Barok Met het begrip \'barok\' werd aanvankelijk een bouwkundige stijl in de beeldende kunst van de 17e en de eerste helft van de 18e eeuw aangeduid. Tegenwoordig is het een algemeen aanvaarde cultuur-historische term, die ook betrekking heeft op literatuur en muziek van die periode.
Het woord barok had eerst een denigrerende betekenis: het is waarschijnlijk afgeleid van het Portugese \'barocco\', dat parel van onvolmaakte vorm betekent, en in de late 18e eeuw werd het gebruikt als een soort scheldwoord ter aanduiding van die uitingen van de beeldende kunst die niet aan de normen van de toenmalige kunstbeschouwing beantwoordden, zoals de zware, overdadige en vaak pompeuze scheppingen van de 17e eeuw. Sinds het begin van de 20e eeuw wordt de barok beschouwd als de stijl van een bepaalde periode, die zijn eigen specifieke waarden heeft. Overigens heeft het woord barok ook de betekenis \'onregelmatig, grillig, overladen\' behouden.
Beeldende kunst In de beeldende kunst wordt met barok de stijl aangeduid van de periode die ligt tussen de Renaissance en het maniërisme van de 16e eeuw enerzijds, en het rococo van de 18e eeuw anderzijds. Soms wordt in navolging van de 19e-eeuwse Duitse kunsthistorici - die de kunst zagen als een opeenvolging van cyclussen bestaande uit jeugd (beginnende bloei), volwassenheid (grootste bloei, hoogtepunt) en ouderdom (verval) - de barok gezien als de laatste fase van de Renaissance en met de verwarrende term \'Late Renaissance\' aangeduid.
De barok kan gezien worden als een reactie op het maniërisme, waarbij o.a. elegante, langgerekte, verwrongen figuren in schilder- en beeldhouwkunst voorkwamen, en is geïnspireerd op het werk van de Renaissance-kunstenaars, die op hun beurt de Oudheid tot voorbeeld hadden gekozen. Waar echter in een Renaissance-kunstwerk alle onderdelen gelijke nadruk kregen, werden in de barok alle onderdelen ondergeschikt gemaakt aan het geheel.
In tegenstelling ook tot de Renaissance-kunst, die statisch is, streefde de barokkunstenaar naar beweging en naar dramatische, de verbeelding aansprekende effecten. Mede door dit laatste wordt de barokkunst vaak beschouwd als de kunst van de Contrareformatie; toch is de Contrareformatie maar één van de vele aspecten van de 17e eeuw. Bovendien hebben ook protestantse kunstenaars in de stijl van de barok gewerkt. De vormgeving van de Franse barok is gematigder en strenger dan die in andere Europese landen, en wordt ook wel classicisme genoemd.
Rembrandt (1606-1669) De belangrijkste Noord-Nederlandse schilder uit de 17e eeuw. Al vroeg maakte hij naam als portretschilder; later droegen vooral zijn bijbelse taferelen bij tot zijn roem. Zijn bekendste werk, het schuttersstuk de \'Nachtwacht\', betekende het hoogtepunt van zijn loopbaan; in de periode daarna kreeg hij veel persoonlijke tegenslagen te verwerken en nam zijn bekendheid geleidelijk af, hoewel hij tot het laatst toe belangrijke opdrachten kreeg. Behalve schilder was Rembrandt ook een groot etser en tekenaar.
Rembrandt Harmensz. van Rijn werd op 15 juli 1606 in Leiden geboren. Hij bezocht de Latijnse school en werd in 1620 ingeschreven aan de universiteit te Leiden. Kort daarop, in 1621, deed hij zijn intrede op het atelier van de schilder Jacob Isaacsz. van Swanenburgh (ca. 1571-1638), waar hij drie jaar bleef. Van beslissende betekenis voor zijn artistieke vorming was echter het verblijf gedurende een half jaar bij de historieschilder Pieter Pietersz. Lastman (1583-1633) in Amsterdam.
Terug in Leiden (1625) vestigde hij zich als zelfstandig schilder en betrok met Jan Lievens (1607-1674), eveneens een leerling van Lastman, een atelier. In Rembrandts Leidse werk (1625-1631) komt de invloed van Lastman het duidelijkst naar voren. Het is tamelijk klein van formaat en kenmerkt zich door een zorgvuldige detaillering en een helder contrasterende lichtinval; blauwgroene en gele tinten overheersen. Hij schilderde voornamelijk religieuze en allegorische thema\'s, (zie schilderij van profeet Anna) waarvan op effect berekende elementen, zoals de weergave van rijke stoffen en flonkerende sieraden, hem tot buiten Leiden bekend maakten.
