Inhoud
1. Voorpagina
2. Inhoud & Inleiding
3. Algemeen
4. Landschap
5. Rivieren, kanalen & meren
6. Kust
7. Klimaat
8. Planten
9. Dieren
Inleiding.
In dit werkstuk komen ver schillende onderwerpen aan bod en die onderwerpen kun je in de inhoud vinden zoals je net gezien hebt.
Het zijn allemaal verschillende hoofdstukken met iede een ander onderwerp. De hoofdstukken zijn ongeveer één A4 lang.
Ik hoop dat je het leuk vindt.
Veel lees plezier.
Algemeen
Duitsland (Duits: Deutschland), officieel: Bondsrepubliek Duitsland (Duits: Bundesrepublik Deutschland; afgekort: BRD), is een federale republiek in Midden-Europa. De totale oppervlakte is sinds de Duitse hereniging op 3 oktober 1990 356.970 km2, en Duitsland is daarmee na Rusland, de Oekraïne, Frankrijk, Spanje en Zweden qua omvang het zesde land van Europa. Duitsland is 8,7 maal zo groot als Nederland.
Duitsland ligt centraal op het Europese continent en grenst aan maar liefst negen landen: Denemarken (68 kilometer) in het noorden, Nederland (577 km), België (167 km), Luxemburg (135 km) en Frankrijk (451 km) in het westen, Zwitserland (334 km) en Oostenrijk (784 km) in het zuiden, en Tsjechië (646 km) en Polen (456 km) in het oosten. Ongeveer een derde van het tegenwoordige Duitse grondgebied wordt gevormd door de voormalige Deutsche Demokratische Republik (DDR).
Duitsland strekt zich geografisch uit van het waddeneiland Sylt in het noorden tot Oberstdorf in het zuidelijke Beieren, en van Görlitz in het oosten aan de Poolse grens tot het uiterste westen van Nordrhein-Westfalen. De langste afstand van noord naar zuid bedraagt 876 km en van het westen naar het oosten 640 kilometer. De grenzen van Duitsland hebben een gezamenlijke lengte van 3618 kilometer.
Grote eilanden zijn o.a. Rügen (930 km2), Usedom (Duitse gedeelte 373 km2), Fehmarn (185 km2), Sylt (99 km2), Borkum en Norderney.
Landschap
Duitsland bestaat uit drie grote geografische landschappen: vanuit het noorden verandert het landschap geleidelijk van vlak laagland via middelgebergte naar het hooggebergte van de Alpen.
Het Noord-Duitse laagland maakt onderdeel uit van het Oost-Europese laagland, dat zich uitstrekt van de Baltische staten, langs de kusten van Polen en Duitsland tot de noordelijke provincies van Nederland.
Het over het algemeen vruchtbare Noord-Duitse laaglandlandschap (0-200 meter) is gevormd in de ijstijden van het pleistoceen, heeft een zacht golvende bodem en is hier en daar geheel vlak. De noordelijkste bodemverheffing, ten zuiden van de Oostzee, wordt de Baltische landrug genoemd en is rijk aan meren en bossen. De tweede bodemverheffing ligt zuidelijker vanaf de Beneden-Elbe tot het Katzengebergte. Parallel met deze gebieden loopt ten noorden ervan een zacht golvend, lemig gebied en in het zuiden een brede strook onvruchtbare zandgrond, gedeeltelijke bedekt met heide (zoals o.a. de Lüneburger Heide). In dezelfde noord-zuid richting lopen enkele oerstroomdalen, 20 kilometer brede, vroeger uit veen bestaande stroken, die een gevolg van de ijstijd zijn. Dit waren vroeger de rivierbeddingen die het smeltwater van de ijskap afvoerden. Ze zijn nu slechts zichtbaar als iets lager liggende stroken in het landschap. Meer naar het zuiden dringt de Noordduitse Laagvlakte met diepe bochten het middelgebergte binnen, o.a. de Middenrijnse laagvlakte en de Saksische laagvlakte.
Tussen het noorden en het zuiden van de Bondsrepubliek en is geologisch een zeer gecompliceerd gebied. In het westen begint het bergland met een aantal ketens die door de Rijn vrijwel onder een rechte hoek worden doorsneden: Rijns Leisteengebergte, Eifel, Westerwald (tot 657 m hoog), overgaand in Rothaargebergte, Hunsrück en Taunus (hoogste punt: Grosse Feldberg 881 m), waarbij aansluiten de Vogelsberg (hoogste punt: Taufstein 772 m) en het Rhörgebergte (tot 950 m hoog). Verder naar het noorden ligt de Harz (hoogste punt: Brocken 1142 m), met ten westen daarvan het Weser Bergland en het Teutoburgerwoud (hoogste punt: Völmerstod 408 m) en ten noordoosten de Fläming. Ten oosten van de Rhön ligt het Thüringer Woud (hoogste punt: Grosser Beerberg 982 m) en ten zuidoosten daarvan vormt het Fichtelgebergte een knooppunt met het Ertsgebergte naar het noordoosten, het Oberpfalzerwoud-Bohemerwoud naar het zuidoosten en de Fränkische Alb naar het zuidwesten. De Fränkische Alb vormt geologisch één geheel met de Schwäbische Alb en beiden worden ten zuiden begrensd door de Donau.
