen’ een aparte doelgroep was. Via deze beurs kon men aan deze doelgroep verdienen. De nieuwstje dingetjes met betrekking tot het werk van huisvrouwen werden daar tentoongesteld.
Bron 11 (uit 1956) gaat over het afschaffen van de handelingsonbekwaamheid van vrouwen. Deze bron is de voorkant van een brochure. In deze brochure worden de gevolgen uitgelegd. Het afschaffen van de handelingsonbekwaamheid van vrouwen is een stap vooruit in de vrouwenemancipatie. Hierdoor kon een vrouw -net zoals een man - bezitten, erven en een testament opstellen. Verder had een gehuwde vrouw niet meer de toestemming van haar man nodig om bijvoorbeeld een bankrekening te openen. Een vrouw hoefde ook niet meer per sé te trouwen, want ze was niet meer zo afhankelijk van een man.
De enige bron in het boek is bron 12 (blz 81). Dat is een affiche uit ongeveer 1975, aldus het onderschrift. Als je de tekst leest, lijkt het net of huisvrouwen een lui leventje hebben, want dat staat er. Als je even verder leest, kun je lezen dat het sarcastisch bedoeld is. Er wordt verteld wat huisvrouwen ‘alleen’ maar hoeven te doen. Zij hoeven ‘alleen’ maar te koken, op te ruimen, te verzorgen, schoon te maken, te verstellen, te bedienen, op te voeden, te boekhouden en te babysitten. Dat is natuurlijk niet niks. De makers hebben hier mee willen aangeven dat huisvrouwen in die tijd wel degelijk wat te doen hebben en dat zij helemaal geen lui leventje hebben.
Tegenwoordig zijn er niet meer zoveel vrouwen die alleen maar dingen binnenshuis doen. Een groot deel van de vrouwen werkt buitenshuis. Vrouwen werken vaker parttime en mannen meer fulltime. Verder bleek uit onderzoek dat vrouwen vaak meer taken in het huis hebben dan mannen (Volkskrant). Vaak doen vrouwen ook de zwaardere dingen in huis. Dit is ook zo als beide partners evenveel buitenshuis werken. Tegenwoordig kennen we ook het verschijnsel ‘huisman’. In dit geval zorgt de vrouw voor het geld en is zij de kostwinner en zorgt de man voor het huishouden.
5 Conclusie
Hoe heeft de defenitie van het begrip ‘huisvrouw’ zich in Nederland vanaf de achttiende eeuw ontwikkeld en wat verstaan we er nu onder?
Door de tijden heen is een huisvrouw een vrouw die voor het huishouden zorgt. Zij zorgt dat het huis schoon is en dat er eten is. Een andere taak van een huisvrouw is boekhouden. Verder dient zij de kinderen op te voeden.
Toch zijn er ook verschillen in de loop van de tijd. Aan het eind van negentiende eeuw was het soort ideaal dat de vrouw niet meer buitenshuis te werken.(Tegenwoordig zijn er niet veel mensen die het een schande vinden dat vrouwen buitenshuis werken; het is algemeen geaccepteerd.) Ook zou zij zich niet te veel met zaken als politiek moeten bemoeien. Dat was behouden aan de man. Er kwamen vrouwen die die opvatting niet hadden. Zij streden voor gelijkwaardigheid. Langzaam maar zeker kregen zij gelijk. Zo kregen de vrouwen in 1917 passief kiesrecht (het recht gekozen te worden) en in 1919 actief kiesrecht (recht te kiezen). In 1956 kwam er een wet die de handelingsonbekwaamheid van vrouwen ophief.
Dat er aan huisvrouwen geld viel te verdienen, bleek al in de jaren twintig met de komst van allerlei huishoudelijke apparaten. Het ging toen economisch wat beter en er waren mensen die zich wat luxe konden permitteren.
Ook komt er zoiets als een Huisvrouwenbeurs. Die heb je nu nog steeds. Nog steeds worden daar de nieuwstje snufjes op het gebied van huishouden daar gedemonstreerd. Het trekt nog steeds bezoekers.