In 1631 kreeg hij zijn eerste portretopdracht uit Amsterdam; een serie volgende opdrachten, waaronder die voor de \'Anatomische les van dr. Nicolaas Tulp\' (1632, Mauritshuis, Den Haag), deed hem naar deze stad verhuizen. Tussen 1632 en 1636 kwam zijn kunst volledig tot ontplooiing. Zijn werk uit deze meest \'barokke\' periode van zijn loopbaan wordt gekenmerkt door grote formaten, een brede losse toets en een voorkeur voor dramatische taferelen met een sterke licht/donker verdeling. Naast de vele portretten (o.a. \'De scheepsbouwer en zijn vrouw\', 1633, Buckingham Palace, Londen), schilderde hij dramatische bijbelse voorstellingen (\'Het offer van Abraham\', 1635, Hermitage, Leningrad) en mythologische onderwerpen (\'Danaë\', 1636, Hermitage, Leningrad; zijn eerste grote vrouwelijk naakt).
Aan het eind van de jaren dertig schilderde hij veel landschappen en maakte talloze etsen van de natuur. Inmiddels verliep zijn privéleven even voorspoedig als zijn artistieke loopbaan. Zijn huwelijk in 1634 met de welgestelde Saskia van Uylenburgh versterkte zijn maatschappelijke positie aanzienlijk. De jaren erna werden echter verduisterd door het verlies van drie kinderen kort na de geboorte. Op het hoogtepunt van zijn succes, ca. 1640, begon zijn kunst zich te versoberen. De kleuren werden warmer, de barokke, uiterlijke bewogenheid maakte plaats voor een meer verstilde uitbeelding van diep doorvoelde emotie, het licht kreeg een gouden, diep gloeiende tint. Ook de formaten werden kleiner.
Als een laatste uitbarsting van barok effectbejag schilderde hij \'Het korporaalschap van kapitein Frans Banning Cocq\' (1642, Rijksmuseum, Amsterdam), dat later ten onrechte als de \'Nachtwacht\' bekend is geworden. Dit voor de nieuwe zaal van de Kloveniersdoelen bedoelde schuttersstuk was totaal verschillend van andere schilderijen in dit genre. Rembrandt doorbrak hier het schema van de gelijkwaardige portretten en gaf juist een handeling weer: het uitrukken van de schutters. In hetzelfde jaar 1642 stierf Saskia, die een jaar tevoren het leven had geschonken aan hun zoontje Titus (1641-1668). Het aantal opdrachten verminderde, waardoor Rembrandt meer tijd kreeg voor zijn tweede ambacht, het etsen. Beroemd is een prent uit 1649, waarop Christus is afgebeeld predikend te midden van zijn volgelingen; deze staat bekend als de \'Honderdguldenprent\', omdat in het begin van de 18e eeuw een verzamelaar er dit - toen ongekend hoge - bedrag voor neertelde.
Omstreeks 1645 moet zijn tweede vrouw Hendrickje Stoffels (gest. 1663) zijn komen wonen in het huis aan de Jodenbreestraat, het tegenwoordige Rembrandthuis. Rembrandts stijl wijzigde zich: de formaten werden ca. 1650 groter, de kleur werd rijker en zijn penseelstreek breder, zonder echter de uitbundigheid die zijn werk uit de jaren dertig kenmerkte. Hij kreeg weer grote opdrachten: \'De anatomische les van dr. Deyman\' (1656, Rijksmuseum, Amsterdam), terwijl daarnaast vele boeiende portretten ontstonden, bijv. dat van Nicolaas Bruyningh (1652) en van de koopman-burgemeester Jan Six (1654, part. collectie). Hierin benadrukte Rembrandt vooral de psychologische kant, waarbij het representatieve element naar de tweede plaats werd gedrongen.
