Hoofdstuk 1: Farao’s
De farao was de koning van Egypte. Zijn onderdanen, de Egyptenaren, geloofden dat hij een zoon was van Ra, de zonnekoning. De farao had van hem de opdracht gekregen om het land te regeren. De farao leefde in een prachtig, groot paleis. Farao betekent dan ook: grootste huis. De spullen die de farao gebruikte, waren speciaal voor hem gemaakt. Wat hij zei, gebeurde. Hij was de baas over alles en iedereen in het land: het leger, de handel, de rechters, de godsdienst, enzovoort. Een farao had een afbeelding van een giftige slang op zijn voorhoofd; dat was het teken van de machtige cobragodin Wadjet. Hij geloofde, dat die slang hem kon beschermen en vuur spuwen naar zijn vijanden. De kroon van de farao was gemaakt van de witte kroon van Boven-Egypte en de rode kroon van Beneden-Egypte. Dat was om te laten zien dat Egypte nu één land was. Ook had de farao een valse baard. Die hoorde gewoon bij een farao. Een farao droeg zelfs een stierenstaart! Dat was een teken van macht en vruchtbaarheid. Hij had meer dan één vrouw. Maar één vrouw was het belangrijkste, die de Grote Koninklijke Vrouw of Grootste Vorstelijke Vrouw genoemd werd. Haar zoon werd later opvolger van de farao.
Bijzondere farao’s Soms nam een farao een raar of verkeerd besluit. Dan maakte zijn zoon, als die farao was geworden, het weer ongedaan. Er zijn in Egypte heel wat farao’s geweest. Hieronder staan de bijzonderste farao’s:
Menes.
Hij was de eerste farao. Hij maakte van Boven- en Beneden-Egypte één land.
Pepi II
Hij was de alleroudste farao; hij was pas zes jaar toen hij de troon besteeg. Pas toen hij honderd jaar was, is hij gestorven. Hij heeft dus 94 jaar geregeerd. Zo lang heeft geen enkele andere farao geregeerd.
Hatsjepoet.
Zij was een vrouwelijke farao. Eigenlijk was haar zoon de opvolger van haar man, maar hij was nog (te) jong. Ze regeerde twintig jaar over Egypte. Ze droeg zelfs de valse baard!
Achnaton
Hij veranderde de godsdienst in Egypte. Hij besliste dat alle inwoners van Egypte alleen de zonnegod nog mochten vereren, en sloot alle tempels van andere goden. Achnaton verhuisde van Thebe naar Amarna. Maar na zijn dood maakte Toetanchamon alle besluiten van Achnaton weer ongedaan. Achnaton en zijn vrouw Nefertete werden gehaat. Hun tempels werden afgebroken en alles was weer snel vergeten.
Toetanchamon
Hij is de meest bekende farao. Dat komt doordat we zoveel van hem weten. Toetanchamon was namelijk begraven in een piramide, net zoals alle andere farao’s. Maar al die andere graven van farao’s zijn geplunderd door grafrovers. Behalve die van Toetanchamon. Die werd pas in de 20e eeuw ontdekt en heel het graf was nog compleet.
Achnaton Achnaton was nog een tiener toen hij farao werd. Zijn naam betekent: hij die verdienstelijk is voor Aton. Hij veranderde veel in Egypte, samen met zijn vrouw Nefertete. Hij verhief Aton boven alle Egyptische goden, zelfs boven de almachtige Amon, die al honderden jaren koning der goden is. Hij keerde de hoofdstad Thebe de rug toe en bouwde zelf een nieuwe hoofdstad, Amarna. Zijn naam is ook veranderd, eerst heette hij Amenhotep IV. Zijn vader was Amenhotep III, getrouwd met Teye. Achnaton is waarschijnlijk al getrouwd voordat hij farao werd, net zoals zijn vader. Aton was de god van de zon. De tempels die voor hem gemaakt werden, hadden geen dak nodig omdat nu het zonlicht naar binnen kon schijnen. Daarom maakten de bouwmeesters de tempels anders, zodat ze sneller konden bouwen. In plaats van de enorme brokken steen zoals eerst, lieten zij bouwstenen uithakken die door één persoon konden worden gedragen. Ze waren 50 cm lang en 25 cm breed. De arbeiders noemden deze blokken ‘talatat’, naar het Arabische woord ‘talata’, wat ‘drie’ betekent. Elke talatat was namelijk drie handen lang. Op veel van die stenen werden gebeurtenissen uit het leven van Achnaton en Nefertete ge-schilderd. Op andere talatat waren dingen te zien van het dagelijks leven, zoals mensen die bezig waren met het voederen van een koe, het bakken van brood of het brouwen van bier. Omdat Nefertete alleen dochters kreeg, was de opvolger van Achnaton een zoon van één van zijn bijwijven, Kija. Er is weinig over haar bekend, alleen dat zij de titel ‘Zeer Geliefde’ droeg. Misschien heeft Achnaton ter ere van haar het Noordelijke Paleis laten bouwen.
