Inhoud
1.1 het skelet
1.2 botten en kraakbeen
1.3 alle botten in het lichaam
1.4 de spieren
1.5 het zenuwstelsel en de functies
1.6 de functies van de huid
1.7 samenvatting
1.8 bronvermelding
1.1 het skelet
Het skelet zorgt ervoor dat het lichaam niet instort. Het geeft stevigheid zodat het lichaam niet instort onder zijn eigen gewicht. Het geraamte bestaat uit allerlei botten Een andere functie van het skelet is het beschermen van kwetsbare organen in ons lichaam. Voorbeelden hiervan zijn: de hersenen, het hart en de longen. De oogkassen beschermen de tere ogen. De ribben geven bescherming aan het hart en de longen. Tenslotte biedt het skelet aanhechtingsmogelijkheden voor spieren. Een beweging zoals een arm opheffen kan alleen als een van de spieren stevig is verankerd. Hiervoor zorgen de botten.
1.2 botten en kraakbeen
- Botten
Desmale beenderen zijn de eenvoudigste beenvorming die gewoonlijk plaatsvinden in het bindweefsel van de huid. De meeste van deze beenderen ontstaan direct uit het bindweefsel.
Enchondrale beenderen (beter bekend als kraakbeen) worden niet direct uit het bindweefsel gevormd. Ze komen vaak in de plaats van het oorspronkelijk gevormde kraakbeen. In het ontwikkelen van een baby wordt het grootste gedeelte van het skelet aangelegd als kraakbeen. De botvorming in het kraakbeen duurt tot je 25 à 26 jaar bent. Dit verbeningsproces begint doordat het kraakbeen verkalkt,
Kraakbeen blijft tijdens de verbening toch doorgroeien. Als dit niet zou gebeuren zou het al snel geheel door het bot zijn vervangen. Als de verbening in het midden van het ledemaatsbeen begint, groeit aan de uiteinden het kraakbeen door. Pas rond je 20e levensjaar, als je volgroeid bent, houdt het kraakbeen ook op met groeien. Dan zet ook de verbening verder door.
Ons lichaam herstelt zelf het weefsel als dit beschadigd is. Dit‘vermogen’ is niet zo heel groot, maar toch is er vervanging mogelijk. Zo kan bv. de lever vanuit een heel klein gedeelte opnieuw uitgroeien. Grote sneden en wonden kunnen helen, zodat je er zelfs maar een heel klein litteken door ziet. Ook bij een beenbreuk kunnen de botstukken weer aan elkaar groeien. Hierna kan het bot eventuele druk weer verdragen.
Bij kinderen en jongeren is de genezing van het beschadigde weefsel uiteindelijk zo volledig dat zelfs op een röntgenfoto niets meer van de breuk te zien is.
Bij volwassen is het herstel nooit zo volledig, mede doordat er al veel verbening is opgetreden. Vaak is het zo dat op de plaats van de breuk enige verdikking ontstaat.
-Kraakbeen
Als je bv. aan het hardlopen bent, dan zet je steeds hard je voet op de grond neer. Wanneer je benen en voeten alleen uit bot zouden bestaan, dan kwamen er lelijke schokken van bot op bot.
Kraakbeenkussens zorgen ervoor dat dit niet gebeurt. Deze ‘bekleden’ het bot. Kraakbeen is taaier en sterker dan bindweefsel, maar ook weer niet zo stijf als bot. Het kan terugveren als het onder druk heeft gestaan en het is ook buigzaam.
Kraakbeen dat zich aan de buitenzijde van de gewrichtsvlakken en in de wand van de luchtpijp bevindt, wordt doorzichtig kraakbeen genoemd. Er zitten weinig vezels in. Kraakbeen met weinig vezels bevat juist wel veel collagene vezels. Deze bieden weerstand aan uitrekking. In het kraakbeen van het neustussenschot en de oorschelp bevinden zich elastische vezels. Dit type kraakbeen is zéér buigzaam; de naam is ook wel elastisch kraakbeen.
