Voeding en vertering
Voedselproductie
In de landbouw wordt ons voedsel geproduceerd. Sommige producten van de landbouw kunnen direct worden verkocht. Andere producten ondergaan eerst een bewerking. Hierbij worden soms bacteriƫn en schimmels gebruikt.
De rol van bacteriƫn bij voedselproductie
Als je gepasteuriseerde melk in de koelkast bewaart en het pak dicht laat, kan de melk wel een week goed blijven. Maar als je deze melk enkele dagen bij kamertemperatuur (20 graden Celsius) laat staan, wordt ze zuur. Dat gebeurt zelfs als je het pak dicht laat.
In gepasteuriseerde melk komen altijd wel enkele bacteriƫn voor.
Gewoonlijk merk je daar niets van, doordat de bacteriƫn weinig in aantal zijn. Bij een temperatuur van enkele graden boven nul ( in de koelkast) kunnen deze bacteriƫn zich vrijwel niet voortplanten. Maar bij 20 graden Celsius kunnen ze zich snel voortplanten. En in warme melk van 45 graden Celsius planten ze zich zo snel voort, dat de melk na enkele uren miljarden bacteriƫn bevat.
De bacteriƫn in de melk behoren tot verschillende soorten. Ze voeden zich met energierijke, organische stoffen in de melk( o.a. melksuiker). Ze produceren afvalstoffen, waaronder veel melkzuur. Grote aantallen bacteriƫn kunnen zoveel melkzuur produceren, dat de melk zuur wordt.
Melkzuur zelf smaakt niet vies. Maar zure melk bevat ook nog allerlei andere afvalstoffen van bacteriƫn. Door deze afvalstoffen vinden we zure melk niet lekker.
Er zijn speciale soorten bacteriƫn waarvan we de afvalstoffen wel lekker vinden smaken. Als alleen deze bacteriƫn aan melk worden toegevoegd, verandert de melk in yoghurt. Er mogen dan geen andere bacteriƫn of schimmels in de melk terecht komen.
Op een vergelijkbare manier wordt uit fijngesneden witte kool zuurkool gemaakt. Ook hierbij produceren bacteriƫn melkzuur. Door het melkzuur verandert de wittekool in zuurkool.
De rol van schimmels bij voedselproductie
Speciale soorten schimmels worden gebruikt bij de productie van voedsel ( bijv. Franse kaas). Je hebt geleerd dat gisten eencellige schimmels zijn. Bakkers voegen aan het deeg gist toe om het te laten rijzen. Ook bij de productie van alcohol van bier of wijn wordt gist gebruikt.
Bier wordt gemaakt uit graan, meestal gerst. Graankorrels bevatten koolhydraten. Bij de bereiding van bier wordt van gemallen graankorrels een oplossing gemaakt, waar gist aan wordt toegevoegd. In oplossing vindt gisting plaats. De gistcellen voeden zich met koolhydraten uit de graan korrels. De gistcellen produceren afvalstoffen, waardonder veel alcohol. Bij de productie van de meest gedronken biersoort ( pils) wordt het gistingsproces gestopt, als de oplossing voor 5% uit alcohol bestaat.
Wijn wordt gemaakt uit druiven. Het sap van druiven bevat veel koolhydraten (suikers). Bij de bereiding van wijn vindt uit het druivensap gisting plaats. Men laat het gistingsproces langer doorgaan dan bij de bereiding van bier. Hierdoor bevat wijn meer alcohol dan bier. Als het alcoholpercentage is gestegen tot 12 a 14% stopt het gistingsproces vanzelf. De gistcellen worden dan langzaam vergiftigd door hun eigen afvalstof, het geproduceerde alcohol.
Het conserveren van voedsel
Bacteriƫn en schimmels(micro-organismen) kunnen voedsel bederven.
Door het conserveren van voedsel worden de omstandigheden voor micro-organismen ongunstig gemaakt. Hierdoor zijn de micro-organismen niet in staat het voedsel snel te bederven. De activiteit van enzymen is afhankelijk van de temperatuur en van de zuurgraad. Alle organismen (ook micro-organismen) zijn afhankelijk van de werking van enzymen.
Je hebt geleerd dat enzymen bij een lage temperatuur tijdelijk onwerkzaam worden. Bij een lage temperatuur zijn de meeste enzymen van micro-organismen niet actief. Daardoor bederft het voedsel niet of slechts heel langzaam. Voedsel dat snel bederft kan ook het beste bij een lage temperatuur worden bewaard ( bijv. Gepasteuriseerde melk). Hoe langer de temperatuur waarbij het wordt bewaard, des te langer blijft het voedsel goed. De micro-organismen in het voedsel blijven echter in leven, doordat hun enzymen slechts tijdelijk onwerkzaam zijn.
Bij invriezen van vlees, groeten en fruit wordt de temperatuur zo snel mogelijk omlaag gebracht tot -20 graden Celsius of lager. In een diepvriezer kan het voedsel dan wel enkele weken of maanden goed blijven. Als het voedsel wordt ontdooid , kunnen micro-organismen zich snel vermenigvuldigen. Ontdooid voedsel uit een diepvriezer moet dan ook snel worden klaargemaakt. Dit geldt voor dierlijke voedingsmiddelen als vlees, vis en kip. Deze voedingsmiddelen bederven vrij snel bij temperaturen boven 10 graden Celsius. Het bederf wordt meestal veroorzaakt door salmonellabacteriƫn. De bacteriƫn kunnen in kleine aantallen in dierlijke voedingsmiddelen aanwezig zijn of via de lucht of onhygiƫnisch bereidingsmethoden in voedsel terechtkomen. Ze produceren afvalstoffel die giftig zijn. Salmonellabacteriƫn kunnen zich zeer snel vermenigvuldigen, vooral bij temperaturen tussen 20 en 30 graden Celsius. Het is gevaarlijk voedsel te eten dat met salmonellabacteriƫn is besmet. Je kunt er flink ziek van worden.