Onbezonnen aankopen (kunst en rariteiten) leidden in 1656 tot een faillissement. Na de verkoop van het grote huis aan de Jodenbreestraat vestigde het gezin zich aan de Rozengracht, waar Hendrickje en Titus in 1660 een kunsthandel dreven, waarin Rembrandt als \'werknemer\' opgenomen was. In deze laatste jaren kreeg hij nog twee belangrijke opdrachten: \'Het eedverbond van de Batavieren onder Claudius Civilis\' (1661/62; bestemd voor het nieuwe Amsterdamse stadhuis) en het groepsportret der keurmeesters van de lakennijverheid (\'De staalmeesters\', 1662, Rijksmuseum, Amsterdam). Het eerste doek, dat enorme afmetingen had (5,50 x 5,50 m), is door onbekende oorzaken bij Rembrandt teruggekomen en versneden. Het middendeel is bewaard gebleven en bevindt zich thans in het Nationalmuseum te Stockholm. De jaren zestig leverden talloze portretten op, zowel zelfportretten (vanaf zijn Leidse tijd heeft hij er ca. honderd vervaardigd) als opdrachten, met het dubbelportret \'Het joodse bruidje\' (1664, Rijksmuseum, Amsterdam) als hoogtepunt. In deze tijd schilderde Rembrandt ook zijn laatste bijbelse tafereel, \'De terugkeer van de verloren zoon\' (ca. 1669, Hermitage, Leningrad).
Geleidelijk aan waren de gezinsleden hem ontvallen: eerst Hendrickje (1663), daarna Titus (1668). Alleen het in 1654 geboren dochtertje Cornelia woonde nog bij hem, toen hij op 4 oktober 1669 stierf.
Rembrandt heeft veel invloed uitgeoefend, zowel op de kunst van zijn eigen tijd, als op die van volgende eeuwen. Hij had talloze leerlingen, van wie Gerard Dou (1613-1675), Ferdinand Bol (1616-1680), Govert Flinck (1615-1660) en Carel Fabritius (1622-1654) het bekendst zijn.
Literatuur De literatuur van de barok, in de letterkundige geschiedenis de periode tussen de Renaissance enerzijds en het classicisme en de Verlichting anderzijds, had evenals de beeldende kunst van de barok een sterk religieuze inslag en is ook wel als de literatuur van de Contrareformatie gekarakteriseerd, aangezien de meeste schrijvers rooms-katholiek waren of tot die godsdienst overgingen. Vaak stelden zij zich daadwerkelijk in dienst van de Kerk en streefden zij ernaar de middeleeuwse christelijke traditie te herstellen tegenover de heidense, verstandelijke tendens van de Renaissance.
Tegelijk echter kon de mens uit de barok niet voorbijgaan aan de verworvenheden van die zelfde Renaissance. De hieruit ontstane tegenstrijdigheid tussen een op God gerichte houding en stellingneming met de mens als middelpunt, tussen mystiek en erotiek, ascetisme en wereldlijkheid, is bepalend geweest voor stijl en thematiek van de literaire barok. Tegenover het optimisme van de Renaissance-mens, diens geloof in het leven en in zichzelf, stelt de barok een ontgoocheld levensgevoel, twijfel aan de werkelijkheid van het waarneembare, het besef van de ijdelheid der dingen en de onontkoombaarheid van de dood (memento mori), de vermaning dat alleen God de mens kan verlossen. Dit conflict tussen het vergankelijke en het onvergankelijke manifesteert zich in literaire stijlfiguren als paradoxen en antithesen, in verzinnebeelding en overdrijving van de werkelijkheid omwille van het streven naar het wereldlijk én religieus grandioze en verhevene. Behalve in de Duitse, Franse, Italiaanse, Spaanse en Portugese literatuur treft men eveneens barok aan in de Engelse (Metaphysical Poets, John Milton) en in de Nederlandse literatuur (Joost van den Vondel, Jan Vos). Ook in de Slavische en Zuid-Amerikaanse letterkunde drong de barok door.
Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616) Spaans schrijver, vooral bekend door zijn werk \'Don Quichotte\', dat algemeen wordt beschouwd als een van de hoogtepunten van de westerse literatuur. De gelijknamige hoofdpersoon van het boek heeft in de westerse cultuur een soortgelijke plaats verkregen als bijvoorbeeld Hamlet, Don Juan, Faust; met andere woorden als standaardvoorbeeld van een veel voorkomend mensentype.
Leven Miguel de Cervantes Saavedra werd omstreeks 9 oktober 1547 geboren in Alcalá de Henares, bij Madrid in Spanje, als zoon van een medicus. Na een vermoedelijk vrij gedegen opleiding nam Cervantes dienst in het Spaanse leger. Hij nam deel aan de zeeslag bij Lepanto (1571), waar de opmars westwaarts van de Turken werd gestuit. Hierbij werd zijn linkerarm of linkerhand zwaar verminkt; vandaar zijn latere bijnaam \'el manco de Lepanto\' (de eenarmige van Lepanto). Zijn invaliditeit belette hem niet zijn militaire loopbaan voort te zetten, tot hij gevangen werd genomen door Noord-Afrikaanse zeerovers. Deze gevangenschap duurde vijf jaar. Na terugkeer in Spanje, waar als gevolg van de buitenlandse politiek van de Habsburgers de sociaal-economische en morele ontreddering steeds groter werd, leidde Cervantes een leven van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Hij woonde lange tijd in het in die dagen zeer woelige Sevilla, was nu eens graanopkoper ten behoeve van de Armada, dan weer belastingontvanger, belandde in de gevangenis en werd zelfs in de ban gedaan.