In het hele middelgebergtegebied hebben rivieren diepe dalen uitgesneden in de bergketens. De Rijn is hierboven al genoemd en verder zijn nog te noemen de Main, de Moezel en de Neckar. De meeste dorpen en steden zijn in deze rivierdalen gebouwd en de hellingen zijn zeer geschikt voor wijnbouw.
De Alpen is een jonger gebergte dan de middelgebergten in Duitsland. Hierdoor zijn de toppen van de Alpen spitser dan die van b.v. het Zwarte Woud of het Erz-gebergte.
Ten zuiden van de Donau gaat het middelgebergte langzaam over in de Alpen. Het land stijgt daar geleidelijk en gaat over in het morenegebied van de Voor-Alpen, met een gemiddelde hoogte van 500 meter, een bosrijke omgeving met zowel heuvels als veel meren. In het uiterste zuiden ligt het vrij kleine Duitse aandeel in de Alpen dat tevens de grens vormt met Oostenrijk, de zogenaamde Kalkalpen.
Van west naar oost liggen hier de Allgäuer Alpen (hoogste punt: Nebelhorn 2224 meter), de Ammergauer Bergen, de Berchtesgadener Alpen (hoogste punt: Watzmann 2713 meter) en als hoogste het steile Wettersteingebergte met als hoogste punt van Duitsland de Zugspitze (2962 meter).
Hoogste bergen van Duitsland:
Zugspitze 2962 meter
(Wettersteingebirge)
Hochwanner 2746 meter
(Wettersteingebirge)
Höllentalspitze 2745 meter
(Wettersteingebirge)
Watzmann 2713 meter
(Berchtesgadener Alpen)
Plattspitze 2679 meter
(Wettersteingebirge)
Hochfrottspitze 2649 meter
(Allgäuer Alpen)
Mädelegabel 2645 meter
(Allgäuer Alpen)
Dreitorspitze 2633 meter
(Wettersteingebirge)
Alpspitze 2628 meter
(Wettersteingebirge)
Hochkalter 2607 meter
(Berchtesgadener Alpen)
Rivieren, kanalen en meren
Duitsland kent enkele zelfstandige, van noord naar zuid stromende rivierstelsels waarvan de voornaamste de Elbe (1112 kilometer; 700 kilometer in Duitsland), de Weser en de Rijn (865 kilometer in Duitsland) zijn. Deze rivieren stromen naar de Noordzee, de Donau (2842 km waarvan 686 km in Duitsland) mondt uit in de Zwarte Zee. De Weser (440 km) is de enige van genoemde rivieren die in zijn geheel door Duits grondgebied stroomt.
Andere belangrijke rivieren zijn de Oder, met de zijrivier de Neisse, de Ems, de Isar, de Neckar, de Ruhr, de Spree (382 km), de Lahn en de Moezel en de Main (524 km), zijrivieren van de Rijn.
Langste rivieren van Duitsland:
lengte waarvan bevaarbaar
Rijn 865 km 778 km
Elbe 700 km 700 km
Donau 647 km 387 km
Main 524 km 384 km
Weser 440 km 440 km
Eems 371 km 238 km
Neckar 367 km 201 km
Havel 343 km 243 km
Moesel 242 km 242 km
Elde 208 km 180 km
Oder 162 km 162 km
Bijna alle rivieren zijn genormaliseerd en door van west naar oost lopende kanalen onderling verbonden. De voor de scheepvaart belangrijke kanalen zijn: het Mittellandkanal (321 km), het Dortmund–Ems-Kanal (269 km), het Nord–Ostsee-Kanal, het Oder–Spree-Kanal, het Ems–Jade-Kanal, het Oder–Havel-Kanal, het Küstenkanal, het Elbe–Lübeck-Kanal, het Wesel–Datteln-Kanal, het Elbe–Havel-Kanal en het Rhein–Herne-Kanal. In 1999 werd het Main-Donau-Kanal geopend (153 km).