Voedselvergiftiging
Voedselvergiftiging is een infectie die optreedt door het nuttigen van voedsel dat besmet is met chemische stoffen of micro-organismen, bijv. salmonella. De ziekteverschijnselen zijn buikpijn, braken en/of diaree. De verschijnselen treden enige uren tot dagen na het nuttigen van het besmette voedsel op. Me meeste vormen van voedselvergiftiging leiden slechts tot enkele dagen ziekte en gaan vanzelf over.
Enzymen worden bij een hoge temperatuur voorgoed onwerkzaam. Bij een hoge temperatuur gaan de micro-organismen in het voedsel wel dood. Bij het pasteuriseren van melk wordt de melk gedurende korte tijd verhit tot 72 graden Celsius. Hierbij gaan al veel micro- organisme dood, maar nog niet alle! Om er zeker van te zijn dat alle micro āorganisme worden gedood, moet de temperatuur boven 100 graden Celsius worden gebracht. Bij het steriliseren van melk wordt de melk verhit tot 130 a 140 graden Celsius. Hierna wordt de melk verpakt en naverhit.
Ook andere voedingsmiddelen worden verhit om bacteriĆ«n en schimmels te doden. Als verhit voedsel afkoelt. Kunnen er nieuwe micro-organismen op terechtkomen ( bijv. uit de lucht). Daarom moet het voedsel direct na het verhitten luchtdicht worden verpakt. Veel voedsel ( soep, groenten en vlees) wordt gesteriliseerd en dan ingeblikt. Koffie wordt na het branden vacuüm verpakt. Hierbij wordt alle lucht uit de verpakking weggezogen. Ook pindaās worden vacuum verplak.
Micro-organismen hebben water nodig om in leven te blijven. Als alle water aan voedsel wordt ontrokken, kan het voedsel niet bederven.
Melkpoeder bijvoorbeeld wordt uit melk gemaakt, ook al het water eraan te onttrekken. Op vergelijkbare manier wordt water onttrokken bij het drogen van groeten en fruit ( bijv. gedroogde soepgroenten, krenten en rozijnen).
Conserveermiddelen en andere additieven
Aan verpakt voedsel worden vaak conserveermiddelen toegevoegd om ze langer houdbaar te maken. De activiteit van enzymen is afhankelijk van de zuurgraad.
Als aan voedsel zuur wordt toegevoegd, worden de leefomstandigheden voor micro-organismen ongunstig. Aan uitjes en augurken bijvoorbeeld wordt azijn toegevoegd.
Ook kunnen micro-organismen niet in leven blijven als hun milieu te veel suiker of te veel zout bevat. Bij het maken van jam wordt aan de vruchten zoveel suiker toegevoegd, dat de micro-organismen in de vruchten doodgaan. Dit wordt confijten genoemd. Op een vergelijkbare manier wordt bij het zouten van vlees of vis veel zout toegevoegd. Azijn(zuur), suiker en zouten zijn natuurlijke conserveermiddelen.
Aan veel voedingsmiddelen worden kunstmatige conserveermiddelen toegevoegd. Sulfiet bijvoorbeeld wordt toegevoegd aan allerlei dranken om deze minder snel te laten bederven.
Ook om andere redenen worden er vaak stoffen aan voedingsmiddelen toegevoegd. Vaak worden kleurstoffen toegevoegd om een voedingsmiddel er mooier uit te laten zien. Soms worden ook nog geurstoffen en smaakstoffel toegevoegd. Snoep en ijs bevatten vaan kunstmatige kleur-, geur- en smaakstoffel. Als deze stoffel worden additieven genoemd. Additieven zijn stoffel die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd om ze langer houdbaar of aantrekkelijker te maken.
Voor een gezonden voeding is het belangrijk, dat er niet te veel kunstmatige additieven in het voedsel voorkomen. Kunstmatig additieven kunnen soms schadelijk zijn, vooral als je ze in grote hoeveelheden binnenkrijgt. Van sulfiet bijvoorbeeld kun je flink hoofdpijn krijgen. Sommigen fabrikanten vermelden nauwkeurig welke additieven er in hun producten voorkomen. Maar nog niet alle fabrikanten doen dit. Er zijn voedingsmiddelen waaraan beslist geen onnatuurlijke additieven zijn toegevoegd. Dat staat er dan uitdrukkelijk op vermeld.
Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Alle producten die je eet of drinkt noemen we voedingsmiddelen. Voedingsmiddelen bevatten allerlei voedingstoffen. Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. Veel plantaardige voedingsmiddelen bevatten bovendien voedingsvezel. Daarmee wordt een verzameling stoffel bedoeld die niet door enzymen uit het verteringsstelsel van de mens kunnen worden verteerd. Toch is voedingsvezel belangrijk, omdat het de darmbewegingen en de stoelgang bevordert.
Voedingstoffen kunnen in je lichaam verschillende functies vervullen.
Bouwstoffen zijn nodig voor de groei en ontwikkeling van je lichaam en voor herstel bij verwondingen en beschadigingen. Met behulp van bouwstoffen kan je lichaam nieuwe cellen en weefsels maken.
Brandstoffen leveren energie. Alle organen in je lichaam hebben energie nodig om te kunnen werken. Voor alle bewegingen die je maakt is energie nodig. Ook voor het op peil houden van je lichaamstemperatuur en voor groei, ontwikkeling en herstel van je lichaam is energie nodig.
Reservestoffen zijn niet direct nodig als bouwstoffen of brandstoffen, ze worden opgeslagen in bepaalde delen van je lichaam.
Er zijn zes groepen voedingstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen(zouten) en vitamines. Je hebt alle zes groepen voedingstoffen nodig om gezond te blijven. Maar vooral een tekort aan bepaalde mineralen en vitamines kan ziekte veroorzaken. We noemen mineralen en vitamines daarom ook wel beschermende stoffen.