In deze zelfde tijd begon zijn literaire productie die alle genres zou omvatten. In 1585 verscheen de herdersroman \'La Galatea\', gevolgd door enige toneelstukken die ook opgevoerd werden.
In 1605 verscheen \'Aventuras del ingenioso hidalgo Don Quijote de La Mancha\', internationaal bekend als \'Don Quichotte\'. Het boek was onmiddellijk een bestseller: hetzelfde jaar verschenen zeven drukken. Cervantes profiteerde hier nauwelijks van vanwege de vele clandestiene uitgaven. Een groter aanzien als schrijver was evenmin zijn deel: in de gevestigde literaire kringen werden zijn verdiensten scherp betwist en de vooraanstaande toneelschrijver Lope de Vega noemde Cervantes zelfs de slechtste schrijver van dat ogenblik. Tot overmaat van ramp verscheen in 1614 een vervolg op zijn boek geschreven door een zekere Alonso Fernández de Avellaneda. In 1615 verscheen een tweede deel van de hand van Cervantes zelf. Daarnaast schreef hij in deze laatste jaren van zijn leven: \'Novelas ejemplares\' (1613), \'Viaje del Parnaso\' (1614), \'Ocho comedias y ocho entremeses\' (1615). Kort na zijn dood op 23 april 1616 verscheen nog \'Los trabajos de Persiles y Sigismunda\'.
Werk Veel Cervantes-onderzoekers hebben een direct verband gelegd tussen leven en werk van de schrijver. Deze heeft zich actief ingezet voor de missie die Spanje zich had gesteld - de verdediging van de christelijke (katholieke) wereld - die in zijn ogen bij Lepanto met succes was bekroond. Daarna heeft hij echter de keerzijde van deze hoogdravende aspiraties leren kennen: een verpauperend en verloederend Spanje, waarin Cervantes ook persoonlijk werd geconfronteerd met de wijd verspreide misère. Hierin hebben velen de bron van inspiratie gezien van het belangrijkste aspect van Cervantes\' gehele oeuvre: het spanningsveld tussen idealisme en realisme. Een dergelijke biografische verklaring is overigens niet strikt noodzakelijk. Cervantes leefde in de beginfase van de barok. Terwijl de Renaissance zich kenmerkte door idealiserende stilering en die als de enig toelaatbare wijze van weergave van de werkelijkheid beschouwde, kreeg men in de barok belangstelling voor de mogelijkheid dat op één zelfde zaak verschillende visies mogelijk waren.
Poëzie Cervantes\' poëzie - algemeen het minst gewaardeerd, - is in zijn proza ingebed. Het enige zelfstandige dichtwerk, \'Viaje del Parnaso\' (Reis naar de Parnassus, 1614), is een literatuurkritiek in versvorm en uitsluitend nog interessant voor de literatuurhistoricus.
Toneel Van het vroegste toneelwerk van Cervantes zijn slechts twee stukken bewaard gebleven, geschreven tussen 1582 en 1600. \'El trato de Argel\' (Het verdrag van Algiers) speelt in een Noord-Afrikaans bagno, een slavengevangenis die Cervantes uit eigen ervaring kende. \'El cerco de Numancia\' (Het beleg van Numantia) heeft een historisch gegeven: de jarenlange belegering van de Iberische stad Numantia door de Romeinen, die eindigde met de collectieve zelfmoord van de inwoners.
De stukken zijn classicistisch van opbouw en de handeling is ondergeschikt aan de psychologische problematiek. Hiermee wijken zij sterk af van het in dezelfde tijd opkomende \'grote\' Spaanse toneel (Lope de Vega). In de Ocho comedias y ocho entremeses (Acht komedies en acht tussenspelen, 1615) heeft Cervantes zich meer aangepast aan de veranderde Spaanse toneelopvattingen, maar nog steeds onderscheidt zijn werk zich door een grotere nadruk op psychologische ontwikkelingen. De \'comedias\' hebben zeer uiteenlopende thema\'s: gevangenschap, een heiligenleven en het schelmenthema, \'Pedro de Urdemalas\', dat algemeen beschouwd wordt als het meest geslaagde stuk. De \'entremeses\' (komische eenakters) spelen steeds onder het \'gewone\' volk, soms in de onderwereld, en neigen vaak naar een satire op de huichelachtigheid van sociale conventies. Het beste in zijn soort is \'El retablo de las maravillas\' (Het spel der wonderen), een variant op het bekende thema \'De nieuwe kleren van de keizer\'.