1.3 alle botten in het lichaam
Ons lichaam telt meer dan 75 botten.
Alle botten in ons lichaam hebben een naam.
Hier volgen ze per lichaamsdeel van boven naar beneden.
HOOFD: (van boven naar beneden)
voorhoofdsbeen, zijbeenderen, achterhoofdsbeen, neusbeen, jukbeen, bovenkaak, onderkaak, nekwervels.
ROMP: (van boven naar beneden)
schouderblad, sleutelbeen, ribbenkast, borstbeen, rugwervels, heupbeen, zitbeen, schaambeen.
ARM: (van boven naar beneden)
opperarmbeen, spaakbeen, ellepijp, middenhandsbeentjes, vingerkootjes.
BEEN: (van boven naar beneden)
dijbeen, knieschijf, scheenbeen, kuitbeen, hak, middenvoetsbeentjes, teenkootjes.
1.4 de spieren
Vaak denken mensen dat spieren eenvoudige organen zijn, die ons in staat stellen van de ene plaats naar de andere te gaan, iets op te pakken of iets weg te gooien. In feite is het zo dat er energie nodig is om een spier te laten samentrekken. Deze energie komt vrij in de vorm van warmte.
Spieren maken het niet alleen mogelijk om te bewegen, maar ook om lichamelijke onderdelen op hun plaats te houden. Hierdoor geven ze dus ook vorm aan het lichaam.
Ook fungeren de spieren als banden. De hartspier stuwt het bloed voort door het lichaam; het spierweefsel in de wanden van bloedvaten helpt bij de bloedvoorziening aan de verschillende delen van het lichaam; klierbuizen bevatten spieren; de spieren van de darmwand bewegen (door ritmisch samentrekken) het voedsel voort en helpen het ook om te verteren.
Als je de hartspier niet meerekent, zijn er twee soorten spierweefsel: glad of onwillekeurig spierweefsel en dwarsgestreept of willekeurig spierweefsel.
Over glad weefsel heeft je wil geen controle, over het dwarsgestreepte wel. Gladde spieren zijn de spieren van de darmwand, van de bloedvaten, van de longbuizen en van de klierbuizen. Ze trekken zich langzaam samen en kunnen dat, indien nodig lange tijd blijven doen.
In het algemeen trekken gladde spieren zich vrij langzaam samen; hun ononderbroken werking is van belang bij het op hun plaats houden van organen, het openhouden of sluiten van klierkanalen en de verwijding of de vernauwing van bloedvaten.
Dwarsgestreept spierweefsel kan zeer snel samentrekken, en zo ook snelle bewegingen veroorzaken. Deze samentrekkingen kunnen wel niet zolang worden volgehouden als die van gladde spieren. Ze raken dus wel sneller vermoeid.
Dit spierweefsel is in het algemeen bevestigd aan het skeletdeel dat erdoor wordt bewogen. Gladde spieren zijn gewoonlijk verdeeld in lagen. Wanneer een spier zich samentrekt verandert de inhoud niet, hoewel de spier wel korter wordt.
Spieren zijn aan het skelet bevestigd door bindweefselvezels die pezen vormen. Als een spier korter wordt, beweegt het bijpassende skeletdeel mee. Spieren kunnen alleen trekken, ze kunnen niet duwen.
1.5 het zenuwstelsel en de functies
Bij de mens is het zenuwstelsel vóórin het lichaam geconcentreerd. Hier vormt het de hersenen. Een kenmerk van het zenuwstelsel is duidelijke centralisatie van een grote hoeveelheid zenuwweefsel. Dit zorgt voor het controleren van je gedrag. Bij het waarnemen en bewegen speelt het zenuwstelsel een belangrijke rol.
Sommige delen van de hersenen vangen signalen op zoals de receptororgaan. Voorbeelden hiervan zijn de ogen en de oren. Dit orgaan stuurt de signalen door naar de effector-organen zoals spieren en klieren. Andere delen van de hersenen zijn niet betrokken bij dit proces. Deze delen van de hersenen kunnen de anderen besturen. Hierdoor kunnen ze je gedrag regelen. Dit kun je het verstand van de mens noemen, ze zorgen ervoor dat de mens zich bewust is van zijn omgeving en ze stellen hem in staat te leren.