Eiwitten
Eiwitten zijn belangrijken bouwstoffen in je lichaam. Bij de vorming van cytoplasma bijvoorbeeld worden veel eiwitten gebruikt, eiwitten die niet als bouwstoffen worden gebruikt, worden gebruikt als brandstoffen. Eiwitten kunnen niet als reservestoffen dienen.
Het is belangrijk dat je voedsel voldoende eiwitten bevat.
Meestal zul je echter meer eiwitten binnen krijgen dan je nodig hebt, vooral als je vlees eet.
Koolhydraten
Tot de koolhydraten behoren o.a. glucose, suikers en zetmeel. Dit zijn vooral plantaardige voedingsmiddelen. In aardappelen bijvoorbeeld zit veel zetmeel en in jam veel suiker. Dierlijke voedingsmiddelen bevatten meestal weinig koolhydraten.
Koolhydraten zijn belangrijke brandstoffen in je lichaam. Zetmeel en suikers worden in het darmkanaal verteerd tot glucose. Een groot deel van deze glucose wordt in de cellen verbrand. Een kleiner deel wordt omgezet en kan dan dienst doen als bouwstoffen of als reservestoffen. Als je met je voedsel veel koolhydraten binnenkrijgt, wordt er in het darmkanaal veel glucose in het bloed opgenomen. Het glucose dat in de spieren en in de lever voorkomt wordt omgezet in glycogeen.
Het glycogeen wordt opgeslagen.
Ook kan een deel van het overtollige glucose worden omgezet in vet.
Vet wordt opgeslagen.
Vetten
Vetten dienen vooral als brandstoffen, maar kunnen ook dienen als bouwstoffen of als reservestoffen.
Je voedsel hoeft niet veel vet te bevatten. Als je meer vet binnenkrijgt dan je nodig hebt, wordt het als reservestof opgeslagen, o.a. onder de huid. Je krijgt dan een dikke, onderhuidse vetlaag.
Water
Alle organismen bestaan voor het grootste deel uit water. Je lichaam bijvoorbeeld bestaat voor ongeveer 60% uit water. Water is dan ook een belangrijke bouwstof voor je lichaam.
Water vervult een belangrijke functie bij het vervoer van stoffen in je lichaam- de meeste stoffen in je lichaam kunnen alleen goed worden vervoerd, als ze zijn opgelost in water. Bloed bestaat voor een groot deel uit water. Wij kunnen niet lang zonder water. Alle dranken, maar ook fruit en sommige groenten en fruit zijn voedingsmiddelen die veel water bevatten.
Mineralen(zouten)
Mineralen worden ook wel zouten genoemd. Voorbeelden van mineralen zijn calcium (kalk(, fluor, ijzer, natrium en kalium. Je hebt allerlei mineralen nodig als bouwstoffen. Voor de opbouw van beenderen bijvoorbeeld heb je kalk nodig. Kalkzouten zorgen voor stevigheid(hardheid) van been.
Fluor is nodig bij de opbouw van het gebit. Voor de vorming van hemoglobine in rode bloedcellen zijn ijzerzouten nodig. Mineralen kunnen ook dienst doen al beschermende stoffen. Van de mineralen heb je maar een klein beetje per dag nodig. Vaak gebruiken we zelfs te veel (keukenzout).
Vitamines
Vitamines dienen als bouwstoffen of als beschermende stoffen in je lichaam. Als je te weinig vitamines binnenkrijgt, wordt je ziek. Als je grote hoeveelheden vitamines binnenkrijgt, kun je ook ziek worden. In een normale, gezonde voeding zitten voldoende vitamines. Je kunt extra vitamines (bijv. vitaminepillen) dan ook het best allen op doktersrecept gebruiken.
De vitamines worden aangegeven met een letter. Belangrijke vitamines zijn A,B,C en D.
Gezonde voeding
De basis van gezonde voeding is variatie. Alle producten die je eet en drinkt kunnen een bijdrage leveren aan goede voeding, als je ze maar in de juiste verhoudingen en hoeveelheden gebruikt. Het voedingscentrum geeft hiervoor adviezen.
Adviezen voor gezonde voeding
Het voedingscentrum heeft een voedingswijzer met tien spelregels samengesteld:
1. Eet gevarieerd
2. Let op vet
3. Eet ruimschoots brood en aardappelen
4. Eet volop groenten en fruit
5. Houd je gewicht op peil
6. Wees zuinig met zout
7. Drink veel, maar wees voorzichtig met alcohol
8. Eet niet de hele dag door
9. Ga hygiƫnisch en veilig met voedsel om
10. Lees wat er op de verpakking staat.
De voedingswijzer bevat vier groepen voedingsmiddelen die we dagelijks nodig hebben. Als je elke dag iets uit elke groep nuttigt krijg je alle voedingstoffen binnen die je lichaam nodig heeft. Uit de grote groepen moet je meer nuttigen dan uit de kleine groepen. De groet groepen bevatten plantaardige voedingsmiddelen. Deze voedingsmiddelen moeten de basis van je voeding vormen, onder andere omdat plantaardige voedingsmiddelen rijk zijn aan zetmeer en voedingsvezel.
De vier groepen van de voedingswijzer
Groep1: eet dagelijks brood en aardappelen (of rijst, macaroni, spaghetti, peulvruchten). Deze voedingsmiddelen leveren vooral zetmeer, plantaardige eiwitten, vitamines, mineralen, en voedingsvezel.
Groep2: eet dagelijks groente en fruit. Deze voedingsmiddelen leveren vooral vitamine C en voedingsvezel.
Groep3: drink dagelijks melk en eet dagelijks kaas ( of andere melkproducten) en vlees, vleeswaren, kip, vis, ei ,tahoe of tempeh. Tahoe en temphe worden gemaakt van sojabonen. Ze worden vaak gegeten in plaats van vlees.
Voedingsmiddelen uit groep 3 leveren vooral(dierlijke) eiwtiien, vitamines en mineralen (o.a. calcium). Kies liefst de minder vette soorten, bij, halfvolle melk of magere yoghurt.