Roman Cervantes\' eerste roman, \'La Galatea\' (1585), is een herdersroman, het wereldvreemde genre dat de grote \'mode\' van de Renaissance was. Een zo mogelijk nog grotere mate van vervreemding van de werkelijkheid kenmerkt Cervantes\' laatste werk; \'Los trabajos de Persiles y Sigismunda\' (De wederwaardigheden van Persiles en Sigismunda, 1616, postuum uitgegeven).
Zeer leesbaar zijn nog steeds sommige van de \'Novelas ejemplares\' (Voorbeeldige verhalen, 1613), een bundel van 12 korte verhalen die doorgaans in drie typen worden onderverdeeld.
1. Die met als thema de liefde in haar neoplatonische vorm, zoals \'El amante liberal\' (De vrijgevige minnaar) en \'Las dos doncellas\' (De twee meisjes).
2. Die waarin het leven aan de zelfkant van de samenleving wordt uitgebeeld met elementen uit de schelmenliteratuur, bijv. \'Rinconete y Cortadillo\' en \'El coloquio de los perros\' (Het gesprek van de honden), die beschouwd worden als Cervantes\' beste korte verhalen. Beide spelen in het turbulente Sevilla van die tijd. In eerstgenoemde worden de lotgevallen van twee \'leerling-schelmen\' beschreven, in het tweede zien we de originele creatie van twee honden die elkaar verslag doen van hun ervaringen bij hun verschillende bazen.
3. Die waarin een combinatie van idealisering en realisme plaatsheeft: \'La gitanilla\' (De zigeunerin), \'La ilustre fregona\' (De illustere vatenspoelster), \'El celoso extremeño\' (De jaloerse man uit Extremadura). Niet de vaak triviale plot is het belangrijkste, maar de contrastering van het gecultiveerde en het \'primitieve\'.
Apart staat \'El licenciado vidriera (De glazen licentiaat), het verhaal van de schizofreen, zoals men hem tegenwoordig zou noemen, die tot ieders verbazing blijk geeft van een zeer scherp inzicht in alle mogelijke zaken.
Don Quichotte Een synthese van al deze elementen vinden we in \'de Quijote\', zoals Cervantes\' meesterwerk in de Spaanssprekende wereld kortweg wordt genoemd. De hoofdpersoon, Alonso Quijano, vat op 15-jarige leeftijd het plan op om verder als een ridder uit zijn favoriete lectuur, de middeleeuwse ridderromans, door het leven te gaan teneinde op te komen voor zwakken en verdrukten. Hij verschaft zich de vereiste attributen: een passende naam, Don Quijote de La Mancha, een dame om te dienen, het dorpsmeisje Aldonza Lorenzo dat hierna Dulcinea del Toboso zal heten, en een schildknaap, Sancho Panza. De gehele verdere inhoud van het omvangrijke boek bestaat uit drie tochten van de \'Ridder van de droevige figuur\', zoals Sancho zijn meester betitelt.
Don Quijote leeft zich zo in zijn nieuwe hoedanigheid in dat hij de dingen steeds voor iets anders aanziet dan ze in werkelijkheid zijn (windmolens zijn kwaadaardige reuzen), ondanks verwoede pogingen van Sancho om hem tot de realiteit terug te brengen. Zijn campagnes lopen dan ook slecht af. Gedesillusioneerd - letterlijk en figuurlijk - zweert Don Quijote het ridderschap af en neemt zich voor herder te worden, maar kort hierna sterft hij.