In het twaalfde jaar van Achnatons regeerperiode ging het niet meer zo goed. Zijn tweede dochter, Meketaton, overleed en in de volgende jaren overleden ook koningin Teye, twee andere dochters en mogelijk ook Nefertete. Waarschijnlijk was er een epidemie in Egypte, omdat zo veel mensen zo snel achter elkaar stierven. In de oorlogen ging het ook slecht. De Hettieten, een buurvolk, versloegen alle bondgenoten van Egypte.
In deze moeilijke tijd overleed Achnaton. Hij had zeventien jaar geregeerd. Hij werd in een rijk versierde graftombe begraven, in een rotswand ten oosten van Amarna. Ongeveer vier jaar na de dood van Achnaton werd Toetanchamon farao.
Hij was toen (misschien) tien jaar. Toetanchamon herstelde Amon weer in ere en maakte Thebe weer de hoofdstad van Egypte. De namen van Achnaton en Nefertete werden uitgewist en al snel weer vergeten. Toetanchamon heeft tien
jaar geregeerd, tot 1322 v. Chr.
Op röntgenfoto’s van zijn mummie kun je zien dat hij een schedelwond had. Misschien is hij vermoord.
Hoofdstuk 2: Piramides
Piramides waren de graven van de farao’s. De eerste piramide is ontworpen door Imhotep, de architect van de farao Djoser. Deze piramide van Djoser is een trappiramide, die staat bij de plaats Sakkara. - Een trappiramide, de naam zegt het al, bestaat uit treden. - Een gewone piramide is de gladde piramide die wij kennen. - Een knikpiramide is vanonder net zoals een gewone piramide, maar van boven is hij veel schuiner dan vanonder. Het woord piramide komt van ‘pyramis’, een graankoek die de vorm had van een piramide.
Hoe wordt een piramide gebouwd? Eerst werden er steenblokken gehakt. Dat deden ze zo: ze hakten kleine gaten in de rotswand. Daar stopten ze kleine blokjes hout in. Dat hout werd nat gemaakt. Het hout zette uit en de steen spleet en kwam met een knal los van de rotswand.
Er werd ook een standbeeld voor de farao gemaakt. De meester-beeldhouwer tekende op een groot stuk kalksteen lijnen die de beeldhouwers moesten uithakken. Als de waterstand van de Nijl hoog was, werd het beeld naar de Nijl getrokken. Daar werd het beeld op de boot gesleept en de boot voer naar de piramide. Daar werd het beeld op land gezet en trokken ze het naar de piramide. De touwen waarmee de beelden getrokken werden, waren gemaakt van gevlochten stengels van papyrus. Er werden ook allemaal sieraden gemaakt die bij de farao in het graf moesten liggen, zoals: parels, kettingen, amuletten en vazen waar alles in moest. Hier werden de sieraden van gemaakt: - Goud werd gedolven in de woestijnachtige berggebieden in het oosten en zuidoosten van het land. - Turkoois werd gewonnen in mijnen in de oostelijke woestijn. Turkoois is een prachtige lichtblauwe steen. - Kornalijn, een zeldzaam mineraal, werd net als ivoor uit Zuid-Egypte gehaald, waar ook goud gedolven werd. - Lazuursteen, een donkerblauwe steensoort, werd door karavanen uit Azië aangevoerd. De vazen werden gemaakt door pottenbakkers. De klei kwam van de oevers van de Nijl. De pottenbakkers maakten de vazen met hun handen, en na een paar uur waren de vazen droog.
In de piramide komen ook grafzuilen. De schrijvers tekenden eerst hiërogliefen erop. Dan graveerden de beeldhouwers de hiërogliefen. De hiërogliefen zijn aangebracht rond een beeltenis van de farao. De steenblokken die hoog op de piramide moesten komen, moesten langs helling-banen omhooggetrokken worden. Als de piramide hoger werd, werd ook de helling groter. De stenen werden met sleden tegen de helling op getrokken. Dat was een zwaar werk, want elke steen weegt 2,5 ton!
De werklui die de piramide bouwden, waren geen slaven. Wanneer de Nijl tussen juli en november overstroomde, konden de boeren niet op het land werken. Dui-zenden boeren hielpen daarom mee aan de bouw van de piramide en betaalden zo hun belasting. Ze geloofden ook dat de farao in de volgende wereld voor hen zou zorgen als ze met de bouw van de piramide hielpen. De farao was hun verbinding met de goden.