Groep4: eet dagelijks margarine, halvarine of olie. Deze voedingsmiddelen leveren vooral vetten en vitamines.
Zorg er verder voor dat je dagelijks ten minste 1 ½ liter drinkt.
Hoeveel moet je eten en drinken?
Behalen variatie is ook de hoeveelheid van belang voor gezonde voeding. Die hoeveelheid voedsel die je nodig hebt is vooral afhankelijk van je energiebehoefte. De energiebehoefte in rust (grondstofwisseling) is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het geslacht, de leeftijd en de milieutemperatuur. Het lichaamsgewicht is ook van invloed: een groot lichaam heeft meer energie nodig dan een klein lichaam.
Bij activiteit is de energiebehoefte afhankelijk van de lichamelijke inspanning.
De hoeveelheden energie zijn weergegeven in kilojoule(kJ)
Rusten slapen: lopen: skateboarden:
4kj per minuut 18 kJ per minuut 27 kj per minuut
traplopen: wielrennen:
46 kJ per minuut 60 kJ per minuut
Het is niet verstandig meer te eten dan je lichaam nodig heeft. Als je te veel eet, wordt je te dik en te zwaar. In je lichaam is dan te veel vet opgeslagen, vooral onder de huid en rondom de organen. Je kunt dit vet allen kwijtraken als je een tijdlang met je voedsel minder energie binnenkrijgt dan je verbruikt.
Je moet elke dag voldoende eiwitten, mineralen en vitamines binnenkrijgen om gezond te blijven.
Als je wilt vermager, kun je dit het best in overleg met je arts een vermageringsdieet volgen. In zoān dieet worden de voedingsmiddelen beperkt die vrijwel alleen koolhydraten en vetten bevatten, zoals chips, gebak, koekje, snoep, suiker, patates frietjes en frisdranken. Veel van deze voedingsmiddelen worden als tussendoortje tussen de maaltijden genomen. Voor een vermageringsdieet kan een arts je verwijzen naar een diĆ«tist. Deze zal het vermageringsdieet opstellen in overleg met jou. De diĆ«tist zal proberen het dieet aan te passen aan je voorkeuren. Als er producenten opstaan die je lekker vindt, kun je zoān dieet langer volhouden.
Het verteringsstelsel van de mens
Het verteringsstelsel bestaat voor het grootste deel uit een lang kanaal van de mond tot anus: het darmkanaal.
In het verteringsstelsel worden voedingsstoffen uit het voedsel in het bloed opgenomen. Sommige voedingstoffen kunnen zonder meerdoor de wand van het darmkanaal heen in het bloed worden opgenomen.
Voorbeelden daarvan zijn glucose, mineralen vitamines en water.
Andere voedingsstoffen kunnen niet door de darmwand heen in het bloed worden opgenomen. Voorbeelden daarvan zijn eiwitten, de meeste koolhydraten (Bijv. Suiker en zetmeel) deze stoffen moeten eerst worden verteerd. Ze worden dan omgezet in verteringsproducten, die wel in het bloed kunnen worden opgenomen.
Vertering is het omzetten van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen in bloed kunnen worden opgenomen, in verteringsproducten die wel kunnen worden opgenomen in het bloed.
De vertering gebeurt met behulp van verteringssappen. Speeksel en maagsap zijn voorbeelden en verteringssappen. Veel verteringssappen bevatten enzymen. De verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren. De verteringsklieren bij de mens zijn de speekselklieren, de maagsapklieren, de lever, de alvleesklier en de darmsapklieren.
Niet alle voedsel kan worden verteerd. Onverteerde voedselresten (bijv. voedingsvezel) verlaten het lichaam via de anus.
In de want van de gehele darmkanaal bevinden zich kringspieren en lengtespieren. Door het afwisselend samentrekken van deze spieren ontstaan peristaltische bewegingen, die samen de darmperistaltiek worden genoemd. Door de darmperistaltiek wordt de voedselbrij voortgeduwd. Ook wordt hierdoor de voedselbrij gekneed en goed vermengd met verteringssappen.
Vlak voor een voedselbrok ontspannen de kringspieren zich en trekken de lengtespieren zich samen, het darmkanaal wordt dan op deze plaats wijder. Vlak achter een voedselbrok trekken de kringspieren zich samen en ontspannen de lengtespieren zich. Het darmkanaal wordt dan op deze plaats nauwer.
Een gezonden voeding bevat veel producten die rijk zijn aan voedingsvezel.
Voedingsvezel prikkelt de spieren in de wand van het darmkanaal, vooral in de dikke darm, hierdoor wordt het darmperistaltiek bevorderd en verloopt de stoelgang( het poepen) goed.
Het gebit
Met je gebit kauw je je voedsel. Je voedsel wordt daardoor in kleine stukjes verdeeld, waardoor je het beter kunt inslikken. Het kauwen heeft ook een functie bij de vertering. De enzymen in verteringssappen kunnen alleen aan de buitenkant op het voedsel inwerken. Door het voedsel in kleine stukjes te verdelen, wordt het oppervlak van het voedsel vergoot. Hierdoor zijn de voedingstoffen in het voedsel beter bereikbaar voor de enzymen.
De bouw van het gebit
Je gebit bestaat uit tanden en kiezen. Deze zitten met een of meer wortels in de onder- of bovenkaak bevestigd. Het deel van een tand of kies dat buiten de kaak uitsteekt heet de kroon.
Een tand of kies bestaat voor het grootste deel uit tandbeen. Het tandbeen van de kroon is bedekt met glazuur. Glazuur is zeer hard. Het tandbeen van de wordtel(s) is bedekt met een dun laagje cement. In het tandbeen bevindt zich een holte. In deze tandholte liggen bloedvaten en zenuwen.
Om de wordtel(s) zit een vlies. Dit wortelvlies zorgt voor de bevestiging van de tand of kies in de kaak. De kaak is bedekt met tandvlees.
