Gaswisseling

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 4102 woorden
  • 26 juli 2007
  • 191 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
191 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

Gaswisseling

Gaswisseling bij dieren
Organismen verbruiken zuurstof bij de verbranding in hun cellen. Hierbij ontstaat koolstofdioxide. Organismen nemen zuurstof op uit hun milieu en geven koolstofdioxide aan hun milieu af.
Bij eencellige dieren vindt gaswisseling plaats via het celmembraan. Het oppervlak van het celmembraan is groot genoeg om voldoende zuurstof te kunnen opnemen en voldoende koolstofdioxide te kunnen afgeven. Eencellige dieren hebben dan ook geen speciale ademhalingsorganen.
Veelcellige dieren zijn groter dan eencellige dieren. Bij veelcellige dieren is het oppervlak van het lichaam niet groot genoeg om voldoende zuurstof te kunnen opnemen en voldoende koolstofdioxide te kunnen afgeven. Bovendien is bij veel veelcellige dieren het lichaamsoppervlak ( de huid) ondoorlaatbaar voor zuurstof en koolstofdioxide. De meeste veelcellige dieren hebben dan ook speciale ademhalingsorganen. Voorbeelden van deze organen zijn tracheeën, kieuwen en longen.

Tracheeën
Insecten hebben tracheeën. Tracheeën zijn strek vertakte luchtbuizen in het lichaam van een insect. Via openingen(de stigma’s) komt lucht in het tracheeënstelsel. De fijne vertakkingen van de tracheeën eindigen overal in het lichaam. Daardoor kan lucht met zuurstof overal in het lichaam van een insect terecht komen.
Alle vertakkingen samen hebben een groot oppervlak, zodat de gaswisseling snel plaatsvindt. Zuurstof wordt vanuit de lucht in de tracheeën opgenomen in de cellen van het insect. De cellen geven koolstofdioxide af aan de lucht in de tracheeën.
Bij veel soorten insecten bevinden de stigma’s zich vooral in het achterlijf. Door pompende bewegingen te maken verversen de insecten de lucht in de tracheeën.
Bij bepaalde soorten insecten zoals bijvoorbeeld de steekmug ontwikkelen de larven en poppen zich in water. Bij deze larve en poppen komen uitsteeksels voor, waardoor het tracheeënstelsel in contact blijft staan met de lucht.

Kieuwen
Vissen en jonge amfibieën hebben kieuwen. Jongen amfibieën halen adem et de huid en uitwendige of inwendige kieuwen.
Bij vissen liggen de kieuwen vlak achter de kop in de kieuwholten. De kieuwholten zijn bedekt door kieuwdeksels. De kieuwen zijn opgebouwd uit kieuwbogen met daarop een groot aantal kieuwplaatjes. Tussen die kieuwbogen bevinden zich kieuwspleten. In de kieuwplaatjes liggen veel fijne bloedvaatjes (haarvaten). De wand van de kieuwplaatjes is erg dun. Samen hebben de kieuwplaatjes een groot oppervlak. Door deze eigenschappen kan er snel zuurstof vanuit het water in het bloed van de vis worden opgenomen. Koolstofdioxide kan snel vanuit het bloed aan het water worden afgegeven.
Vissen verversen het water in die kieuwholte voortdurend. Dat kun je goed zien bij een vis in een aquarium. Je ziet dat de bek open- en dichtgaan. Ook de kieuwdeksels kun je open en dicht zien gaan. Als de bek van de vis opengaat, stroomt vers water de mondholte in. Daarna sluit de vis de bek en beweegt de mondbodem omhoog. Het water wordt dan vanuit de mondholte in de kieuwholten geperst. Het water stroomt tussen de kieuwplaatjes door. Er vindt gaswisseling plaats. Het water verlaat de vis doordat de kieuwdeksels opengaan. Hierna gaan de kieuwdeksels weer dicht en gaat de bek weer open. Een volgende hoeveelheid water stroomt dan de mondholte in.

Longen
Volwassen amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren hebben longen.
Volwassen amfibieën halen adem et de longen en met de huid. Bij reptielen, vogels en zoogdieren is de huid ondoorlaatbaar voor gassen. Bij deze dieren vindt gaswisseling dan ook alleen in de longen plaats. Ook bij reptielen en zoogdieren die in het water leven, vindt allen gaswisseling in de longen plaats. Deze dieren moeten dan ook regelmatig naar het wateroppervlak zwemmen om adem te halen.
Je hebt geleerd dat vogels en zoogdieren warmbloedig zijn en amfibieën en reptielen koudbloedig. Vogels en zoogdieren houden hun lichaamstemperatuur constant, amfibieën en reptielen niet. Bij vogels en zoogdieren vindt dan ook in het lichaam meer verbranding plaats dan bij amfibieën en reptielen.
De longen van een zoogdier zijn het ingewikkeldst geboud. Bij reptielen is het inwendig longoppervlak kleiner dan bij zoogdieren. Bij amfibieën is het inwendig longoppervlak nog kleiner dan bij reptielen. Een amfibie neemt ook met de huid zuurstof op.