Het standbeeld van de farao moest in een doodlopende gang geplaatst worden. Die ruimte heet een serdab. Als de farao bij de doden in het Dodenrijk was, moest hij toch offeranden kunnen ontvangen en de geur van de brandende wie-rook kunnen ruiken. Door zijn standbeeld kon hij genieten van het eten en drin-ken dat men daar voor hem neerzette. De metselaars metselden het standbeeld in de serdab.
Een mummie Als de piramide klaar was en de farao gestorven, werd er een mummie van de farao gemaakt. Dat ging zo: Eerst werden de hersenen eruit gehaald. Dat deden ze met een haakje door de neus. Daarna werd de mond gevuld met in olie gedoopt linnen. Door een snee in de buik werden de organen eruit gehaald en in potten gedaan. Alleen het hart bleef in het lichaam. Het lichaam werd gevuld met zout en zoetruikende gom. Daarna werd het ingesmeerd met natron, een zoutachtige stof. Daarna liet men het veertig dagen op een schuine tafel liggen om te drogen. Dan werd het lichaam gevuld met zaagsel, waarna de snee in de buik werd dichtgenaaid. De oogkassen werden gevuld met uien en de wangen en lippen beschilderd om het echter te doen lijken. Daarna werd het lichaam omwikkeld met linnen doeken, bij elkaar soms wel 150 meter lang. Het omwikkelde lichaam werd bestreken met hars. Er werd een masker op het hoofd van de dode geplaatst. Dan werd de mummie eindelijk in de doodskist, de sarcofaag, gestopt.
De begrafenis De sarcofaag met het lichaam van de farao werd op een slede gezet. Priesters bewierookten de sarcofaag en zeiden gebeden op. Ze deden net of ze zijn mond opendeden. Zo zou de farao weer weten hoe hij dit lichaamsdeel moest gebruiken. Hij kon nu weer eten en drinken en bevelen geven. De meubels, de vazen en alle dagelijkse dingen werden mee de grafkelder in genomen. Ze stonden bij de sarcofaag, in de grote kamer onder de piramide.
Hoe ziet een piramide eruit Om een piramide heen stond een grote muur. Naast de piramide stond de kleinere piramide van de koningin. Naar de piramide toe liep een toegangsweg, daarvoor stond een tempel. Er stond ook een tempel net buiten de muur.
Bijzonderheden Farao Snefroe bouwde de eerste piramide met vier vlakke zijden. De top was eens een scherpe punt, maar is nu beschadigd. De zoon van Snefroe, Cheops, bouwde niet zo’n steile piramide. De zijne werd de grootste van alle piramides en staat bij Gizeh, enkele kilometers van Sakkara verwijderd. De piramide van Cheops bedekt vier hectare woestijn en is 147 meter hoog. Chefren was de zoon van Cheops. Hij bouwde zijn piramide precies naast die van Cheops. Hij is bijna hetzelfde, alleen iets kleiner: 136 meter hoog. Maar Chefren deed iets slims; hij bouwde zijn piramide op een heuveltje. Zo lijkt zijn piramide groter dan die van Cheops! Chefren bedacht ook de sfinx. Een reusachtige leeuw met gezicht en haar van Chefren, uitgehouwen in een rots. Hij is erg groot: 57 meter lang. Alleen de neus is al 1,7 meter lang. Na Chefren regeerde Mykerinos. Zijn piramide is niet hoger dan 66 meter.
Hoofdstuk 3: Abu Simbel
Farao Ramses II besloot om langs de Nijl twee tempels in de rotsen te laten uithakken: Abu Simbel. Pas in 1813 werden de tempels ontdekt, door de Zwitser J.L. Burckhardt. Abu Simbel werd uitgegraven en kwam in de jaren ’60 in het middelpunt van de belangstelling te staan: Abu Simbel dreigde door de aanleg van het Nasserstuwmeer onder water te verdwijnen. Maar door de reddingsactie van UNESCO gebeurde dit niet. De twee tempels werden uit de rotswand los gemaakt en 180 meter verder weer opgebouwd. De hele tempel werd hiervoor in blokken gezaagd. Daarna werden deze blokken op een betonnen ondergrond geplaatst. Deze ondergrond moest de rotswand, waarin de tempel was uitgehakt, vervangen. In de zomer van 1968 was dit karwei, dat 42 miljoen dollar had gekost, klaar, en konden toeristen uit de hele wereld Abu Simbel weer bezoeken. Abu Simbel bestaat uit twee tempels: een kleine en een grote. De grote tempel Het zuidelijke deel hiervan was aan de god Amon-Re gewijd. De andere kant was voor verschillende goden: Ra-Harachi, de hoofdgoden van Beneden- en Boven-Egypte, Ptah en de bouwer van de tempel, Ramses II.