Met snijtanden en hoektanden bijt je stukken van je voedsel af. Bij roofdieren dienen de hoektanden voor het grijpen van de prooi. Kiezen hebben een knobbelige bovenkant.
Daardoor kan het voedsel tussen de kiezen worden fijngemalen. Op jouw leeftijd heb je in ieder e kaakhelft waarschijnlijk vier kiezen. Je kunt er nog in iedere kaakelft een kies bij krijgen. Die kiezen worden verstandskiezen genoemd. Ze zitten achter in je kaak. De verstandskiezen zijn vaak te klein om voedsel goed te kunnen kauwen. Ook komt het nog al eens voor dat ze helemaal niet verschijnen of dat ze na het verschijnen moeten worden getrokken.
De verzorging van het gebit
Voor een gezond gebit is het nodig dat je elke dag je tanden en kiezen minstens een keer grondig poetst. Door re poetsen verwijder je de tandplak van je tanden en kiezen. Tandplak is een dus laagje aanslag dat zich elke dag op je tanden en kiezen afzet. Tandplak bestaat uit bacteriƫn, etensresten en speeksel. Tandplak bevat heel veel bacteriƫn.
Onder invloed van een deel van deze bacteriƫn wordt het glazuur van je tanden en kiezen aangetast. In je voedsel zijn altijd wel suikers aanwezig. Bacteriƫn in de tandplak zetten de suikers om in zuur. In dat zuur lost telkens een klein beetje glazuur op. De bacteriƫn vormen dit zuur vooral op de momenten dat je eet, of valk erna.
Met een gezon gebit kan het geen kwaad dagelijks zoān vijf tot zes keer iets te eten. Tussendoor krijgt het tandglazuur dan de tijd om zich te herstellen. Maar als je vaker iets eet, wordt de kans op tandbederf groter. Zeker als de tussendoortjes veel suiker bevatten, zoals snoep. Het glazuur kan zich dan niet tijdig herstellen, waardoor er gaatjes kunnen ontstaan. Daarna kan het tandbeen worden aangestat en ten slotte de hele tand of kies. Vandaar het advies van het voedingscentrum om niet de hele dag door te eten.
Als je tandpasta met fluoride gebruikt kan het glazuur zicht tussen het eten door sneller herstellen.
In tandplak komen ook bacteriƫn voor die tandvleesontsteking kunnen veroorzaken. Ontstoken tandvlees ziet er rood uit en het bloedt gemakkelijk. Gezond tandvlees zit strak om de tanden en kiezen heen. Ontstoken standvlees trekt zich terug en komt los om de tanden en kiezen te zitten. Daardoor kan de tandplan indringen in de ruimte tussen het tandvlees en de wortels. En daar kun je de tandplak heel moeilijk wegpoetsen. Het tandplak kan dan het wortelvlies en het dunnen laagje cement om de wortels aantasten. als het wortelvlies ontstoken raakt, kan de tand of kies los komen te zitten en uitvallen.
Tandplak hecht zich vooral op ruwe plekje en op plaatsen waar je met het poetsen niet bijkomt. Tandplak die blijft zitten gaat als snel verkalken. Dan ontstaat er tandsteen. Tandsteen is zo hard, dat je het zelf niet meer weg kunt poetsen. Bovendien is het ruw, waardoor er weer nieuwe tandplak op wordt afgezet. Daardoor krijg je nog meer tandsteen. Tandsteen kan allen door een tandarts (of mondhygiƫniste) worden verwijderd. Alleen daarom als is het belangrijk elk halfjaar voor controle naar een tandarts te gaan.
De tandarts zal een aangetaste tand of kies uitboren en vullen.
De vertering van voedsel in het darmkanaal
In het darmkanaal wordt je voedsel verteerd. Het darmkanaal begint bij de mondholte en eindigt bij de anus.
Mondholte, keelholte en slokdarm
De vertering van voedsel begint in de mondholte. Als je kauwt wordt het voedsel in kleine stukjes verdeeld. Hierdoor kun je het voedsel inslikken. Bij het kauwen wordt het oppervlak van voedsel vergoot.
Je speekselklieren produceren speeksel. Speeksel bestaat uit water, slijm en een enzym. Het slijm verhoogt de geibaarheid van het voedsel. Hierdoor gaat het inslikken gemakkelijker. Het enzym in speeksel verteert zetmeer. Verder zorgt speeksel ervoor dat een deel van de bacteriƫn in het voedsel wordt gedood.
Met je tong duw je het voedsel vanuit je mondholte naar je keelholte. Als er voedsel in je keelholte komt, treedt de slikreflex in werking. Hierbij worden de neusholte afgesloten met de huig en de luchtpijp met het strotklepje. Het voedsel kan dan alleen de slokdarm in. Door de darmperistaltiek wordt het voedsel in je slokdarm voortgeduwd naar je maag. In je slokdarm worden geen verteringssappen aan het voedsel toegevoegd.
Maag
Je maag is vrijwel constant in beweging. Dat komt doordat de kringspieren en de lengtespieren in de maagwand zich afwisselend samentrekken en ontspannen.
Aan het eins van je maag zit een kringspier, het maagportier.
Deze kringspier kan de uitgang van je maag afsluiten. Het maagportier laat telkens maar kleine hoeveelheden voedsel door naar je twaalfvingerige darm. Hierdoor heeft de maag een functie als tijdelijke opslagplaats voor voedsel.
Maagsapklieren. In de wand van je maag produceren maagsap. Door de voortdurende beweging van de maagwand wordt het voedsel in de maag gekneed en gemengd met maagsap. Maagsap bestaat uit water, zoutzuur en een enzym. Het zoutzuur zorgt voor een erg lage PH in de maag. De bacteriƫn in het voedsel die het speeksel hebben overleefd, gaan bij deze PH alsnog dood. Door het enzym in maagsap worden eiwitten in je voedsel voor een deel verteerd.