Het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) is hol en bevind zich aan de rugzijde boven de darmuitgang. In de hersenen en het ruggenmerg bevindt zich een vloeistof: cerebrospinale vloeistof. Deze bevat zouten, sporen eiwit en suiker. Deze vloeistof dient als steun voor het zenuwweefsel en speelt waarschijnlijk ook een rol bij het voeden ervan.
1.6 de functies van de huid
De taak van de huid die het meest voor de hand ligt is bescherming. De huid heeft een ondoorlaatbare laag waar géén water doorheen kan. Ook beschermt de elasticiteit van de huid enigszins tegen beschadiging. Tenslotte voorkomt de huid ook het binnendringen van ziektekiemen, die de weefsels zouden kunnen beschadigen.
De mens is warmbloedig. Meestal is de temperatuur van ons lichaam rond de 36° à 37°C. De huid speelt bij het constant houden van de lichaamstemperatuur ook een rol. Als de lichaamstemperatuur stijgt, bijvoorbeeld ten gevolge van inspanning of koorts, dan zal ook de temperatuur van het bloed (dat de hersenen bereikt) hoger zijn. De hersenen zenden dan impulsen langs zenuwen naar de bloedvaten en spieren van de huid. Deze verwijden zich dan, zodat het bloed dichter onder het huidoppervlak stroomt. Hierdoor kan het bloed warmte verliezen en zo de temperatuur weer op peil brengen. De extra hoeveelheid bloed die hierbij komt, geeft de huid zijn rode kleur.
Wanneer de lichaamstemperatuur daalt, treden er verschillende veranderingen. De reacties van het lichaam zullen sneller gaan verlopen, om meer warmte te produceren. Hierbij kunnen er rillingen optreden. Dit is een voorbeeld van een onwillekeurig handeling. Bij deze rillingen wordt er door de spier warmte geproduceerd.
Ook zweten regelt de lichaamstemperatuur. Over ons lichaam zijn in totaal zo ongeveer 2,5 miljoen zweetklieren verspreid. In de handpalmen, voetzolen, oksels en op het voorhoofd liggen deze klieren dichter op elkaar.
Zweetklieren zijn gekronkelde buisjes in de lederhuid, die uitmonden in het huidoppervlak. Water en diverse zouten worden uitgescheiden en komen op het oppervlak van de huid terecht, waar het water verdampt. Dit gebeurt meestal direct en onopgemerkt, maar het totale koelende effect van de verdamping kun je zien. In een vochtige omgeving of als je je zwaar inspant, dan kan het zweet soms niet snel genoeg verdampen. In dat geval ontstaan er zweetdruppels op de huid. Zweten wordt door de zenuwen geregeld. Als het koud weer is zweet je heel weinig.
Vaak denk je dat haren uit de lederhuid komen. Toch is dit niet helemaal waar, ze beginnen in de opperhuid. Haren vind je over je hele lichaam, behalve in je handpalmen en onder je voetzolen.
De haarpapil voedt de haar, deze zit onderin een putje, een follikel genoemd. Cellen aan de basis van de follikel delen zich steeds maar weer en de oudere cellen worden weggeduwd. Ze verhoornen en sterven vrij snel hierna. Maar ze komen niet los van de huid. Deze dode cellen zijn een soort staaf, die de haar vormen. De haarkleur is afhankelijk van het aantal pigmentcellen. De vettigheid aan haar wordt veroorzaakt door het product van de talgklieren, die langs de haar uitmonden. Haren houden tussen zichzelf en de huid een laagje lucht gevangen. Dit laagje isoleert en regelt de temperatuur.
Rond de basis van de haar liggen veel zenuwuiteinden, die bewegingen aan de haar waarnemen.