Mij lijkt het verplicht huisvrouw zijn voor de vrouwen uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw niet zo’n geweldige zaak. Je zal als vrouw maar niet de kwaliteiten hebben die een huisvrouw moet hebben. Dus schoonmaken en koken zouden niet de sterkste punten zijn. Terwijl je wel een goed politica zou kunnen zijn. Het lijkt mij voor zo’n vrouw niet erg prettig als zij zich niet optimaal kan ontplooien. In mijn ogen wordt zij dan beknopt en dat lijkt me vreselijk. Ook lijkt het mij niet zo leuk voor een man die heel graag voor het huishouden verantwoordelijk zou willen zijn.
In mijn ogen is het nu beter, omdat er meer keuze-vrijheid voor beide geslachten is. Maar we zijn er nog lang niet. Een vrouw is niet op alle punten even gelijk aan de man. Er zitten relatief weinig vrouwen in de topfuncties van het bedrijfsleven. Ook zijn er nog steeds meer huisvrouwen dan huismannen. Het zegt genoeg dat er in het woordenboek staat onder huisvrouw; het vrouwelijke gezinshoofd, degene die voor het huishouden zorgt. Het woord huisman staat niet eens in het woordenboek.
Door de steeds hoger wordende welvaart onder alle lagen van de bevolking, ging de mens meer gebruik maken van de mogelijken die de industriële revolutie meebracht. De man en vrouw kregen een aparte functie binnen het gezin. De man bracht het geld binnen (het werd ‘not done’ om als vrouw te werken), terwijl de vrouw het huishouden en de opvoeding verzorgde. De vrouw kreeg meer invloed bij het maken van beslissingen. Deze tijd van hogere welvaart was ook het begin van de verzorgingsstaat (‘welfare state’). Maar alleen de welvaart werd iets beter verdeeld, maar ook het onderwijs. Steeds meer kinderen konden naar school gaan. Langzamerhand werd ook de opvoedingstaak verschoven van het huisgezin naar de school. Het ‘doorleren’ na de leerplichtige leeftijd was niet gewoonlijk; het was voor meisjes ook nog minder gebruikelijk dan voor jongens. Niet alleen de scholen werden beter, maar ook de gezondsheidszorg. Hierdoor daalde het aantal sterfgevallen. Mensen leefden dus langer en de bevolkig groeide. Door de verbetering van de lonen, de huizen en de materiële omstandigheden en doordat het aantal kinderen daalde, kreeg het gezinsleven meer aandacht. De familie besteedde meer tijd in de kring van het huisgezin.
4 Beroep: Huisvrouw
Bron 2 (blz 79, uit 1904) laat zien dat een huisvrouw werd gezien als iemand met veel taken in huis. Elke dag had zij veel te doen. Zelfs in het weekend en dus ook niet op zondag had zij geen vrij. Haar werk bestond uit huiselijke taken zoals: bedden opmaken, de tafel dekken, afwassen, schoonmaken, het zilver poetsen, het zeil boenen en nog veel meer dingen. Dat huisvrouwen ook het eten moesten kopen is te zien op bron 3 (blz79, uit 1917). Behalve taken met betrekking tot het ‘verzorgen’ van het huis, ging zij ook over het geld. Zij had de taak dat er niet te veel geld aan licht en gas werd besteed. Het kan je afleiden uit bron 5 (blz 79, uit 1917). Het is een folder voor huisvrouwen met tips voor het zuinig omgaan met ‘licht en warmte’.
Op bron 1 (blz 78, uit eind 19e eeuw) is te zien dat de huisvrouw van toen (aan het einde van de negentiende eeuw) veel tijd met wassen bezig was. Zij moest het immers met de hand doen; de wasmachine bestond toen immers nog niet. Aan de hand hiervan kan je zeggen dat de huisvrouw het druk had en lichamelijk zwaar werk moest doen. Bron 4 (blz 79, uit 1869) laat ook zien dat de huisvrouw het druk had, want er is één stoel onbezet. De huisvrouw heeft het dusdanig druk dat zij niet even kan gaan zitten.
Bron 6 (blz 79, uit de tijd van de Nieuw Malthusiaanse Bond). Op het plaatje zijn er voorbehoedsmiddelen te zien. Deze konden niet door het gewone volk worden betaald. Enkel de wat rijkeren (een klein gedeelte van de bevolking) konden dat betalen. De gewone huisvrouw kon wat moeilijker aan geboortenbeperking doen.