Twaalfvingerige darm, lever, galblaas en alvleesklier
In de twaalfvingerige darm monden de afvoerbuizen van de lever en de alvleesklier uit. De lever produceert gal. Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. Via de galbuis wordt gal naar de twaafvingerige darm gevoerd, als dat nodig is. De galblaas is dus geen klier, maar een opslagplaats.
Vetten mengen zich niet met water, maar vormen grote druppels. Gal emulgeert vetten. Dat wil zeggen dat gal grote vetdruppels verdeelt in kleine vetdruppeltjes. De vetten worden door gal niet verteerd. Door het emulgeren wordt het oppervlak van de druppels sterk vergoot, zodat de vetten beter bereikbaar zijn voor de enzymen.
De alvleesklier produceert alvleessap. Dit verteringssap bevat verschillende enzymen die helpen bij de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten.
Dunne darm
De dunnen darm van een volwassene is ongeveer 6 meter lang. In de wand liggen darmsapklieren die darmsap produceren. Darmsap bevat verschillende enzymen die de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken. Daarna kunnen de verteringsproducten worden opgenomen in het bloed.
In het darmkanaal komen verschillende verteringssappen bij de voedselbrij. Alle verteringssappen bevatten veel water. Daardoor is de voedselbrij veel water gaan bevatten. In water zijn voedingsstoffen en verteringsproducten opgelost. In de dunnen darm wordt het grootste deel van het water met de voedingsstoffen en verteringsproducten in het bloed opgenomen.
De wand van de dunnen darm is sterk geplooid. Op de darmplooien staan weer uitstulpingen, de darmvlokken. In de darmvlokken bevinden zich bloedvaten. De wand van de darmvlokken is heel dun hierdoor kan water met opgeloste voedingsstoffen en verteringsproducten door de darmwand heen worden opgenomen in het bloed in de bloedvaten. Door de darmplooien en dar darmvlokken heeft de dunnen darm een groot oppervlak. Hierdoor kan het opnamen van stoffen snel plaatsvinden.
Het bloed uit de darmvlokken stroomt door de poortader naar de lever en vervolgens door heel het lichaam.
Blindedarm, dikke darm en endeldarm
Vlak onder de plaats waar de dunne darm in de dikke darm uitmondt, ligt de blindedarm. Aan de onderkant van de blindedarm zit een uitstulping, het wormvormig aanhangsel of appendix. Bij een āblindedarmontstekingā is dit aanhangsel ontstoken. Het wordt dan operatief verwijderd. De blindedarm zelf blijft zitten.
De dikke darm is ongeveer anderhalve meter lang. Vanuit de dunnen darm komen voedselresten die niet zijn verteerd in de dikke darm. Deze brij van onverteerde voedselresten bevat nog veel water. In de dikker darm wordt een groot deel van het water aan de onverteerde voedselresten onttroken en opgenomen in het bloed in de bloedvaten in de wand van de dikke darm. De brei van onverteerde voedselresten wordt daardoor ingedikt. Als dat niet gebeurde, zou je te veel vocht verliezen en uitdrogen. Als je diarree hebt, wordt er in de dunne darm en in de dikke darm onvoldoende water in het bloed opgenomen.
In de dikke darm leven veel bacteriƫn. Deze bacteriƫn produceren onder andere een enzym voor de vertering van cellulose in de celwanden van plataardige voedselresten. In de verteringssappen van een mens komt geen enzym voor dat cellulose kan verteren. Bij de vertering van cellulose ontstaat onder andere glucose. Een deel van deze glucose wordt in de dikke darm in het bloed opgenomen.
Door de darmperistaltiek gaan de ingedikte, onverteerde voedselresten naar de endeldarm. Daar worden ze verzameld en opgeslagen. Het darmkanaal wordt afgesloten door een kringspier, de anus. Van tijd tot tijd ontspant deze kringspier zich en wordt de endeldarm geleegd dat wordt ontlasting genoemd.
Voeding en vertering bij zoogdieren
We onderscheiden zoogdieren in planteneters, vleeseters en alles eters.
Deze dieren vertonen verschillende aanpassingen aan hun voedsel.
Plantaardig voedsel is moeilijk verteerbaar. Dat komt doordat om plantencellen celwanden zitten. De cellulose in de celwanden is moeilijk te verteren. In dierlijk voedsel bevinden zich geen celwanden. Daardoor is dierlijk voedsel gemakkelijker te verteren.
Planteneters
Planteneters worden ook wel herbivoren genoemd. Ze hebben een lang darmkanaal in verhouding tot hun lichaamslengte. Het darmkanaal van bijvoorbeeld een koe is wel 40 meter lang. Dat is ongeveer 25 maal zo lang als het lichaam. De buik is daardoor dik in verhouding tot de lengte van het dier.
Planteneters hebben plooikiezen. Dat zijn kiezen met harde richels van glazuur. Door het kauwen wordt het voedsel tussen de harde richels fijngemalen. De plooien lopen loodrecht op de kauwrichting.
Bij planteneters ontbreken vaak de hoektanden.
Vleeseters
Vleeseters worden ook wel carnivoren genoemd. Ze hebben een kort darmkanaal in verhouding tot hun lichaamslengte. Bij bijvoorbeeld een hond is het darmkanaal ongeveer 5,5 maal zo lang als het lichaam. Het lichaam is daardoor slank.
Vleeseters hebben knipkiezen. Dat zijn scherpe kiezen waarmee het voedsel in stukken wordt geknipt, zodat het snel kan worden doorgeslikt. De bovenkaak is breder dan de onderkaak, zodat de kiezen langs elkaar glijden als bij een schaar.
De hoektanden zijn meestal groot, spits en scherp.
Ze worden gebruikt om de prooi te doden en stukken vlees los te scheuren. Ze kunnen ook worden gebuikt voor verdediging.
Alleseters
Alleseters worden ook wel omnivoren genoemd. Bij alleseters is de lengte van het darmkanaal in verhouding tot de lichaamslengte middellang.