De grote tempel was zó ingericht en gebouwd, dat twee keer per jaar (20 februari en 20 oktober) de zon bij het opkomen precies tot het diep in de rotsen gelegen allerheiligste scheen. Doordat de tempel verplaatst is, verschuift dit nu ieder jaar met één dag. Een trap loopt naar het terras van de tempel, dat was een opgehoogd vlak stuk voor de tempel, en daar staat wat Abu Simbel zo bekend maakt: de vier reus-achtige beelden van de zittende farao Ramses II. Op deze beelden is alles aangebracht wat een farao aan en op heeft: de hoofdtooi, de kroon, de slangen, de valse baard. Op sommige armen en benen van deze beelden staan hiërogliefen. Het is jammer dat van het linker beeld het hoofd eraf is. Het is mogelijk gebeurd tijdens een aardbeving die waarschijnlijk ook het rechter beeld beschadigd heeft, want Seti II, één van de opvolgers van Ramses II heeft onder de arm van dat beeld een steunmuur moeten laten bouwen. Op die steunmuur staan enorme hiërogliefen met zijn naam. Tussen en naast de benen van de beelden staan levensgrote mensen. Dat zijn waarschijnlijk familieleden van Ramses II. De familie van hem was nogal groot. Men heeft wel eens uitgerekend dat Ramses in totaal meer dan 200 kinderen moet hebben gehad! (Hij had natuurlijk wel meerdere vrouwen.) De beelden staan naast de ingang van de tempel. Boven deze ingang is een nis waarin een beeld van de zonnegod met een valkenkop staat. In zijn linkerpoot draagt hij een staf met daarop een jakhalskop. In zijn rechterpoot heeft hij de gehurkte godin Maat beet. Naast de vogel is Ramses II afgebeeld terwijl hij de zonnegod een offer aanbiedt. Op de voorgevel staat ook nog een lange rand van hiërogliefen, slangen en een paar afbeeldingen in reliëf van bavianen die de zon aanbidden. Op de zijwand van de tempel staat ook nog een mooie afbeelding: het huwelijk van Ramses met de dochter van de koning van de Hettieten. Dit huwelijk was tegelijk een vredesverbond tussen de twee koningen. Als je de tempel binnengaat, kom je eest in een vreselijk grote zuilenhal, waarin acht zuilen staan. Daarop staan afbeeldingen van Ramses II. Hij staat met zijn armen voor zijn borst gekruist. In de ene hand heeft hij een staf, in de andere een koningszweep. Het dak is versierd met vliegende gieren. Achter de grote zuilenhal is de kleine zuilenhal. In deze hal staan vier vierkante zuilen. Hierin staan voornamelijk afbeeldingen van de farao met zijn lievelingsvrouw Nefertari. Achter de kleine zuilenhal is de dwarszaal, daarachter is het allerheiligste. Daar mocht alleen de faro zelf komen. In het allerheiligste staan standbeelden van Amon-Ra, Ra-Harachi, Ptah en Ramses II. Op deze plaats is Ramses de gelijke van alle goden.
De kleine tempel De kleine tempel ligt ten noorden van de grote tempel en is gewijd aan de godin Hathor en de goddelijke vrouw van Ramses II, Nefertari. De schuin oplopende voorgevel wordt telkens onderbroken door met hiërogliefen versierde steunpilaren. Hierdoor ontstaan nissen. Aan beide zijden van de ingang staan drie grote standbeelden. Aan allebei de kanten van zo’n standbeeld staat een beeld van Nefertari, in de gedaante van Hathor. Naast haar staat Ramses. Aan hun voeten staan hun kinderen. Binnengekomen zie je eerst een vierkante grote zaal, door zes zuilen in drieën gedeeld. De wanden zijn versierd met wandreliëf. Erachter is een dwarszaal, waardoor je in het allerheiligste komt. Tegen de achterwand staat een Hathorkoe, die de voor haar voeten staande Ramses beschermt. Op de muren is te zien hoe Nefertari door de godinnen Hathor en Isis gekroond wordt. Ook zij is hier, net zo als Ramses in zijn tempel, gelijk met de goden.
