Inhoudsopgave
• Inleiding • Hoofdstuk 1 – De toename van de handel • Hoofdstuk 2 – De ligging van dorpen die steden worden • Hoofdstuk 3 – Het leven in een middeleeuwse stad • Hoofdstuk 4 – De macht in de stad • Hoofdstuk 5 – De macht tijdens de middeleeuwen • Hoofdstuk 6 – Wat waren er voor ziektes en geneesmiddelen? • Conclusie • Literatuurlijst
Inleiding
Dit werkstuk gaat over de middeleeuwen. Ik heb het gemaakt omdat ik wat meer te weten wilde komen over de middeleeuwen. En natuurlijk omdat we deze opdracht kregen van school… Ik heb het werkstuk heel logisch in elkaar gezet. Ik heb een hoofdvraag bedacht, namelijk: Hoe was het leven tijdens de middeleeuwen? En die hoofdvraag heb ik toen weer uitgewerkt in 6 kleinere deelvragen, die ik beantwoordde aan de hand van verschillende bronnen. Elk hoofdstuk heeft een eigen deelvraag. Mijn grootste bron was mijn geschiedenisboek. Eigenlijk heb ik daar bijna alles gevonden wat ik nodig had. Dus ik beantwoord de hoofdvragen in verschillende details die ik uitgewerkt heb. Mijn deelvragen waren:
1. Waardoor nam de handel toe? 2. Hoe groeiden dorpen uit tot steden en waar lagen die steden? 3. Hoe was het leven in een middeleeuwse stad? 4. Wie had er in de stad de touwtjes in handen? 5. Wie had de macht tijdens de middeleeuwen? 6. Wat waren er voor ziektes en geneesmiddelen?
Ik vond het ontzettend leuk om dit werkstuk te maken en ik heb er veel tijd in gestoken. Ik hoop dat de lezer er wat van leert en het ook leuk vind om te lezen. Ik heb er erg mijn best op gedaan en ik hoop dat dat wat oplevert!De toename van de handel – hoofdstuk 1
Waardoor nam de handel toe? Tot het jaar 1000 was er nauwelijks handel. Men leefde voornamelijk van de landbouw. Dat kwam omdat het niet veilig was om over (grote) afstanden te gaan handelen. Men had ook niet zoveel om mee te gaan handelen. Rond het jaar 1000 kwam daar verandering in. Omdat de boeren meer voedsel produceerden, was er een voedseloverschot. Dus mensen konden gaan handelen met het voedsel dat ze over hadden. Dit voedseloverschot kwam door veel nieuwe uitvindingen in de landbouw. Met een ijzeren ploeg kon men bijvoorbeeld dieper ploegen, zodat er minder zaad verloren ging en de oogst groter was. Ook kon men met het Arabische halsjuk een stuk sneller ploegen. En, uit bron 2 niet te vergeten, bedachten ze het drieslagstelsel. De grond werd daarbij in 3 stukken verdeeld. Op één veld werd in het voorjaar gezaaid, op één in het najaar en het derde ten slotte lag braak. Hier graasde het vee, zodat de grond weer vruchtbaar werd. Elk jaar had elk stuk een andere functie dan het jaar ervoor. Deze vernuftige uitvindingen werden uitgevonden omdat de opbrengst moest verdubbelen. De bevolking was bijna verdubbeld dus moest er ook meer voedsel zijn. En om dat voedsel te kunnen verbouwen lieten heren en graven stukken land ontginnen om er landbouwgrond van te maken. Zo kon er dus meer voedsel verbouwd worden. Maar toen was er zo’n groot overschot dat ze er mee gingen onderhandelen. Dit bracht dus mede de handel weer tot leven. Maar niet alleen in de landbouw veranderde er veel, er werd ook meer gehandeld over lange afstanden. Dat kon omdat het veiliger werd. De vikingen hielden op met plunderen en de verdediging nam toe. En er was nog een zeer belangrijk punt dat de handel hielp ontwikkelen: de geldeconomie kwam tot stand. Zo kon je overal met hetzelfde middel betalen, geld heeft namelijk altijd dezelfde waarde en bederft niet. Met al deze onderdelen wordt het simpeler, veiliger en handiger om te handelen. Veel informatie voor dit hoofdstuk heb ik uit de leertekst gehaald.