1.7 samenvatting
Het skelet zorgt ervoor dat het lichaam niet instort. Een functie van het skelet is het beschermen van kwetsbare organen in ons lichaam. Voorbeelden hiervan zijn: de hersenen, het hart en de longen. Tenslotte biedt het skelet aanhechtingsmogelijkheden voor spieren. Desmale beenderen zijn de eenvoudigste beenvorming die gewoonlijk plaatsvinden in het bindweefsel van de huid. Enchondrale beenderen (beter bekend als kraakbeen) worden niet direct uit het bindweefsel gevormd. De botvorming in het kraakbeen duurt tot je 25 à 26 jaar bent. Kraakbeen blijft tijdens de verbening toch doorgroeien. Pas rond je 20e levensjaar, als je volgroeid bent, houdt het kraakbeen ook op met groeien. Dan zet ook de verbening verder door. Kraakbeen is taaier en sterker dan bindweefsel, maar ook weer niet zo stijf als bot. Het kan terugveren als het onder druk heeft gestaan en het is ook buigzaam. Kraakbeen met weinig vezels bevat juist wel veel collagene vezels. Deze bieden weerstand aan uitrekking. In het kraakbeen van het neustussenschot en de oorschelp bevinden zich elastische vezels. Dit type kraakbeen is zéér buigzaam; de naam is ook wel elastisch kraakbeen. Spieren maken het niet alleen mogelijk om te bewegen, maar ook om lichamelijke onderdelen op hun plaats te houden. Hierdoor geven ze dus ook vorm aan het lichaam. De hartspier stuwt het bloed voort door het lichaam; het spierweefsel in de wanden van bloedvaten helpt bij de bloedvoorziening aan de verschillende delen van het lichaam; klierbuizen bevatten spieren; de spieren van de darmwand bewegen (door ritmisch samentrekken) het voedsel voort en helpen het ook om te verteren.
Als je de hartspier niet meerekent, zijn er twee soorten spierweefsel: glad of onwillekeurig spierweefsel en dwarsgestreept of willekeurig spierweefsel. Spieren zijn aan het skelet bevestigd door bindweefselvezels die pezen vormen. Spieren kunnen alleen trekken, ze kunnen niet duwen. Een kenmerk van het zenuwstelsel is duidelijke centralisatie van een grote hoeveelheid zenuwweefsel. Sommige delen van de hersenen vangen signalen op zoals de receptororgaan. Voorbeelden hiervan zijn de ogen en de oren. In de hersenen en het ruggenmerg bevindt zich een vloeistof: cerebrospinale vloeistof.
Deze vloeistof dient als steun voor het zenuwweefsel en speelt waarschijnlijk ook een rol bij het voeden ervan. De taak van de huid die het meest voor de hand ligt is bescherming. Ook beschermt de elasticiteit van de huid enigszins tegen beschadiging. Als de lichaamstemperatuur stijgt, bijvoorbeeld ten gevolge van inspanning of koorts, dan zal ook de temperatuur van het bloed (dat de hersenen bereikt) hoger zijn. Zweetklieren zijn gekronkelde buisjes in de lederhuid, die uitmonden in het huidoppervlak. In een vochtige omgeving of als je je zwaar inspant, dan kan het zweet soms niet snel genoeg verdampen. In dat geval ontstaan er zweetdruppels op de huid. Haren vind je over je hele lichaam, behalve in je handpalmen en onder je voetzolen. De haarpapil voedt de haar, deze zit onderin een putje, een follikel genoemd. De haarkleur is afhankelijk van het aantal pigmentcellen. Haren houden tussen zichzelf en de huid een laagje lucht gevangen. Dit laagje isoleert en regelt de temperatuur.
1.8 bronvermelding
- www.startpagina.nl
- google zoekmachine
- http://proto.thinkquest.nl/~llb244/lichaam.htm
REACTIES
1 seconde geleden
R.
R.
He Pasqualle heb jij dit zelf gemaakt? Zo ja dan is het best goed!!
22 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
bedankt
21 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
hier leer je van!!!
11 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Heey Pasqualle Wat knap dat je dit zelf heb gemaakt!!!!! Je leert hier echt van!! Dankje
11 jaar geleden
Antwoorden