De huisvrouw moest ook een goede moeder zijn. Moeders schoot diende een beschermde plaats voor haar kinderen te zijn. De moeder moest altijd bereid zijn naar het kind te luisteren. Zij mocht niet belerend zijn of haar gezag laten zien.
Vrouwen dienden in die tijd thuis te zijn en niet buitenshuis te werken.
De dag begon voor de huisvrouw al vroeg in de negentiende eeuw. Zij ging meestal pas één uur `s nachts naar bed. Alleen stond ze dan iets later op. De vrouw moest behalve het huishouden doen ook nog werken voor de kost. Dat geeft mij het idee dat de vrouwen het toen erg druk hadden.
De vrouw was er voor het huishouden en de kinderen en verder als wat bij het leven binnenshuis behoorde. De man was er voor het publieke leven. Hij kon gaan werken en de politiek in. Dat niet iedereen die mening deelde, is nogal logisch, vooral onder vrouwen. Vrouwen wilden algemeen kiesrecht krijgen op dezelfde voorwaarden als een man. Zij wilden dus actief en passief kiesrecht voor de vrouwen. Mannen kregen beide in 1917.(Vrouwen in 1919.)
In de dossierbronnen is er geen sprake van een verschil van mening met betrekking tot het idee dat vrouwen veel aan het werk waren. Dat vrouwen veel aan het werk waren komt vooral duidelijk naar voren in de dossierbronnen 1,2,4.
In deze tijd komen er apparaten op de markt die het leven voor de huisvrouw makkelijker moeten maken. Bron 8 is een fragment uit De denkende huisvrouw (blz 80, uit 1928). De apparaten die genoemd worden, zijn de stofzuiger, een dweilapparaat, een bordenwasser en een stoomkoker. Om met deze apparaten te kunnen werken wordt er van een huisvrouw wel verwacht dat zij een beetje onderlegd zijn, want anders weten zij niet hoe de dingen werken. De omslag van het boekje waarin in bron 8 wordt geciteerd, is bron 7 (blz 80, uit 1928). Op het plaatje is te zien dat het huishouden door een paar technische snufjes er makkelijker op wordt. Het plaatje probeert te laten zien dat een stofzuiger toch echt veel makkelijker is dan het vegen.
Bron 9 en 10 (blz 80, uit 1954) laat zien dat er hulpmiddelen (maar dan niet zoals in het vorige tijdvak) voor huisvrouwen komen. Huisvrouwen zijn verworden tot een doelgroep voor marketingdoeleinden. Het is mogelijk er geld aan te verdienen.
De bladen van het mapje uit bron 9 (midden jaren vijftig van de twintigste eeuw) konden weliswaar gratis gespaard worden, maar je moest toch wel iets bij de slager kopen. Zo wist de slager de huisvrouw als klant zijnde aan zich te binden.
Bron 10 (uit 1954) gaat over de Huishoudbeurs. Deze was er natuurlijk speciaal voor huisvrouwen. Dat is een bewijs, dat ‘huisvrouwen’ een aparte doelgroep was. Via deze beurs kon men aan deze doelgroep verdienen. De nieuwstje dingetjes met betrekking tot het werk van huisvrouwen werden daar tentoongesteld.
Bron 11 (uit 1956) gaat over het afschaffen van de handelingsonbekwaamheid van vrouwen. Deze bron is de voorkant van een brochure. In deze brochure worden de gevolgen uitgelegd. Het afschaffen van de handelingsonbekwaamheid van vrouwen is een stap vooruit in de vrouwenemancipatie. Hierdoor kon een vrouw -net zoals een man - bezitten, erven en een testament opstellen. Verder had een gehuwde vrouw niet meer de toestemming van haar man nodig om bijvoorbeeld een bankrekening te openen. Een vrouw hoefde ook niet meer per sé te trouwen, want ze was niet meer zo afhankelijk van een man.