Hoofdstuk 4: De Nijl
De Nijl is een van de langste rivieren ter wereld. Hij is 6500 kilometer lang en ontspringt in de buurt van evenaar. De Nijl stroomt door savannen en woestijnen en gaat sneller stromen bij 6 grote stroomversnellingen. Tenslotte wordt de Nijl een groot meer en komt daarna uit in de Middellandse Zee. Vanaf half juni tot september stijgt het water van de Nijl en overstroomt een groot gebied. De dorpen zijn hoger gebouwd en worden dan kleine eilandjes. De Nijl laat daar vruchtbare modder achter. Het begin van de Nijl is de Witte Nijl, die wegstroomt uit de grote Afrikaanse meren, de bekendste daar van is het Victoriameer. Die Witte Nijl voorziet de Nijl van water want in Afrika valt veel regen, het hele jaar door. Daar is het werelddeel bedekt met dichte regenwouden. Een paar honderd kilometer verder naar het noorden toe krijgt de Witte Nijl 2 zijrivieren; de Blauwe Nijl en de Atbara. Zij komen uit Ethiopië, daar is een tropisch klimaat, dat is eerst een seizoen van droogte en daarna een seizoen van veel regen in de maanden mei en juni. Tijdens de overstromingen komt bijna al het Nijlwater van deze 2 zijrivieren. Het water van de rivier staat hoog en de rivier breidt zich uit. Dan staat een gedeelte van Egypte een paar weken onder water. Tenminste, dat was zo. Want tegenwoordig houdt een gigantische stuwdam het water tegen. Deze stuwdam is 111 meter hoog en 3600 meter breed. Het stuwmeer, het Nasserstuwmeer is ruim 400 kilometer lang. Dit stuwmeer zorgde er ook voor dat Abu Simbel moest worden verplaatst, waarover ik in het vorige hoofdstuk vertelde.
Hoofdstuk 5: Hiërogliefen
Op 23 december 1790, word Jean-François Champollion geboren. Maar voor de geboorte van Jean-François was er iets bijzonders gebeurd. Begin 1790 was de moeder van hem verlamd en ongeneeslijk ziek. Omdat de gewone dokters haar niet konden helpen, vroeg haar man aan de wonderdokter Jacquou of die zijn vrouw misschien kon helpen. Jacquou deed het en binnen 3 dagen was ze genezen. Jacquou voorspelde dat ze voor het eind van het jaar een gezonde zoon zouden krijgen en dat dat een bijzondere jongen zou zijn. Algauw word duidelijk dat Jean-François inderdaad erg begaafd was. Wanneer zijn moeder hem ’s avonds voorleest uit de Bijbel, luistert hij goed. Hij kan alles wat hij een keer had gehoord, uit zijn hoofd letterlijk navertellen. Dan denkt zijn vader aan wat Jacquou voorspeld had en hij wordt ongerust. Hij had een boekhandel en zijn zoon moest ook een goede boekhandelaar worden. Niets minder, maar ook niets meer. Daarom verbiedt de vader van Jean-François dat er ’s avonds nog werd voorgelezen. Dan haalt de kleine Jean-François een Bijbel uit de winkel van zijn vader en verstopte zich daarmee op de zolder van het huis. Jean-François weet precies waar hij de teksten die hij al uit zijn hoofd kent, kan vinden. Hij begint de letters in de Bijbel te onderzoeken en vergelijkt de teksten die hij uit zijn hoofd kent met wat er geschreven staat. Eerst kijkt hij naar de lengte van de woorden. Hij ontdekt verschillen en overeenkomsten. Het valt hem op dat de geschreven taal en de gesproken taal niet gelijk zijn. Uiteindelijk vindt hij zelf de betekenis van de woorden, lettergrepen, letters en woordvolgordes, zonder dat hij ooit les heft gehad in lezen en schrijven. Omdat Jean-François geen goede gezondheid heeft, wordt hij niet naar een gewone school gestuurd. Hij krijgt privé-les. Maar na een tijdje haalt zijn oudere broer hem naar de stad Grenoble, omdat Jean-François volgens hem daar een betere opleiding kan krijgen.