Het ademhalingsstelsel van de mens
Lucht wordt door de neus of door de mond ingeademd. De lucht komt dan in de neusholte of in de mondholte terecht. Via de keelholte en het strottenhoofd komt de lucht in de luchtpijp. De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën: een naar de linkerlong en een naar de rechterlong. De bronchiën vertakken zich in steeds fijnere buisjes, de luchtpijptakjes. Elk luchtpijptakje eindigt in een trosje kleine longblaasjes.

Neusholte en mondholte
De meeste mensen ademen gewoonlijk door hun neus. De lucht komt dan eerst in de neusholte. De neusholte is van binnen bekleed met neusslijmvlies. Het slijmvlies is vochtig. Soms produceert het slijmvlies te veel vocht: dan ga je ‘snotteren’.
Door het neusslijmvlies wordt de lucht die er langs stroomt vochtig.
Bovendien lopen er door het neusslijmvlies veel bloedvaatjes. Het bloed in de bloedvaatjes verwarmt de binnenstromende lucht. Vooraan in de neusholte groeien neusharen. Hierdoor worden de ingeademde, grove stofdeeltjes tegengehouden. Dieper in de neusholte bevat het neusslijmvlies slijmproducerende cellen en trilhaarcellen. De slijmproducerende cellen maken slijm, waaraan de ingeademde fijne stofdeeltjes en ziekteverwekkers blijven kleven. De trilharen maken een golvende beweging en verplaatsen het slijm naar de keelholte. Daar wordt het slijm ingeslikt. De neusharen en het neusslijmvlies voorkomen dat ingeademde stofdeeltjes en ziekteverwekkers in de tere longblaasjes terechtkomen.
Boven in de neus bevindt zich het reukzintuig. Dat keurt de binnenstromende lucht, en waarschuwt je als er stinkende gassen in voorkomen. Sommigen mensen kunnen niet goed door hun neus ademen. Deze mensen ademen dan door hun mond. In de mondholte zitten geen neusharen en geen reukzintuig. Bovendien wordt de binnenstromende lucht minder vochtig gemaakt en minder goed verwarmd. Als er erg koude droge lucht in je longen komt, kan dat longontsteking veroorzaken.

Keelholte en strottenhoofd
Na de neusholte of mondholte komt de lucht in de keelholte terecht. Tussen de keelholte en de luchtpijp ligt het strottenhoofd. Je kunt het strottenhoofd aan de voorkant voelen. Bij mannen is het strottenhoofd beter te zien dan bij vrouwen. We noemen het strottenhoofd bij mannen de ádamsappel’. Deze gebruik je als je praat. Je stembanden zijn stevige vliezen, die gaan trillen als er lucht langs strijkt. Hierdoor ontstaan de geluiden van je stem.

Voedsel gaat van de mondholte via de keelholte naar de slokdarm/ de keelholte is een ‘kruispunt’. De weg die het voedsel aflegt kruist de weg die de lucht aflegt (van neusholte en luchtpijp).
Als je ademhaalt, staan alle wegen naar dit ‘kruispunt’open. De lucht kan dan van je neusholte via de luchtpijp naar je longen stromen, en terug.
Als je voedsel inslikt wordt je luchtpijp afgesloten met het strotklepje, en je neusholte met de huig. Het voedsel kan dan van je mondholte naar je slokdarm gaan. Het voedsel kan niet in je luchtpijp of in je neusholte terecht komen.
Soms sluit het strotklepje en de huig niet goed. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als je eer of drinkt en inde lach schiet. Je verslikt je dan. Er komt dan voedsel of drank in je luchtpijp en in je neusholte terecht. Je gaat dan hoesten om het voedsel weer uit je luchtpijp te verwijderen.

