De spijsvertering bij eencelligen en holtedieren
Spijsvertering bij eencelligen:
Bij eencelligen worden alle levensfuncties binnen één enkele cel uitgevoerd, zo ook de spijsvertering. Alle cellen zijn omgeven door een wand. Binnen die wand zit celplasma. En in dat plasma zitten weer allemaal belangrijke verbindingen voor het leven van die cel. Die verbindingen heten het endoplasma. Het endoplasma zorgt voor transport (bijvoorbeeld van voedingsstoffen). Bovendien zorgt het ervoor dat de cel in allerlei stukjes wordt opgedeeld, waardoor in elk stukje een ander chemisch proces, van bijvoorbeeld de vertering, kan plaatsvinden zonder dat de cellen elkaar lastig vallen.
Veel eencelligen veranderen voortdurend van vorm. Dit doen ze om bijvoorbeeld bij voedsel te komen. Ze hebben aan de buitenkant van want een afhankelijk van de soort trilhaartjes of zweepstaartjes (voor trilhaartjes, zie plaatje 1). Door deze kunnen ze zichzelf naar haar voedsel toe bewegen of soms zelfs het voedsel naar hun. Een uitzondering hierop zijn de wortelpotige eencelligen (rhizopoda). Zij omhullen het voedsel door schijnvoetjes (pseupodia). Het vermogen om schijnvoetjes te vormen is kenmerkend voor wortelpotigen. Ze steken een deel van hun uit protoplasma bestaand lichaam uit, en dan weer in. Deze uitrekking vind plaats doordat er dan weer in het ene, en dan weer in het andere uitsteeksel meer plasma loopt. Zo kunnen ze zich vooruit bewegen of voedsel insluiten. Sommige worteldiertjes hechten zich zelfs aan een voedseldeeltje vast.
Over het algemeen worden de voedingsstoffen bij eencelligen opgenomen op saprozoïsche wijze. Bij de saprozoïsche wijze kunnen opgeloste, organische stoffen overal in het lichaam worden opgenomen doormiddel van fagocytose (eigenschap waarmee bacteriën en schadelijke stoffen vernietigd kunnen worden). Deze fagocytose zorgt voor een chemische reactie, die er weer voor zorgt dat sommige stoffen wel opgenomen worden, en sommige niet. De meeste parasitaire soorten zijn saprozoïsch.
Maar er is ook nog een andere manier, de holozoïsche manier. Bij deze manier worden er hele organismen of dode delen opgenomen in het lichaam. Dit gebeurt op een speciale plaats, de celmond (cytostoma) of mondveld. Ook hier vindt het opnemen plaats door fagocytose. Na dat de voedingsstoffen zijn opgenomen in het mondveld worden ze naar een soort slokdarm vervoerd. Deze manier vindt bijvoorbeeld plaats bij pantoffeldiertjes. (voor mondveld en een soort slokdarm, zie plaatje 1)
Zodra de voedingstoffen zijn opgenomen op de saprozoïsche manier of op de holozoïsche manier, (nadat het door de slokdarm is gegaan) komt er een klein druppeltje vloeistof om de voedingsstoffen heen.. Het zijn dan voedselvacuolen geworden. Bij de holozoïsche eencelligen kan deze vacuol alleen gevormd worden aan het uiteinde van de slokdarm, maar bij saprozoïsche eencelligen kunnen de voedselvacuolen zich overal in het lichaam vormen. De volgende stap zijn de lysosomen die zich samenvoegen met de voedselvacuolen. Lysosomen zijn blaasjes met daarin de verterende enzymen van de cel. En omdat er dus een laagje vloeistof omheen zit, wordt het voedsel wel verteerd maar de onderdelen van de cel niet. Ondertussen wordt de voedselvacuol door de cel heen bewogen (voor route van de voedselvacuol, zie plaatje 2). De stoffen die te verteren zijn worden opgenomen in het plasma en door het endoplasma naar de goede plaatsen vervoert. De stoffen die niet verteerbaar zijn worden uitgescheden bij het afscheidingskanaal (voor afscheidings kanaal, zie plaatje 1). Dit afscheidingskanaal bestaat uit contractiele vacuolen (samentrekkende vacuolen) die vooral belangrijk zijn bij het uitscheiden van water. Want het water dat van buitenaf de cel binnen gaat wordt namelijk verzameld in twee zogenaamde pulserende blaasjes (amoeben hebben er maar één). Na enige tijd wordt het verzamelde water weer uitgescheiden en dan verdwijnt blaasje verdwijnt weer. Dit proces blijft zich voortdurend herhalen.
Spijsvertering bij holtedieren:
Holtedieren zijn erg eenvoudig van lichaamsbouw. Net als eencelligen hebben holtedieren geen kop en staart. Ook hebben ze geen echt zenuwstelsel, alleen een paar zeer eenvoudige zenuwcellen. Alle holtedieren hebben met elkaar gemeen, dat hun lichaam is opgebouwd uit twee lagen cellen, een buiten en een binnenblad. Soms groeit er tussen deze lagen nog een derde laag. Vaak zijn deze cellen spiervezels. Op het buitenblad zitten dan meestal de lengtespieren en op het binnenblad de kringspieren. Dit geeft hun het vermogen zich plotseling samen te trekken om zichzelf te verdedigen, of om een poging te doen eten te vangen.
De enige holte die ze hebben doet zowel dienst als anus en als mond, voor het gemak wordt het alleen de mond genoemd (voor anus/mond, zie plaatje 3). Rond die holte zitten allemaal kleine bijzondere tentakels. Deze tenktakels bevatten netelcellen die dienen voor het vangen van voedsel. Als ze eten hebben gevangen wordt het door de enige holte die ze hebben in hun lichaam gebracht. Anders dan eencelligen kunnen holtedieren voedseldeeltjes verteren die groter zijn dan een enkele cel (behalve de sponzen, die zijn nog niet zo ver ontwikkeld). Na de mond komt het voedsel gelijk in een soort maag, de maagdarmholte (voor maagdarmholte, zie plaatje 3). Hier begint de vertering. De binnenwand zorgt vooral voor de vertering van het voedsel en omdat holtedieren hebben geen organen hebben gebeurt alles door speciale cellen in die wand. Eerst worden er in die maagdarmholte stukjes voedsel afgebroken, maar dit gebeurt maar gedeeltelijk. Want daarna worden de voedselbrokken door de zweepdraden naar de wand van het holtediertje toegetrokken, en in die want vindt fagocytose (eigenschap waarmee bacteriën en schadelijke stoffen vernietigd kunnen worden) plaats, net als bij de eencelligen. Maar het voedsel wordt ook verteerd met behulp van hydrolytische enzymen (enzymen die stoffen van elkaar scheiden). De verteerbare stoffen worden opgenomen in voedingsvacuolen, ook net als bij de eencelligen, en verder in de wand vervoerd naar het inwendige (voor vertering bij en in de wand, zie plaatje 4). Daar worden ze verder verteerd en getransporteerd naar plaatsen waar ze nodig zijn. De niet verteerbare stoffen en andere afvalstoffen worden weer via de mond naar buiten gebracht.
Bronnen:
www.google.nl
www.lenntech.com
http://home.planet.nl/~aquariumholland/Aquarium/Vissen/stam/stam_protozoa.html
http://www.efa.nl/opleidingen/wntv/biologie/cdw/almanak/5prcurs/fysiol/vertering/evolspijs.htm
Grzimek ( ) – Leven der Dieren/ deel I lagere dieren
REACTIES
1 seconde geleden