De steen van Rosette. De oudere broer van Jean-François is koopman van beroep, maar eigenlijk tegen zijn zin. Hij was liever soldaat geworden in het leger van Napoleon, want hij wilde naar Egypte. Iedereen wist immers dat Napoleon plannen maakte dat land te veroveren. Maar hij was afgekeurd voor het leger. Omdat hij erg geïnteresseerd is in Egypte, heeft hij een abonnement genomen op het tijdschrift Courier de l’ Egypte –Koerier van Egypte. In dit tijdschrift staan nieuwe ontdekkingen over Egypte. Op een dag krijgt Jean-François ook zo’n tijdschrift. En precies in dat nummer staat een afbeelding van en beschreven steen, die de Franse soldaten uit het leger van Napoleon hadden gevonden in de buurt van de stad Rosette. Wat is er zo bijzonder aan de steen van Rosette? Het is een platte, zwart-granieten steen van ongeveer 114 bij 82 centimeter. Op de steen staat in 3 verschillende lettersoorten een tekst. De geleerden wisten toen nog niet dat er 3 keer hetzelfde staat. Bovenaan staan de laatste 14 regels van een tekst in hiërogliefen, ongeveer een derde van wat er eerst stond, de rest is afgebrokkeld. Daaronder staat een tekst in het demotisch = de Egyptische schrijfletters van die tijd. De derde tekst is in het Grieks geschreven en bestaat uit 54 regels. Deze Griekse tekst is makkelijk te lezen, het is een dankbetuiging van de priesters van Memphis aan de farao Ptolemaios. Jean-François is pas 11 jaar als hij de steen van Rosette voor het eerst ziet. Als hij hoort dat nog niemand begrijpt wat de hiërogliefen betekenen, besluit hij ze te ontcijferen, zodat hij ze kan lezen. Om te beginnen leert hij Grieks en Latijn. Een jaar later begint hij alle talen te bestuderen die hem misschien kunnen helpen om de hiërogliefen te begrijpen. Hij wordt leerling bij de Academie van Wetenschappen in Grenoble. Op zijn vijftiende leert hij Chinees, omdat hij denkt dat die taal hem misschien kan helpen bij de ontcijfering. Hij houdt zich zelfs met heel onbekende talen bezig zoals Zend, Pahlavi en Parsi. Als hij zestien jaar is gaat Champollion naar Parijs. Hij hoopt dat hij daar meer materiaal zal vinden om mee te werken. Zoals elke leerling die de Academie verlaat, moet hij een afscheidstoespraak houden. Hij schrijft echter een heel boek dat Egypte onder de farao’s heet. Als afscheidtoespraak leest hij de inleiding van zijn boek voor. De voorzitter van de Academie is heel enthousiast en Champollion wordt al op zijn zestiende tot lid van de Academie benoemd! Hij blijft niet lang in Parijs. Als hij negentien is gaat hij weer terug naar Gre-noble en wordt daar hoogleraar in de geschiedenis aan de universiteit. Hij houdt zich ook bezig met politiek. Hij is een aanhanger van Napoleon en schrijft spot-liedjes over de van de Franse troon verdreven Bourbons. Zijn liedjes worden overal op straat gezongen. Maar Napoleon verliest de macht en wordt naar Elba verbannen. De Bourbons komen weer terug op de Franse troon. Champollion wordt van hoogverraad beschuldigd en naar Italië verbannen. Zijn ballingschap duurt gelukkig niet lang en Champollion komt weer terug naar Frankrijk. Nu houdt hij zich weer bezig met de hiërogliefen. Hij heeft een belangrijke vraag: zijn de hiërogliefen misschien een beeldschrift? Dus geen schrift met let-ters, waarbij elk teken een klank is, maar een schrift met afbeeldingen, waarbij elke afbeelding een woord, een begrip of zelfs een zin is? Champollion denkt van niet, maar hij kan nog niet precies zeggen waarom. In 1820 gaat Champollion, die dan 30 jaar oud is, terug naar Parijs. Hier wil hij het geheim van de hiërogliefen oplossen. Maar er zijn problemen. De steen van Rosette is nu in Engeland omdat veel Egyptische oudheden bij de slag bij Alexandrië in handen vielen van de Engelsen. Ook de steen van Rosette. Champollion schrijft een brief naar Engeland en vraagt om een kopie van de steen, die hij ook krijgt. Champollion begint met de ontcijfering van de hiërogliefen door alles op een rij te zetten wat hij weet:
1 Wanneer er een cartouche(rondje) om een paar hiërogliefen heen staan, gaat het om een eigennaam.
2 De naam Ptolemaios is al in hiëroglifische teksten herkend, hoewel hij nog niet is ontcijferd.
Champollion telt de Griekse woorden en de hiërogliefen van de steen van Ro-sette, er zijn 468 Griekse woorden en 1419 hiërogliefen. Dus als een hiëroglief een woord of begrip is, is de hiëroglifische tekst veel langer. En dat gelooft Champollion niet. Hij begrijpt dat de hiërogliefen tekens zijn die elk een woord betekenen. In de Griekse tekst komen 10 namen voor, zoals Ptolemaios, Alexander, Arsinoë en Berenike. Het lukt Champollion de Griekse woorden over te zetten in het demotisch. En van daaruit in de hiërogliefen! Maar bij het ver-gelijken van de namen op de steen van Rosette valt hem op dat hij soms op twee plaatsen waar hetzelfde teken zou moeten staan, twee heel verschillende tekens ziet. Aan het begin van de namen Alexander en Arsinoë staat bijvoorbeeld een keer een arend en een keer een rietpluim. Maar Champollion is er van overtuigd dat hij de hiërogliefen goed leest. Hij denkt dat er soms verschillende tekens zijn voor dezelfde klank (homofonen). In Nederland hebben we ook homofonen. Bijvoorbeeld ij en ei (ijs en eis) en ou en au (nou en nauw).