Luchtpijp en bronchiën
De luchtpijp is een holle buis, die aansluit op de onderkant van het strottenhoofd. De wand van de luchtpijp bevat hoefijzervormige kraakbeenringen. De luchtpijp is te vergelijken met een stofzuigerslang. Beide zijn soepel en beweegbaar, maar je kunt ze niet gemakkelijk indrukken en ze staan altijd open.
De luchtpijp spitst zich in twee takken: de bronchiën. Naar elke long gaat een bronchie. De wand van de bronchiën bevatten ook kraakbeenringen.
De bronchiën vertakken zich in steeds fijnere luchtpijptakjes. De wanden van de fijne luchtpijptakjes bevatten geen kraakbeenringen meer, maar spiertjes, aan de uiteinden van de fijnste luchtpijptakjes zitten de longblaasjes.
De binnenkant van de luchtwegen is bekleed met slijmvlies met slijmproducerende cellen en trilhaarcellen. Aan het slijm blijven stofdeeltjes en ziekteverwekkers kleven. De trilharen verplaatsen het slijm naar de keelholte.
Als er extra veel slijm wordt geproduceerd, ga je hoesten. Tijdens het hoesten adem je krachtig en stootsgewijs uit. Door de sterke luchtstroom in de luchtwegen wordt het slijm snel naar de keelholte verplaatst.

De longblaasjes
Aan de uitwinden van de luchtpijptakjes bevinden zich ‘trosjeslongblaasjes. De wand van de longblaasjes zijn omgeven door een netwerk van fijne bloedvaatjes, de longhaarvaten. Ook de wand van de longhaarvaten is erg dun. In de longblaasjes bevindt zich lucht. In de longhaarvaten bevindt zich bloed. Tussen de longblaasjes en longhaarvaten vindt gaswisseling plaats. Zuurstof wordt vanuit de lucht in de longblaasjes opgenomen in het bloed in de longhaarvaten. Het bloed vervoert de zuurstof naar alle cellen van het lichaam. Koolstofdioxide (afkomstig van alle cellen van het lichaam) wordt vanuit het bloed in de longhaarvaten opgenomen in de lucht in de longblaasjes.
In je logen bevinden zich vele miljoenen longblaasjes. Als die longblaasjes samen hebben een groot oppervlak. Als je al je longblaasjes uitstrekt, kom je tot een oppervlak van ongeveer 80 tot 100m2. door dit grote oppervlak kan de gaswisseling snel plaatsvinden.
Door de gaswisseling in de longen is de samenstelling van de ingeademde lucht anders dan die van de uitgeademde lucht. Behalve het verschil in zuurstofgehalte en koolstofdioxidegehalte zijn er nog andere verschillen. Je merkt dat bijvoorbeeld als je tegen een ruit uitademt. Je kunt het ook merken als je erg koude handen hebt. Je houdt je handen dan vlak voor je mond, je ademt dan uit over je handen.

Ingeademde lucht Uitgeademde lucht
gassen uit de lucht:
- stikstof 79% 79%
- zuurstof 20% 16%
- edelgassen 1% 1%
- koolstofdioxide 0,04% 4%
Waterdamp Weinig Veel
Temperatuur Meestal lager dan 32 graden Celsius 32 graden Celsius

Ventilatie in de longen
Door in en uit te ademen wordt de lucht in de longen voortdurend ververst. We noemen dat ventilatie. Je kunt op twee manieren in- en uitademen.

Ribademhaling (borstademhaling)
De longen zitten in de borstholte. De zijwanden van de borstholte worden gevormd door je ribben. Tussen de ribben zitten spieren: de tussenribspieren.
Bij ribademhaling of borstademhaling bewegen de ribben en het borstbeen. De ribben zijn door gewrichten verbonden met de wervelkolom en door kraakbeen met het borstbeen. Beide verbindingen maken het mogelijk dat de ribben en het borstbeen kunnen bewegen.

Bij een inademing trekken bepaalde tussenribspieren zich samen. Deze spieren trekken je ribben en je borstbeen omhoog en naar voren. Daardoor wordt je borstholte groter. Je longen worden uitgerekt. Door het groter worden van het longvolume wordt er lucht naar binnen gezogen: je ademt in.
Bij een heel diepe inademing trekken ook spieren in je hals zich samen. Hierdoor gaan je ribben nog wat verder omhoog en naar voren.
Bij een rustige uitademing ontspannen de tussenribspieren zich. De ribben en het borstbeen zakken door hun eigen gewicht omlaag en terug. Je borstholte en je longen worden weer kleiner. Door het kleiner worden van het longvolume wordt er lucht naar buiten geperst: je ademt uit.
Bij een heel diepe uitademing trekken bepaalde tussenripspieren zich samen ( andere tussenripspieren dan die voor inademing zorgen). Deze tussenripspieren helpen mee de borstholte nog kleiner te maken.