Vooral in het Alpenvoorland (oude gletsjerbeddingen) en het Mecklenburgs Merenplateau komen meren voor. De grootste meren zijn de Müritzsee (na de Bodensee het grootste meer van Duitsland met 110 km2) in Mecklenburg-Vorpommern, de Chiemsee (het grootste meer van Beieren: opp. 80 km2), de Schweriner See, de Starnberger See, de Würmsee, de Ammersee en natuurlijk het grootste meer van Duitsland, de Bodensee bij de Oostenrijk/Zwitserse grens. Dit meer is maximaal 15 kilometer breed en 74 kilometer lang en de totale oppervlakte is 571,5 km2. Het ligt op een hoogte van 395 meter en het diepste punt ligt op 252 meter. De meeste meren liggen in het noorden van Duitsland en dan met name in Mecklenburg.
Grootste meren van Duitsland:
Bodensee 571,5 km2
Müritz 110,3 km2
Chiemsee 79,9 km2
Schwerinersee 60,6 km2
Starnbergersee 56,4 km2
Ammersee 46,6 km2
Plauer See 38,0 km2
Kummerower See 32,2 km2
Steinhuder Meer 29,1 km2
Grosser Plöner See 29,0 km2
Schaalsee 23,3 km2
Selentersee 22,4 km2
Kust
In het noordwesten vormt de Noordzeekust met de Oost-Friese eilanden een voortzetting van het Nederlandse Waddengebied. De eigenlijke Noordzeekust is geleed: de getijstroom dringt ver in de riviermondingen en heeft die trechtervormig uitgeschuurd, waardoor de havens van o.a. Bremen en Hamburg respectievelijk 70 en 100 kilometer landinwaarts liggen. De Noordzeekust is een vlak gebied met kanalen, dijken en eilanden. Het eiland Sylt voor de kust van Schleswig-Holstein is door een brug met het vasteland verbonden.
De Oostzeekust is in het westen geleed met fjorden en zanderige boggen, in het oosten daarentegen vlak: hier komen ook strandmeren voor. Steile kusten komen bijna niet voor maar zijn wel te vinden op de eilanden Rügen (122 meter hoge krijtrotsen), Helgoland (met torenhoge rode rotsen) en Samland.
Oost-Friese eilanden
Borkum 30,7 km2
Norderney 26,3 km2
Noord-Friese eilanden
Sylt 99,2 km2
Föhr 82,9 km2
Nordstrand 50,4 km2
Pellworm 37,4 km2
Amrum 20,4 km2
Schleswig-Holstein eilanden
Fehmarn 185,4 km2
Mecklenburgse eilanden
Poel 34,3 km2
Vorpommernse eilanden
Rügen 930,0 km2
Usedom 373,0 km2 (Duitse gedeelte; totaal 445 km2)
Klimaat
Duitsland ligt in een gematigde klimaatzone en het klimaat wordt behalve door de geografische breedte in hoofdzaak bepaald door de landinwaarts afnemende invloed van de zee en de hoogte boven zeeniveau. De gemiddelde windsnelheid en de neerslag nemen landinwaarts geleidelijk af, maar in alle jaargetijden kan het overal regenen. Over het algemeen komen extreme weersituaties of grote temperatuurschommelingen in Duitsland nauwelijks voor. Januari is de koudste maand met gemiddelde temperaturen van -6°C tot -1°C. Juli is de warmste maand met gemiddelde temperaturen van 17-20°C.
De Noordduitse Laagvlakte heeft een klimaat dat overeenkomt met dat van Nederland en Engeland, met milde, regenrijke winters en soms warme zomers. In het middelgebergte hangt het klimaat af van het lokale reliëf, waarbij de lage beschutte delen koude winters en zeer warme zomers hebben. De neerslag varieert van 500-700 mm in de Laagvlakte tot 700-1500 mm in het middelgebergte en meer dan 2000 mm in de Alpen. Verder naar het oosten en zuiden wordt het klimaat steeds continentaler, met strenge winters en hete droge zomers.
In Beieren waait regelmatig de föhn, een vanuit het zuiden waaiende warme bergwind.
In West-Duitsland ligt ongeveer 25 dagen per jaar sneeuw, naar het oosten neemt dit aantal dagen toe tot ongeveer 40 in Berlijn.
Planten
De Duitse flora behoort tot twee plantengeografische provincies van de Eurosiberische regio: in het uiterste noordwesten tot de Atlantische provincie en in de rest van Duitsland tot de Midden-Europese provincie. De alpine plantengroei van het hooggebergte vormt een afzonderlijke sector.
De natuurlijke begroeiing bestaat overwegend uit bos, met uitzondering van een zilte strook langs de kust, stuifduinen, levende hoogvenen en het gebergte boven de boomgrens. Bij het begin van onze jaartelling was Duitsland nog voor ca. 75% met bos bedekt, ca. 1800 nog slechts voor ca. 20% en op dit moment door herbebossing weer voor ca. 30%. Tweederde van de bossen bestaat uit naaldhout, met name dennen en sparren.