Eindelijk krijgt Champollion nieuw materiaal om mee te werken. De Franse koning koopt een papyrusrol, waarop Champollion de naam vindt die hij al lang zoekt: Kleopatra. De naam is in her demotisch geschreven. Het lukt Champollion om de naam in hiërogliefen over te zetten. Hij heeft de naam Kleopatra nog nooit herkend in een hiëroglifische tekst. Zou hij de naam goed hebben geschreven? In januari 1822 krijgt hij eindelijk een kopie van een tekst die in hiërogliefen is geschreven. Champollion is heel enthousiast, want in deze tekst staat de naam Kleopatra met precies dezelfde tekens geschreven als hijzelf had gebruikt! Het lukt hem ook alle namen van farao’s in hiërogliefen over te zetten. Hij gebruikt voor gewone woorden dezelfde hiërogliefen als die in de namen voorkomen. Pas als Champollion weet hoe hij teksten die in hiërogliefen zijn geschreven moet lezen, kan hij naar Egypte. In juli 1828 begint hij zijn grote reis naar Egypte en hij komt terug in september 1829. Als hij terugkomt uit Egypte wordt hij weer hoogleraar, maar een jaar later sterft hij.
Hoofdstuk 6: Grafrovers
Van 1802 tot 1830 trokken 10 reizigers uit Frankrijk, Duitsland, Engeland en Zwitserland rond in Egypte. Ze wilden met eigen ogen Egypte met zijn piramides zien. Ze maakten tekeningen en verhalen over hun reis en de mensen werden en-thousiast over Egypte. Dit had ook andere gevolgen: diefstal van de schatten van de farao’s. In die tijd regeerde Mohammed Ali over Egypte. Hij stond de diefstal toe en deed er soms aan mee. Maar……Egypte werd niet voor het eerst geplunderd! Farao Merikare zei in 2000 voor Christus tegen zijn zoon: We hebben gevochten op de begraafplaatsen en de graven zijn geplunderd, ook door mij. Mohammed Ali werd geboren in 1769 in Macedonië, in die tijd een Turkse pro-vincie. Hij werd in 1803 aanvoerder van een Albanees legerkorps. De Turkse sultan benoemde hem in 1805 tot gouverneur van Egypte. Mohammed Ali liet veel mensen naar Egypte overkomen, zogenaamd om met de industrie te beginnen. Veel kwamen uit Frankrijk, Engeland en Duitsland. Vaak waren het avonturiers en zij roofden een groot aantal oudheden uit Egypte. Er kwam al snel een handel in oudheden, vooral consuls (vertegenwoordigers van hun land) hadden hierbij een belangrijke rol. Om de kostbaarheden te vervoeren en om opgravingen te kunnen doen, had men Egyptische arbeiders nodig. Zij waren natuurlijk knechten van Mohammed Ali. Om aan arbeiders te komen had men een zogenaamde firman nodig, een schriftelijke toestemming. Vaak konden consuls het makkelijkst aan deze firman komen. Zij zagen de gouverneur regelmatig omdat hij hen nodig had voor de Europese machines die hij wilde laten komen. Zo zorgden consuls als Anasti van Zweden en Noorwegen, Drovetti, Minaut en Sabatier van Frankrijk voor de firmans.
Drovetti Drovetti (de consul van Frankrijk) had meegevochten in de expeditie van Napoleon in 1798. In een hevig gevecht redde hij het leven van Murat, de toekomstige zwager van Napoleon. In 1810 werd hij de Franse consul-generaal in Egypte en raakte bevriend met Mohammed Ali. Drovetti handelde in oudheden en leidde zelf de opgravingen. De handigste plunderaar was Rifaud. Hij was een beeldhouwer uit Marseille die veertig jaar in Egypte zou blijven. Rifaud hakte rustig zijn naam in de Egyptische beelden die hij aan Drovetti leverde. Een keer hakte hij in een beeld van Thoetmosis III: Ontdekt door Rifaud, beeldhouwer in dienst van Drovetti, in Thebe, 1818. Drovetti verkocht de geroofde beelden aan koning Carlo-Felice van Piëmonte. De koning zette de beelden in een museum in Turijn. Zo kreeg dat museum als eerste in Europa een prachtige Egyptische collectie. Daarbij zijn beelden van allerlei farao’s. Drovetti liet jaren en jaren de kostbare dingen opbergen bij zijn huis. Pas als hij genoeg had verkocht hij het. Dat heeft hij drie keer gedaan. Drie koningen hebben ze gekocht: Carlo-Felice van Piëmonte, Karel X en de koning van Pruisen (Duitsland).