Alleseters hebben knobbelkiezen. Dat zijn kiezen met een knobbelig oppervlak zodat het voedsel kan worden gemalen. Alleseters hebben altijd hoektanden. Bij sommige alleseters zijn de hoektanden groot, spits en scherp. Ze worden dan gebruikt op de prooi te doden. Bij andere alleseters zijn de hoektanden vrijwel even groot als de snijtanden.
Ook de mens is een alleseter wij hebben ook knobbelkiezen. Wij snijden ons voedsel klein met een met en bewerken ons voedsel door koken, braden en dergelijke. Daardoor kunnen we een deel van ons plataardig voedsel verteren.
Samenvatting voeding en vertering
* Bacteriƫn worden gebruikt bij de productie van o.a. yoghurt en zuurkool.
- yoghurt: aan warme melk worden speciale soorten bacteriƫn toegevoegd. Deze bacteriƫn zetten energierijke stoffen in merk om in melkzuur
- zuurkool: bacteriƫn op fijngesneden wittekool produceren melkzuur
* schimmels worden gebruikt bij de productie van o.a. bier en wijn.
- bier: aan een oplossing van graankorrels wordt gist toegevoegd, waardoor gisting optreedt. De gistcellen zetten de koolhydraten in graankorrels om in o.a. alcohol.
- wijn: gist zet de koolhydraten in druivensap om in o.a. alcohol.
* Micro āorganismen (bacteriĆ«n en schimmels) kunnen voedselbederf veroorzaken.
- bij dierlijke voedingsmiddelen wordt bederf meestal veroorzaakt door salmonellabacteriƫn.
- voedselvergiftiging: ontstaat vaak door het nuttigen van voedsel dat is besmet met salmonellabacteriƫn.
*Invriezen( bijv. patates frites): de temperatuur verlagen tot -20 graden Celsius(of lager).
-hierbij zijn de micro āorganisme niet actief, doordat hun enzymen (tijdelijk) onwerkzaam zijn.
* pasteuriseren (bijv.melk): verhitten tot een temperatuur waarbij de meeste organismen doodgaan
* steriliseren (bijv. melk): verhitten tot een temperatuur waarbij alle micro organisme doodgaan.
-veel voedsel (bijv. groente) wordt gesteriliseerd en daarna ingeblikt ( luchtdicht verpakt).
- koffie wordt na het branden vacuüm verpakt.
*Drogen (bijv. Krenten)L ontrekken van water aan het voedsel.
- in een milieu zonder water kunnen micro ā organismen niet leven.
* Natuurlijke conserveermiddelen toevoegen: in een zuur milieu of in een milieu met veel suiker of veel zout kunnen micro- organismen niet leven.
- bij uitjes en augurken wordt veel zuur toegevoegd.
- bij het confijten van jam wordt veel suiker toegevoegd.
- bij het zouten van vies of vlees wordt veel zout toegevoegd.
* Kunstmatige conserveermiddelen toevoegen ( bijv. Sulfiet in dranken).
-additieven: stoffen die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd om ze langer houdbaar of aantrekkelijker te maken ( bijv. conserveermiddelen, geur-, kleur- en smaakstoffen).
*Voedingsmiddelen: alle producten die je eet of drinkt
* Voedingstoffen: de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen.
- bouwstoffen: worden gebruikt bij de vorming van cellen en weefsels ( vooral bij groei, ontwikkeling en herstel van het lichaam).
- brandstoffen: leveren energie voor beweging, voor het op peil houden van de lichaamstemperatuur en voor groei, ontwikkeling en herstel.
- reservestoffen: worden opgeslagen in bepaalde delen van het lichaam.
- beschermende stoffen zorgen ervoor dat gezond blijft.
* Voedingsvezel: stoffel in plantaardige voedingsmiddelen, die nier door enzymen van de mens kunnen worden verteerd.
- functies: bevorderen van de darmperistaltiek.
* Eiwitten.
-functies: vooral bouwstoffen (o.a. van cytoplasma), ook brandstoffen.
-eiwitten kunnen niet als reservestoffen dienen.
- dierlijke voedingsmiddelen en peulvruchten bevatten veel eiwitten.
*Koolhydraten.
- functies: vooral brandstoffen, ook bouwstoffen en reservestoffen.
- voorbeelden: glucose, suiker, zetmeel.
- zetmeel komt allen voor in plataardige voedingsmiddelen.
- en teveel aan opgenomen koolhydraten wordt omgezet in glycogeen of vet en opgeslagen.
* Vetten
- functie: vooral brandstoffen, ook bouwstoffen en reservestoffen.
- en teveel aan opgenomen vetten wordt opgeslagen, vooral onder de huid.
*Water.
- functies: bouwstof
- water vervult een belangrijk functies bij het vervoer van stoffen in het lichaam.
* Mineralen(zouten)
- functies: bouwstoffen en beschermende stoffen.
- voorbeelden: calcium (kalkzouten in beenderen), ijzerzouten(in hemoglobine).
*Vitamines
- functies: bouwstoffen en beschermende stoffen.
- vitamines worden aangegeven met een letten (bijv. A,B,C en D).
* Informatie uit bijvoorbeeld de voedingswijzer of voedingsmiddelen tabel
- eet gevarieerd: gebruik ieder dag iets uit elke groep van de voedingswijzer.
- plataardige voedingsmiddelen moeten de basis vormen van je voeding: ze zijn rijk aan zetmeel en aan voedingsvezel.
- drink dagelijks tenminste 1 ½ liter vocht (maar pas op met alcohol).
*Eet niet meer dan je lichaam nodig heeft.
- om aan je energiebehoefte te voldoen moet je voeding voldoende brandstoffen bevatten.
- de energie behoefte is o.a. afhankelijk van het geslacht, de leeftijd, het lichaamsgewicht en de lichamelijke inspanning.
- eet niet te veel vet.