De ligging van dorpen die steden worden – hoofdstuk 2
Hoe groeiden dorpen uit tot steden en waar lagen die steden? Door uitvindingen in de landbouw kon er vanaf 1000 met minder mensen meer voedsel worden verbouwd. Daardoor waren er natuurlijk veel arbeidskrachten over. De boeren die niets meer te verdienen hadden op het platteland trokken naar grote plaatsen om ambachtsman of koopman te worden. Deze grote plaatsen ontstonden vaak bij grote markten. Deze markten lagen natuurlijk op plekken die gunstig waren voor de handel, zoals bij kruispunten van wegen of rivieren, en op veilige plaatsen zoals bij een klooster of kasteel. Deze belangrijke handelsplaatsen groeiden snel uit tot steden, door de grote migratie (trek naar de stad). Die migratie werd mede veroorzaakt doordat het steeds aantrekkelijker werd om in een stad te gaan wonen. Bijvoorbeeld door stadsrechten. Stadsrechten hielden in dat een stad niet meer afhankelijk was van een heer. Ze werden zelfstandig, zoals ik in bron 6 heb kunnen lezen. Doordat deze steden ontstonden groeide de handel nog meer. De steden lagen langs belangrijke handelsroutes waar meestal kruistochten langs gingen. Kruistochten waren heel gewoon in die tijd en kwamen veel voor, zoals in bron 7. Die tochten waren dus heel belangrijk voor de handel. Dit was vooral in zuidelijk Europa. Steden al Genua en Venetië hebben veel aan kruistochten te danken gehad. Die steden lagen aan zee en op de route van veel kruisvaarders. In die steden werden veel voedsel en andere benodigheden gekocht. In het noorden van Europa ontstaan Hanzesteden. Deze steden gaan samenwerken om de kooplieden te beschermen en de handel uit te breiden. Een aantal van deze steden zijn Deventer, Zwolle, Zutphen en Hamburg. Ook de Vlaamse stad Brugge was erg belangrijk in het Hanzeverband. Hier ontmoette de Hanzekooplieden de zuidelijke kooplieden. Zo werden de kooplieden en handelaren steeds meer ondernemer. Ze gingen hun handel vanaf een vaste plaats regelen en er kwamen mensen bij ze in dienst. Die zorgden dan weer voor het sluiten van contracten voor de levering van goederen en transport.
Het leven in de middeleeuwse stad – hoofdstuk 3
Hoe was het leven in een middeleeuwse stad? We weten nu hoe de steden zijn ontstaan. Eigenlijk moeten we nu eens gaan bekijken hoe het leven in zo’n middeleeuwse stad eruitzag. Je moet niet denken dat het een pretje was in zo’n stad. Integendeel zelfs. Iedereen gooide er maar gewoon zijn afval op straat en als je geluk had moest het 1 keer per week opgeruimd worden. Het stonk er dus altijd verschrikkelijk. Dat afval trok ook allerlei ongedierte aan. Zo verspreidde besmettelijke ziektes (zoals de pest) zich heel gemakkelijk en snel. En die vreselijke geur van al die afvalhopen bleef hangen in de nauwe, donkere straatjes met houten huisjes die dicht tegen elkaar aan stonden. Er zaten kleine raampjes in de huisjes, maar denk maar niet dat de zon daar ooit eens naar binnen scheen. Om de stad stond een dikke muur. Dat was tegen rovers, plunderaars en andere vijanden. De burgers voelden zich veilig achter zo’n dikke muur. Alle kleine weggetjes leidden naar het centrum, het marktplein. Dat marktplein was het belangrijkst van de hele stad. Er stonden belangrijke huizen aan, de stenen huizen van (rijke!) belangrijke mensen. En natuurlijk het stadhuis en de grote kerk. Als er een bisschop was in de stad, dan was dit een kathedraal. De bouw van zo’n kathedraal duurde soms honderden jaren! Bron 11 onderstreept dit. Inwoners van de stad hielpen vaak zelf mee met de bouw. Met deze ‘goede daad’ hoopte zij op een plekje in de hemel... De burgers van de stad betaalden ook mee, door middel van belastingen en vrijwillige giften mee aan de bouw van de stad. Soms werden er ook andere manieren gebruikt. De St. Pieter is bijvoorbeeld gebouwd van het geld dat de kerk met het verkopen van aflaten binnenkreeg. Meestal zonder dat de kopers van die aflaten dat wisten... In een straat werd meestal hetzelfde ambacht uitgevoerd. Zo waren er dus soms hele straten met bijvoorbeeld alleen maar timmermannen. Die timmermannen bijvoorbeeld zaten dan allemaal bij dezelfde ‘organisatie’, een soort vakbond.