Over de interpretatie van dit merkwaardige werk zijn bibliotheken vol geschreven. Dit terwijl Cervantes zelf verklaart niet meer op het oog te hebben dan een parodie op de ridderromans, in die tijd de favoriete lectuur van het grote publiek. Onmiskenbaar zijn er parodistische elementen, maar deze kunnen uitsluitend voor eigentijdse lezers interessant zijn geweest. Aan de blijvende belangstelling en waardering moet meer ten grondslag liggen. Door de eeuwen heen is een betekenis in Don Quijote gevonden die niet aan tijd of plaats is gebonden: de tegenstelling tussen idealisme en realisme, belichaamd in respectievelijk Don Quijote en Sancho Panza. De anachronistische ridder is niet alleen maar de malloot die hij oppervlakkig gezien lijkt, hij is de gedreven wereldverbeteraar, die ongebruikelijke middelen kiest en af en toe op hol slaat. Zijn enige drijfveer is goedheid, belichaamd in Dulcinea, voor wie Don Quijotes inspanningen zijn bedoeld zonder dat hij haar ooit mag aanschouwen; het lot van ieder ideaal.
Sancho Panza is de realist die vrede heeft met de status-quo en uitsluitend streeft naar een zo goed mogelijke positie daarin voor zichzelf (panza = buik). Zijn drijfveer om zich aan te sluiten bij Don Quijote is de hoop op materieel voordeel. Het bijzondere is dat Don Quijote en Sancho echter geen starre personificaties van abstracte begrippen zijn, geen marionetten die een psychologische probleemstelling moeten illustreren, maar aan twijfel en verandering onderhevige levende wezens. Sancho raakt onder invloed van Don Quijote geleidelijk aan bezield van hogere gevoelens. Don Quijote keert geleidelijk aan terug tot de aarde en ziet tenslotte af van zijn hooggestelde ideaal, doch stelt zich onmiddellijk een nieuw doel (het herdersleven).
Uit het werk spreekt geen voorkeur voor idealisme of realisme; de mogelijkheid van keuze wordt zelfs niet gesteld. Het thema is dus evenzeer het conflict tussen twee kanten van een zelfde mens als tussen twee typen mensen. Om al deze redenen heeft men Don Quijote wel de eerste \'moderne roman\' en de eerste \'psychologische roman\' genoemd.
Na de Bijbel is het een van de meest herdrukte en vertaalde boeken: er verschenen minstens 2000 verschillende uitgaven in meer dan 50 talen (waaronder Tibetaans en Esperanto).
Muziek De muzikale barok begint eind 16e eeuw met de jonge Gabrieli en Monteverdi en eindigt bij Händel en J.S. Bach in de eerste helft van de 18e eeuw. De voornaamste kenmerken zijn de ontwikkeling van de monodie (begeleidende eenstemmigheid), wat de opkomst van de solist en de doorbraak van de opera ten gevolge had, en het ontstaan van het concert uit de \'stile concertato\', waarin koren, ensembles en solisten tegenover elkaar geplaatst werden. Ook de overdadige versieringen en de overladenheid zijn terug te vinden in de muziek van de barok, waar de \'stile concertato\' gigantische vormen aannam in een aantal oratoria en missen.
Bach, Johann Sebastian (1685-1750) Duits componist, organist en violist. In de ontwikkeling van de West-Europese muziek, met name in die van de barok, vormt Bach een mijlpaal: in zijn werken wordt de erfenis van twee eeuwen muziek samengevat. Hij bracht een synthese tot stand tussen verschillende stijlen en verschillende compositietechnieken en bood in zijn omvangrijke oeuvre nog eenmaal een opsomming van alle muzikale vormen van het verleden. Tegelijkertijd gaf hij een aantal nieuwe genres, o.a. het soloconcert, hun definitieve vorm en was hij van groot belang voor de ontwikkeling van de protestantse kerkmuziek. Centraal in Bachs oeuvre staat het orgel, waarvoor hij vele werken schreef.
Jeugd en familie Als muzikale stamvader van de Bach-familie kan Johann (Hans) Bach (ca. 1580-1626) worden beschouwd, die \'Stadtpfeiffer\' (= dirigent van de stadsmuzikanten) was in Gotha. Drie zoons zetten de muzikale traditie voort, resp. Johann Bach (1604-1673) in Erfurt, Christoph Bach (1613-1661) in Weimar en Heinrich Bach (1615-1692) in Arnstadt.
Johann Bach had vier zonen, Christoph en Heinrich elk drie; allen kozen het muzikantenvak. De bekendste musici van deze derde generatie Bachs waren de zoons van Heinrich: Johann Christoph Bach (1642-1703), Johann Michael Bach (1648-1694) en Johann Günther Bach (1653-1683), allen werkzaam in of in de omgeving van Erfurt en Eisenach. Ook Johann Ambrosius Bach (1645-1695), zoon van Christoph, vestigde zich te Eisenach: hij volgde er zijn neef Johann Christian Bach (1640-1682), zoon van Johann, op als Stadtpfeiffer. Johann Christoph, zoon van Heinrich, was al organist in Eisenach.