Salt Salt was ook een consul, de consul van Engeland. Hij was kunstschilder en vanaf 1802 reisde hij door Egypte. Hij maakte tekeningen die rijke Engelse reizigers later uitgaven. In 1816 werd hij de Engelse consul en hij deed precies hetzelfde als Drovetti, namelijk de Egyptische graven roven en plunderen. Salt was niet zo vaak zelf bij de opgravingen maar hij had veel medewerkers zoals Athanasi, een Griek en Jean Baptiste, een Italiaan. Salt verkocht zijn eerste collectie aan het British museum. Dit museum gaf ech-ter te weinig geld. Salt verkocht de collectie wel aan het museum maar liet het mooiste ding achter; een albasten sarcofaag van Seti I. Die verkocht hij aan Sir John Soane voor evenveel als de rest had opgebracht! Zijn tweede collectie was veel groter dan de eerste. Deze verkocht hij aan Karel X van Frankrijk. Die had al eerder van Drovetti gekocht en zo kreeg het museum in Louvre een even mooie verzameling als in Turijn. De verzameling bestaat uit 4014 voorwerpen. Net als Drovetti bracht Salt ook een derde collectie bijeen. Maar die werd pas na zijn dood verkocht. Het waren 1083 voorwerpen. Het British museum kocht het grootste deel ervan.
Hoofdstuk 7: Archeologen
Ten zuiden van Sakkara, waar de piramide van de farao Djoser staat, staan een paar piramides van Snefroe en Amenemhet III. In 1894 werkte de Franse archeoloog De Morgan bij de noordelijkste piramide en vond een graf met een lege sarcofaag. De Morgan was erg teleurgesteld want het was een enorm karwei geweest, maar De Morgan wist dat aan de andere kant van de piramide ook nog graven lagen van de familieleden van de farao. Inder-daad vond De Morgan een onder de grond uitgehakte gang, maar eerst moest men in een put afdalen om in de gang te komen. In de gang stond een sarcofaag en ook die was leeg. Toen zakte de voet van een arbeider opeens weg in de grond. De Morgan begon daar te graven en vond op die plaats een rechthoekig gat, waar eens een doos gestaan had. Het hout van die doos was helemaal vergaan, maar het goud waarmee de doos versierd was was er nog. In zilveren hiërogliefen stond de naam van de eigenares op het goud: prinses Hathor-Sit, de dochter van Sesostris III. De juwelen lagen tussen het puin van het kistje. De volgende dag vond De Morgan in het graf van prinses Merit nóg een met goud versierd kistje en nog veel meer sieraden. En tenslotte vond hij ook nog een mummie van prinses Noeb-Hotep, die haar sieraden en amuletten nog had omdat ze tussen de doeken van haar mummie waren verborgen. In het volgende seizoen ging De Morgan er weer heen en vond er schatten van de prinsessen Ita en Khnoemit.
Een andere archeoloog die dat gebied onderzocht was Petrie. Hij begon met de piramide van Sesotris II waarvan men de ingang niet kon vinden. Daar vond Pe-trie na lang werken een put van 13 meter diep die toegang gaf tot een kronkelende gang, die naar de grafkamer liep. Dat graf was leeg, er stond alleen een albasten altaar. Toen vond Petrie 4 gangen die naar 4 graven van koninklijke familieleden liepen. Petrie gaf zijn assistent Paul Brunton, die bijzonder gevoelige handen had, de opdracht het graf leeg te halen. Het graf was vaak volgelopen tijdens overstromingen en daardoor was er modder in gekomen. Brunton moest de juwelen uit de modder vissen. Dat moest hij doen met een klein mesje en soms met een speld, want de gouden kraaltjes die er bij hoorden waren heel klein. Liggend op zijn buik en steunend op zijn ellebogen pikte Brunton 9500 gouden kraaltjes op en 810 gouden ringen, met nog heel veel andere soorten sieraden. De eigenares van deze schatten was prinses Sit-Hathor-Ioenet geweest. Ze heeft ze gehad van haar vader, farao Sesostris II. Maar zulke grote vondsten als die van De Morgan en Petrie zijn uitzonderingen. Petrie kwam eens na heel veel moeite in een grafkamer die helemaal leeg was. Maar bij het openen van de piramide van Amenemhet had hij meer geluk. Petrie hakte een gat in de bovenkant van de grafkamer, maar toen hij er door keek zag hij dat de kamer vol water stond. Hij liet een magere jongen zoeken die makkelijk door het gat kon en die liet zich in het water glijden. De jongen vond twee sarcofagen met de naam van de farao erop, Amenemhet III. Er was heel hard gewerkt en niet veel gevonden. Maar door de moed van Petrie en andere archeologen weten we nu heel veel van Egypte af.
REACTIES
1 seconde geleden
T.
T.
De Nijl is 6600km lang
18 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
gij hebt iets in de 5000 woorden gebruikt
hoe doet ge da
kei cool
12 jaar geleden
Antwoorden