De macht in de stad – hoofdstuk 4
Wie had er in de stad de touwtjes in handen? In de tweede helft van de middeleeuwen kregen de grote plaatsen vaak stadsrechten. En met al die rechten die ze kregen, kregen ze ook het recht om zelf recht te spreken. Dat rechtspreken en besturen had een ingewikkeld systeem. Nou ja, je kunt het ook heel simpel bezien. De rijkelui hadden gewoon alles voor het zeggen. Zij hadden veel geld, en geld was macht. Die rijken waren dan ook de belangrijkste ambachtslieden, namelijk de gildemeesters en de kooplieden. Dus de rijken hadden de mooiste baantjes, en die baantjes verdeelden ze dan weer onder andere rijken. Zo bleef de macht dus, je raad het al, bij de rijken zoals je kunt lezen in bron 15. De landheer had de stad dan wel stadsrechten gegeven, hij wilde wel een vinger in de pap houden. Dus nam hij de taak op zich om de schout te benoemen. De schout had de belangrijkste baan in de stad. Hij is eigenlijk de baas over de hele stad, samen met de schepenen. Hij benoemd de schepenen en vormt een soort ‘stadsraad’ met ze. Die schepenen hielpen de schout met van alles en nog wat, waaronder rechtspreken. Maar de schout, hoe machtig hij ook was, bleef afhankelijk van de heer. De schout had een aantal taken. Hij loste misdrijven op, arresteerde schuldigen en zag toe op de uitvoering van het vonnis. Zijn machtsmiddelen waren de brandstapel, martelingen en het schandblok. De brandstapel was een zeer zware straf en werd eigenlijk alleen voor gelovigen gebruikt. Want er was namelijk nog iemand die de macht had in de stad: de bisschop. Die bisschop ging alleen over geloofszaken. De kerk was heel belangrijk bij het rechtspreken en het bestuur van de stad. Als er bijvoorbeeld voor een verdachte niet genoeg bewijs was dat hij daadwerkelijk de dader was, vertrouwde men op het Godsoordeel. De hand van de ‘schuldige’ werd bijvoorbeeld in kokend water gestoken. Als de hand 3 dagen later genezen was, dan was deze misdadiger schuldig. Veel informatie voor dit hoofdstuk vond ik in de leertekst.
De macht in de middeleeuwen –- hoofdstuk 5
Wie had de macht in de middeleeuwen? In het begin van de middeleeuwen hebben de paus en de keizer veel ruzie gehad over wie de macht had om de bisschoppen te benoemen. De keizer vond, hij was de keizer dus hij moest ze benoemen. Maar de paus vond, hij ging over geloofszaken en de bisschoppen hoorden daarbij. De keizer benoemde de bisschoppen aan het begin van de middeleeuwen, en de paus was daar zo boos over dat hij de keizer “in de ban deed”. Iemand die in de ban is mag niet meer in de kerk komen. In 1122 worden de paus en de keizer het eindelijk eens: de paus krijgt de macht om bisschoppen te benoemen en de ban wordt van de keizer opgeheven. De paus voelde zich zelfs hoger staan dan de vorsten. Soms zette hij een vorst af! Steeds meer mensen vonden dat de paus zich alleen met godsdienstige zaken moest bezighouden. Zo kwam het dat er een scheiding kwam tussen staat en kerk, wat de leertekst ook aanduid. In de tweede helft van de middeleeuwen, de late middeleeuwen, krijgt de keizer weer veel macht. Dit komt omdat er een centraal bestuur wordt ingesteld. Dat houdt in dat een bepaald gebied dezelfde regels, wetten, munten en leider(s) heeft. Het gebied wordt dan ook bestuurd vanuit 1 plaats door een bepaalde groep mensen: ambtenaren. De keizer kan vertrouwen op die ambtenaren omdat ze van hem afhankelijk zijn. Als ze niet trouw aan de keizer zijn of hun werk niet goed doen ontslaat de keizer ze en staan ze op straat. Daarom doen die ambtenaren goed hun best voor die keizer. Door dat centraal bestuur heeft de keizer ook veel meer overzicht. Ook door een eigen leger van huurlingen maakt de keizer zich minder afhankelijk van de adel. In gebieden waar vorsten de macht stevig in handen hebben ontstaan de eerste staten. Een staat is een land met dezelfde wetten, regels hetzelfde bestuur en dezelfde munteenheid. Ook de vorsten ‘vechten’ om macht. Dat doen ze op verschillende manieren: ze sluiten slim huwelijken af of voeren oorlog om meer grondgebied te krijgen. De burgers in dat gebied moeten steeds meer belastingen gaan betalen. Zo krijgt de vorst steeds meer geld om meer soldaten te kunnen ‘huren’. Met die soldaten veroveren ze meer grond en die burgers... Zo krijgen de vorsten steeds meer macht.