Wanneer men al deze vertakkingen van de Bach-familie nagaat, worden klachten van tijdgenoten als Heinrich Gräser, leider van de hofkapel in Arnstadt, begrijpelijk, die zich beklaagde over het feit dat wanneer ergens een positie van enig belang open kwam, er altijd wel weer een Bach was om die in te nemen.
Johann Ambrosius trouwde in 1668 met Elisabeth Lämmerhirt; uit het huwelijk werden acht kinderen geboren. De oudste zoon, Johann Christoph Bach (1671-1721), werd door zijn vader opgeleid; later nam hij les bij Johann Pachelbel, toen organist in Erfurt; in 1690 werd hij benoemd tot organist in Ohrdruf, de enige die in de kerkelijke registers aldaar werd betiteld als \'optimus artifex\' (zeer goed vakman).
Op 21 maart 1685 werd Johann Sebastian als jongste zoon van Johann Ambrosius in Eisenach geboren. In 1695 stierf zijn vader, het jaar tevoren was zijn moeder overleden. Na de dood van zijn ouders werd Johann Sebastian door zijn oudste broer Johann Christoph in Ohrdruf opgevoed; van hem kreeg hij zijn eerste muzieklessen. Hij bezocht er de plaatselijke school en was lid van de \'Chorus Musicus\'. Bachs eerste biograaf, Johann Nikolaus Forkel, vertelt (1802) dat Johann Sebastian al bij zijn broer in Ohrdruf de klavierwerken van Froberger, Fischer, Pachelbel, Buxtehude, Bruhns en Böhm had bestudeerd. De laatste was organist van de Johanneskerk in Lüneburg, waar Bach vanaf 1700 school ging, en is van grote invloed geweest op Bachs muzikale vorming. Van Lüneburg uit maakte Johann Sebastian reizen naar het naburige Celle, waar het hof van de hertogen van Celle was gevestigd. De hofkapel en het in 1674 gebouwde theater waren de belangrijkste culturele centra van het - ook muzikaal - Frans georiënteerde hof. Ook bezocht hij Hamburg, waar de oude Johann Adam Reinken, vroeger organist in Deventer, organist van de Catharinakerk was.
Leven en werken In leven en werken van Bach valt een viertal perioden aan te wijzen: Arnstadt/Mühlhausen (tot 1707), Weimar (1708-1717), Köthen (1717-1723) en Leipzig (1723-1750).
In 1703 werd Bach benoemd tot organist van de Bonifaciuskerk in Arnstadt. Hij bleef er drie jaar. Twisten met de kerkenraad - o.a. over zijn te lange verblijf in Lübeck, waar hij naar toe was gegaan om Buxtehude te horen - leidden tot zijn vertrek naar Mühlhausen (1707), waar hij organist werd van de Blasiuskerk. Daar trouwde hij op 17 oktober 1707 met zijn nichtje Maria Barbara Bach (1684-1720). Mühlhausen was een centrum van theologische twisten tussen orthodoxen en piëtisten; de laatsten waren sterk gekant tegen een te dominerende functie van de kerkmuziek. Deze twisten waren voor Bach aanleiding in 1708 de positie van hoforganist in Weimar te aanvaarden.
In Weimar was Bach behalve hoforganist ook violist en altviolist in de hofkapel. Van hieruit ondernam hij regelmatig reizen naar Halle, Kassel, Leipzig en Dresden. In 1716 stierf de dirigent van de kapel van Weimar, Johann Samuel Drese. Bach werd niet tot diens opvolger benoemd en bood onmiddellijk daarop zijn ontslag aan. Het werd hem, na een maand gevangenis, hoogst oneervol verleend.
In de periode in Weimar ontwikkelde Bach zich tot een volleerd componist en een door geheel Duitsland bekend orgel- en klavecimbelspeler. Ook leerde hij er de Italiaanse kamer- en orkestmuziek grondig kennen. Dat hij als uitvoerend kunstenaar zijns gelijke nauwelijks had, bewijst de befaamde wedstrijd in Dresden (1717) tussen Bach en de Fransman Louis Marchand: Marchand trok zich ter elfder ure terug en Bach werd gehuldigd als de beste organist van Europa.
In 1717 volgde de aanstelling als \'Kammermusikdirektor\' aan het hof van Köthen. Het accent in de muziekbeoefening viel hier op de niet-liturgische muziek; de meeste klavecimbelmuziek, kamermuziek- en orkestwerken ontstonden hier.