Het loofbos bestaat voornamelijk uit eikenhaagbeukenbos (met eik, haagbeuk, beuk, wilde kers, es, esdoorn) op voedselrijke gronden in de laagvlakte; beukenbos in het Atlantische en Baltische laagland, in het heuvelgebied en de onder de sparrengordel gelegen beukengordel der gebergten; eikenberkenbos op voedselarme gronden in de laagvlakte; elzen- en wilgenbos in de moerassen; wilgenbos en essen-iepen-vogelkersbos in de overstromingsgebieden van de rivieren. Duitsland bestaat verder voor ca. 14% uit natuurgebieden met als vegetatietypen o.a. heiden in vooral het noordwesten, hoogvenen vooral in de gebergten. Moerassen vooral in het zuiden van Beieren en Württemberg en in het noordoosten, rotsbegroeiingen, struwelen en lokaal de merkwaardige schrale vegetatie van bodems rijk aan zink of lood.
Tot begin 20ste eeuw hadden de halfnatuurlijke landschappen, zoals schrale en extensief beweide graslanden, heiden en hooimoerassen, nog een belangrijk aandeel in de plantengroei van Duitsland. Door revolutionaire wijzigingen in de agrarische cultuur zijn deze eeuwenlang stabiel gebleven levensgemeenschappen tot op enkele resten teruggedrongen en overigens herontgonnen of verwilderd, wat tot een aanzienlijke verarming van flora en fauna heeft geleid.
In moerasgebieden, op veengronden en in de vochtige bosgebieden van Noord-Duitsland komt veel dopheide voor.
Lamsoor is goed bestand tegen het zilte kustmilieu en groeit vooral langs de Duitse Noordzeekust. In de duinen is de zeedistel een veel voorkomende plant.
De met uitsterven bedreigde gele plomp komt voor in het stroomgebied van de Rijn en aan de benedenloop van de Elbe. Waterlelies drijven op meren en waterspaarbekkens.
Ook de gele lis is een beschermde plantensoort die meestal groeit tussen het riet of in vochtige bosgebieden. In beuken- en dennenbossen vinden we de bekende hulst, veelvuldig gebruikt met kerstmis.
In de Alpen is de gentiaan een van de fraaiste verschijningen. Hoog in de Alpen groeit de beroemde edelweiss.
Dieren
De dierenwereld lijkt veel op die van Nederland en België althans wat het noorden en westen betreft; in het oosten sluit de fauna aan bij die van Oost-Europa en in het zuiden (Beieren) bij die van de Alpen.
De hier en daar nog uitgestrekte bossen bieden schuilplaats aan o.a. herten, talrijke wilde zwijnen en wilde katten, grotendeels te danken aan een goed jachtbeheer.
De vos, de das, de marter en de otter komen voor in daartoe geschikte biotopen. Het edelhert en het ree hebben zich dankzij uitstekende jachtwetten kunnen handhaven. De eland is in enkele Oostzeegebieden weer ingevoerd en dit is elders ook het geval voor damhert, sikahert en moeflon. Haas en konijn zijn algemeen, net als veel andere kleine knaagdieren, waaronder de eekhoorn, de hamster, en de zogenaamde slaapmuizen (o.m. de relmuis). De muskusrat is vanuit Bohemen in Tsjechië binnengedrongen en heeft zich sterk in noordwestelijke richting uitgebreid. De bever heeft zich o.a. in de Elbe kunnen handhaven.
Aan de Noordzeekust leeft de gewone zeehond, aan de Oostzeekust de stinkrob. Bruinvis en tuimelaar zijn vrij gewone verschijningen in de kustgebieden. De vogelwereld is een typische Westeuropese met enkele alpine soorten (b.v. alpenkauw, rotskruiper en sneeuwhoen). Bijzondere vogelsoorten zijn o.a. het auerhoen, het hazelhoen, de raaf, de grote trap, de kraanvogel, de zwarte ooievaar, de steenarend, de zeearend en de oehoe. Van de reptielen kunnen genoemd worden de Europese moerasschildpad, vele soorten hagedissen en slangen waaronder de esculaapslang en de dobbelsteenslang. Bijzondere amfibieën zijn de alpen- en vuursalamander. De zalm is uit de Rijn vrijwel verdwenen ten gevolge van de watervervuiling.
Toename van de bevolking, urbanisatie en industrialisatie hebben de fauna sterk teruggedrongen.
(Bron: http://www.landenweb.com/l.cfm?LandID=154&DUITSLAND )
Duitsland
5.4
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
beste, chris,
bedankt voor de info van je werkstuk ik heb er veel aan gehad
groetjes en bedankt anoniem
21 jaar geleden
AntwoordenC.
C.
ik vind dat je een goed werkstuk gemaakt heb.
Later Chiel-Jan
19 jaar geleden
Antwoorden