- eet niet de hele dag door(pas op met tussendoortjes).
- als je wilt vermageren moet je een vermageringsdieet volgen(opgesteld door een diƫtist).
* Vertering: het omzetten van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen, in verteringsproducten die wel kunnen worden opgenomen in het bloed.
- eiwitten, de meeste koolhydraten ( bijv. Suiker en zetmeel) en vetten worden verteerd.
- glucose, mineralen, vitamines en water hoeven niet te worden verteerd
* Vertering gebeurt met behulp van verteringssappen
- verteringssappen worden gemaakt doe verteringsklieren
- veel verteringsappen bevatten enzymen.
* Darmperistaltiek (peristaltische bewegingen): het afwisselend samentrekken en ontspannen van kringspieren en lengtespieren in de wand van het gehel darmkanaal.
- functie: het verplaatsen en kneden van de voedselbrij en het mengen van de voedselbrij met verteringsappen
* Uitwendige bouw van een tand of kies
- kroon: deel dat buiten de kaak uitsteekt
- wordtel(s): deel in de kaak
* Inwendige bouw van tand of kies.
- tandbeen.
- tandholte: holte in het tandbeen waarin bloedvaten en zenuwen liggen
- glazuur: zeer harde laag om het tandbeen van de kroon
-cement: laagje om het tandbeen van de wordtel(s)
-wortelvlies: bevestigt de tand of kies in de kaak. ( de kaak is bedekt met tandvlees).
*snijtanden en hoektanden dienen om stukken van het voedsel af te bijten. Kiezen dienen voor het fijnmalen van voedsel.
*tandplak: een dun laagje aanslag dat zich dagelijks op de tanden en kiezen afzet.
-tandplak bestaat uit bacteriƫn, etensresten en speeksel
*gevolgen van tandplak.
- bacteriƫn in tandplak zetten suikers uit het voedsel om in zuur. In het zuur lost het glazuur van de tanden en kiezen op, waardoor er gaatjes kunnen ontstaan.
-bacteriƫn in tandplak kunnen tandvleesontsteking veroorzaken.
Daardoor kunnen de wortelvliezen ontstoken raken, zodat de tanden en kiezen losraken.
- tandplak kan verkalken tot tandsteen. Tandsteen kun je niet zelf verwijderen.
*mondholte met gebit en speekselklieren
- functies gebit: het voedsel in kleine stukjes verdelen (kauwen), zodat het beter in te slikken is. Ook wordt het oppervlak van jet voedsel vergoot, zodat enzymen op een groot oppervlak kunnen inwerken.
-functies speekselklieren: produceren van speeksel
*slokdarm
-functies: het verplaatsen van voedsel van de keelholte naar de maag.
*maag
-functies: het voedsel tijdelijk opslaan
-maagportier: kringspier die de maag afsluit
- maagsapklieren produceren maagsap.
* lever
- functies: produceren gal
- gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas en afgevoerd via de galbuis.
*Alvleesklier
- functies: alvleessap produceren
* twaalfvingerige darm
- functie: gal en alvleessap vermengen met de voedselbrij
*dunne darm
- functies: voedingstoffen, verteringsproducten en water opnemen in het bloed.
- door darmplooien en darmvlokken heeft de wand een groot oppervlak. De darmplooen en darmvlokken heeft de wand een groot oppervlak. De darmvlokken bevatten veel bloedvaten.
- darmsapklieren produceren darmsap.
*blindedarm met wormvormig aanhangsel(appendix)
-bij een blindedarmontsteking is het wormvormig aanhangsel ontstoken.
* Dikke darm
- functie: water onttrekken aan de brij van onverteerde voedselresten die daardoor worden ingedikt. Het water wordt wordt opgenomen in het bloed.
- bij diarree wordt in de dunne darm en in de dikke darm onvoldoende water in het bloed opgenomen.
- bacteriƫn verteren cellulose in de celwanden van plantaardige voedselresten. Hierbij ontstaat glucose, dat voor een deel wordt opgenomen in het bloed.
*endeldarm
-functies: verzamelen en tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten (ontlasting).
-anus kringspier die de endeldarm afsluit.
* speeksel: water ,slijm en enzym.
-functie slijm: de geleidbaarheid van het voedsel verhogen
functie enzym: zetmeel voor een deel verteren.
-functie speeksel: een deel van de bacteriƫn in het voedsel doden.
* maagsap: water, zoutzuur en een enzym.
- functie zouzuur: bacteriƫn in het voedsel doden.
Functie enzym: eiwitten voor een deel verteren
*gal: bevat geen enzym.
- functie: vetten emulgeren(grote vetdruppels verdelen in kleine vetdruppeltjes), zodat de vetten beter bereikbaar zijn voor de enzymen.
*alvleessap: bevat verschillende enzymen.
- functie: eiwitten, koolhydraten en vetten verteren.
*darmsap: bevat verschillende enzymen
-functie: de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken.
* plantaardig voedsel is moeilijker verteerbaar dan dierlijk voedsel doordat plataardig voedsel celwanden van cellulose bevat.
*planteneters (herbivoren).
- het darmkanaal is in verhouding tot de lichaamslengte lang
- de kiezen zijn plookiezen,waarmee plantaardige voedsel kan worden fijngemalen. De plooien lopen loodrecht op de kauwrichting.
-de hoektanden ontrbreken vaak
* vleeseters (carnivoren).
- het darmkanaal is in verhouding tot de lichaamslengte kort.
-de kiezen zijn knipkiezen, waarmee dierlijk voedsel in stukken kan worden geknipt. De bovenkaak is breder dan de onderkaak.
- de hoektanden zijn meestal groot, spits en scherp.
* alleseters (omnivoren).
-het darmkanaal is in verhouding tot de lichaamslente middellang
-de kiezen zijn knobbelkiezen, waarmee het voedsel kan worden geknipt en gemalen.
- de hoektanden zijn altijd aanwezig.
REACTIES
1 seconde geleden