In 1720 overleed Maria Barbara; zij had Bach acht kinderen geschonken, van wie er vier jong stierven. In hetzelfde jaar reisde Bach naar Hamburg, waar hij voor de bijna honderdjarige Johann Adam Reinken improviseerde over het koraal \'Am Wasserflüssen Babylon\'.
Op 3 december 1721 hertrouwde Bach met Anna Magdalena Wülcken (1701-1769), die als zangeres was verbonden aan het hof van Zerbst.
In juni 1722 stierf Johann Kuhnau, cantor van de Thomaskerk in Leipzig, één van de meest begerenswaardige posities in muzikaal Duitsland. De gemeenteraad gaf aanvankelijk de voorkeur aan Telemann en Graupner. Pas toen dezen niet beschikbaar bleken, vroeg men Bach te solliciteren; op 5 mei 1723 werd hij benoemd.
Bachs taak in Leipzig was veelomvattend. Hij moest de muziek in vier kerken (St. Thomas, St. Peter, St. Nikolaus, St. Matthäus) verzorgen en tevens les geven aan de leerlingen van de Thomasschool.
Meningsverschillen met collega\'s, twisten met de gemeente- en kerkenraad, maakten vooral de eerste jaren van Bachs Leipziger periode niet zeer aangenaam. De waardering van overheid en publiek voor de nieuwe cantor was niet erg groot.
In 1733 bood Bach twee delen van zijn Mis in b (\'Kyrie\' en \'Gloria\') aan de keurvorst van Saksen aan in de hoop de titel van hofcomponist te verkrijgen; dit zou zijn positie in Leipzig kunnen versterken. Drie jaar later werd hem deze titel verleend.
Ook van andere zijde kreeg hij erkenning: in de vroege zomer van 1747 bezocht hij Frederik de Grote in Potsdam en de koning gaf hem het befaamde thema, waarop Bach een aantal canons improviseerde die - later aangevuld met een triosonate en ricercares - \'Das musikalische Opfer\' zouden vormen. Anna Magdalena schonk Bach in Leipzig dertien kinderen, van wie er zeven jong stierven. Op 28 juni 1750 overleed Johann Sebastian Bach; zijn gezichtsvermogen was de laatste jaren van zijn leven sterk verminderd; een mislukte operatie door een Engelse chirurgijn had een totale blindheid tot gevolg. Zijn laatste werk dicteerde hij aan zijn schoonzoon Johann Christoph Altnikol (1719-1759): de koraalbewerking \'Vor deinem Thron tret\' ich hiermit\'.
Vier van zijn zonen zetten het handwerk van hun vader voort en kregen Europese vermaardheid: Wilhelm Friedemann (1710-1784) in Halle en Berlijn, Carl Philipp Emanuel (1714-1788) in Berlijn en Hamburg, Johann Chistoph Friedrich (1732-1795) in Bückeburg en Johann Christian (1735-1782) in Londen.
Bachs gehele oeuvre laat zich moeilijk in enkele woorden samenvatten. In zijn werken smelten alle elementen van de muzikale barok samen; hij bracht een groot aantal muzikale vormen onder één noemer en gaf ze definitief gestalte. Hij bracht een samengaan tot stand van zo verschillende stijlen als de Franse en de Italiaanse en van de oude polyfonie en de nieuwe monodie. In zijn orgelwerken vindt men de gehele Nederlandse/Noord-Duitse traditie terug.
Bach wist voorts de horizontale lijnen van de polyfonie in volmaakt evenwicht te brengen met de verticale lijnen van de harmonie. Deze eenheid had verstrekkende gevolgen voor de behandeling van dissonanten en voor de opbouw van de melodie. Ook de melodieën van de solosonates voor viool, cello en fluit hebben alle een \'verzwegen\' harmonische en polyfone basis. Wellicht is het de samenvoeging van al deze elementen die, samen met het voor Bach typerende pulserende ritme, het geheim van zijn persoonlijke stijl uitmaakt. Bachs werken zijn gecatalogiseerd door Wolfgang Schmieder: Bach Werke Verzeichnis (BWV) (Leipzig, 1950), welke nummering bij Bachs composities meestal wordt opgegeven.
REACTIES
1 seconde geleden
".
".
J. S. Bach trouwde niet in de Blasiuskerk te Mühlhaussen. Hij trouwde in het kerkje van Dornheim, dicht bij Arnstadt
18 jaar geleden
Antwoorden