Ziektes en geneesmiddelen – Hoofdstuk 6
Wat waren er voor ziektes en geneesmiddelen? Tijdens de middeleeuwen leefde de mensen niet zo lang als men nu leeft. Er waren ook meer onbehandelbare ziektes als er nu zijn. De hygiëne was erg slecht en dat leidde weer tot het overdragen van ziektes. En veel van de kruiden of behandelingen hadden niet de werking als die men geloofde dat het had. Aderlating bijvoorbeeld. Er werd doormiddel van een snee in je huid een bepaalde hoeveelheid bloed afgenomen. Het zou ‘het evenwicht tussen de lichaamssappen herstellen’ maar in werkelijkheid verzwakte de patiënt alleen maar. En dan had je natuurlijk niet te vergeten ook nog de kwakzalvers. Ze deden zich voor als goede dokters die alles konden genezen met slechts 1 drankje. En dat drankje was dan wel schandalig duur, maar dat verdiende je zo weer terug op de kosten die je anders had betaald als je naar de chirurgijn had gemoeten. Maar in werkelijkheid was dit ‘wonderdrankje’ een flesje gewoon slootwater dat nergens tegen hielp. Een aantal kwalen en hun geneesmiddelen: • Bij kneuzingen en zwellingen gebruikte men Marjolein, dat als kompres op de pijnlijke plek werd gelegd. • Last van hoofdpijn? Dan moest je wat van het geurige moederkruid gebruiken. Moederkruid werd ook gebruikt ter ondersteuning bij bevallingen, vandaar de naam. • Waarom borstaandoeningen werden verholpen met longkruid is wel duidelijk. Het blad had de vorm van een long en daarom geloofde men dat het hielp als je borstaandoeningen had, want daar zitten immers je longen… • Met Alsem had je nooit meer last van vlooien of wormpjes, zolang je het innam had je geen last van wormpjes en als je het tussen je kleding legde zag je geen vlo bij het kledingstuk. • Citroenmelisse werd gezien als een soort wondermiddel. Het hielp tegen allerlei (kleine) kwaaltjes. Hoofdpijn, koorts, verkoudheid… Citroenmelisse werd dus als een soort wondermiddel gezien. Maar dat was niet alleen Citroenmelisse, er waren veel kruiden die alles verholpen en goed waren voor alles. Maar die wonderwerking werkte alleen als je wist hoe je ermee om moest gaan. Je moest het op speciale plekken plukken en niet alleen dat, je moest het op speciale tijden plukken. Soms was er maar 1 dag of nacht in het jaar wanneer het geplukt mocht worden. Midzomernacht om 12.00 uur precies bijvoorbeeld. Of de derde dag na volle maan of pinksterochtend bij zonsopgang met je rug naar het noorden…
Conclusie
Hoe was het leven in de middeleeuwen? Helemaal zullen we het nooit te weten komen. We denken te weten hoe het is verlopen. En zoals we het nu weten, was het geen pretje om daar te wonen en te leven. Het was een hard bestaan zonder enige zekerheden. De mensen waren erg van elkaar afhankelijk en wisten nog niet veel. Ze geloofden wat ze te horen kregen en deden vaak wat ze gezegd werd. Dat was maar goed ook, want ze haddener waren zware straffen staan op ongehoorzaamheid. De mensen in de middeleeuwen waren vaak bijgelovig en wilden ook alles uitsluiten als het bijvoorbeeld om ‘heksen’ ging. Maar een echte heks hebben ze nooit gevonden. Het leven was vaak niet zo lang als het onze nu is en er waren veel ziektes waar nog geen medicijn tegen was. Men wist nog niets van de hygihygiëne die wij tegenwoordig kennen en overleefde dan ook veel ziektes niet. Vooral veel kinderen stierven jong. Je brood verdienen was moeilijk en kende veel tegenslagen, vooral in het begin van de middeleeuwen. Handel kwam gelukkig in de 2e helft van de middeleeuwen op gang. De macht was bij de rijken en je kon als individu niet veel gedaan krijgen. Maar daar bemoeide je je ook niet mee. Jij was als arme burger arm en dom, die rijke heren op de troon waren knap en slim en zouden het wel regelen. Je leefde in een stad, at je brood, ging als man naar je werk, als vrouw bleef je thuis en deed het huishouden, ging slapen en dan begon dat de volgende dag opnieuw.
Zoals ik al vertelde: het leven was hard, en je moest vechten voor je brood en bestaan.
Literatuurlijst
1. Ooggetuigen Middeleeuwen door Gillian Denten in Londen, 1996
2. Memo geschiedenis voor de basisvorming door Carla van Boxtel en Wieke Schrover in ’s-Hertogenbosch
REACTIES
1 seconde geleden