De enige bron in het boek is bron 12 (blz 81). Dat is een affiche uit ongeveer 1975, aldus het onderschrift. Als je de tekst leest, lijkt het net of huisvrouwen een lui leventje hebben, want dat staat er. Als je even verder leest, kun je lezen dat het sarcastisch bedoeld is. Er wordt verteld wat huisvrouwen ‘alleen’ maar hoeven te doen. Zij hoeven ‘alleen’ maar te koken, op te ruimen, te verzorgen, schoon te maken, te verstellen, te bedienen, op te voeden, te boekhouden en te babysitten. Dat is natuurlijk niet niks. De makers hebben hier mee willen aangeven dat huisvrouwen in die tijd wel degelijk wat te doen hebben en dat zij helemaal geen lui leventje hebben.
Tegenwoordig zijn er niet meer zoveel vrouwen die alleen maar dingen binnenshuis doen. Een groot deel van de vrouwen werkt buitenshuis. Vrouwen werken vaker parttime en mannen meer fulltime. Verder bleek uit onderzoek dat vrouwen vaak meer taken in het huis hebben dan mannen (Volkskrant). Vaak doen vrouwen ook de zwaardere dingen in huis. Dit is ook zo als beide partners evenveel buitenshuis werken. Tegenwoordig kennen we ook het verschijnsel ‘huisman’. In dit geval zorgt de vrouw voor het geld en is zij de kostwinner en zorgt de man voor het huishouden.
5 Conclusie
Hoe heeft de defenitie van het begrip ‘huisvrouw’ zich in Nederland vanaf de achttiende eeuw ontwikkeld en wat verstaan we er nu onder?
Door de tijden heen is een huisvrouw een vrouw die voor het huishouden zorgt. Zij zorgt dat het huis schoon is en dat er eten is. Een andere taak van een huisvrouw is boekhouden. Verder dient zij de kinderen op te voeden.
Toch zijn er ook verschillen in de loop van de tijd. Aan het eind van negentiende eeuw was het soort ideaal dat de vrouw niet meer buitenshuis te werken.(Tegenwoordig zijn er niet veel mensen die het een schande vinden dat vrouwen buitenshuis werken; het is algemeen geaccepteerd.) Ook zou zij zich niet te veel met zaken als politiek moeten bemoeien. Dat was behouden aan de man. Er kwamen vrouwen die die opvatting niet hadden. Zij streden voor gelijkwaardigheid. Langzaam maar zeker kregen zij gelijk. Zo kregen de vrouwen in 1917 passief kiesrecht (het recht gekozen te worden) en in 1919 actief kiesrecht (recht te kiezen). In 1956 kwam er een wet die de handelingsonbekwaamheid van vrouwen ophief.
Dat er aan huisvrouwen geld viel te verdienen, bleek al in de jaren twintig met de komst van allerlei huishoudelijke apparaten. Het ging toen economisch wat beter en er waren mensen die zich wat luxe konden permitteren.
Ook komt er zoiets als een Huisvrouwenbeurs. Die heb je nu nog steeds. Nog steeds worden daar de nieuwstje snufjes op het gebied van huishouden daar gedemonstreerd. Het trekt nog steeds bezoekers.
Mij lijkt het verplicht huisvrouw zijn voor de vrouwen uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw niet zo’n geweldige zaak. Je zal als vrouw maar niet de kwaliteiten hebben die een huisvrouw moet hebben. Dus schoonmaken en koken zouden niet de sterkste punten zijn. Terwijl je wel een goed politica zou kunnen zijn. Het lijkt mij voor zo’n vrouw niet erg prettig als zij zich niet optimaal kan ontplooien. In mijn ogen wordt zij dan beknopt en dat lijkt me vreselijk. Ook lijkt het mij niet zo leuk voor een man die heel graag voor het huishouden verantwoordelijk zou willen zijn.
In mijn ogen is het nu beter, omdat er meer keuze-vrijheid voor beide geslachten is. Maar we zijn er nog lang niet. Een vrouw is niet op alle punten even gelijk aan de man. Er zitten relatief weinig vrouwen in de topfuncties van het bedrijfsleven. Ook zijn er nog steeds meer huisvrouwen dan huismannen. Het zegt genoeg dat er in het woordenboek staat onder huisvrouw; het vrouwelijke gezinshoofd, degene die voor het huishouden zorgt. Het woord huisman staat niet eens in het woordenboek.
REACTIES
1 seconde geleden