Middenrifademhaling of buikademhaling
Bij middenrifademhaling of buikademhaling bewegen het middenrif en de buikwand. Het middenrif scheidt de borstholte van de buikholte.
Het middenrif is stevig, gespierd vlies.
Bij een inademing trekken de middenrifspieren zich samen. Hierdoor beweegt je middenrif omlaag. Daardoor wordt je borstholte groter en je buikholte kleiner. Doordat je borstholte groter wordt, worden je logen uitgerekt. Door het groter worden van het longvolume wordt er lucht naar binnen gezogen: je ademt in. Doordat de buikholte kleiner wordt, worden de organen in de buikholte weggedrukt. Ze kunnen allen naar voren uitwijken. Daardoor kun je de buiwand naar voelen komen.
Bij een rustige uitademing ontspannen de middenrifspieren zich. De organen in je buikholte drukken het middenrif omhoog. Je borstholte en je longen worden weer kleiner. Door het kleiner worden van het longvolume wordt er lucht naar buiten geperst: je ademt uit. In je buikholte komt weer ruimte voor de organen. Daardoor keert je buikwand in zijn normale stand.
Bij een diepe uitademing trekken spieren van de buikwand(de buikspieren) zich samen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je blaast of zucht. De buikspieren drukken dan de organen in je buikholte naar binnen. Deze organen drukken het middenrif nog verder omhoog.

Gezonde longen en luchtwegen
Door verschillende oorzaken kunnen je longen en luchtwegen minder goed functioneren. Je merkt dan aan aanvallen van benauwdheid, veel vuldig moeten hoesten enz. de oorzaak kaan een ziekte aan het ademhalingsstelsel zijn, bijvoorbeeld astma. De oorzaak kan ook zijn dat je schadelijke stoffen hebt ingeademd zonder dat je dat wilde ( bijv. bij luchtvervuiling). Of het kan zijn dat je erg gevoelig bent voor bepaalde stoffen in de ingeademde lucht. Dit is het geval bij hooikoorts. Ten slotte zijn er ook mensen die bewust schadelijk stoffen inademen, bijvoorbeeld mensen die roken.

Als het ademen moeilijker wordt
Astma, chronische bronchitis en longemfyseem zijn ziekten die te maken hebben met ontstekingen van het ademhalingstelsel. De verschijnselen van deze ziekten lijken erg op elkaar. Daarom werden deze ziekte tot voor kort samengevat onder de naam cara. Cara is een afkorting van chronische aspecifieke respiratoire aandoening( chronisch = langdurig; aspecifiek = zonder speciale kenmerken; respiratie = ademhaling).
Tegenwoordig hebben we echter veel beter inzicht in de oorzaken van de ontstekingen. Het is gebleken dat de ontstekingen bij astma een andere oorzaak hebben dan die bij chronische bronchitis en longemfyseem. Bij astma speelt onder andere erfelijke aanleg een belangrijke rol, terwijl bij chronische bronchitis en longemfyseem roken een belangrijke oorzaak is. Chronische bronchitis en longemfyseem worden samen COPD genoemd(chronisch obstructieve pulmonary Disease).

Astma
Atsma is een ziekte waarbij je plotseling aanvallen krijgt en hevige benauwdheid. Deze aanvallen kunnen uren of soms enkele dagen aanhouden. Je kunt dan niet meer normaal ademen. Je gaat hijgen, vaak met een piepend of reutelend geluid (astma komt uit het Grieks en betekend hijgen). In de wand van de fijne vertakkingen van de bronchiën (de luchtpijptakjes) bevinden zich spiertjes. Een astma-aanval wordt veroorzaakt doordat deze spiertjes zich samentrekken. Hierdoor worden de luchtwegen nauwer en gaat het ademhalen moeilijker. Bovendien kan het slijmvlies aan de binnenkant van de luchtpijptakjes verdikt zijn, waardoor de ademhaling nog moeizamer verloopt.
Astma- aanvallen kunnen heel plotseling komen opzaten. Tussen de aanvallen door heeft een astmapatiënt nergens last van en kan hij of zij gewoon overal aan meedoen. Daardoor denken veel mensen dat zo’n aanval ‘aanstellerij’is. Veel astmapatiënten houden het liever voor andere verborgen, dat ze regelmatig aanvallen hebben. Ze zijn bang voor ‘aanstellertje worden uitgemaakt.

COPD
COPD is een chronische ontsteking van de luchtwegen die vooral door roken wordt veroorzaakt. De binnenkant van de luchtwegen is bekleed met slijmvlies. Tabaksrook veroorzaakt ontstekingen waarbij het slijmvlies opzwelt en meer slijm gaat vormen. Vooral de fijnste luchtpijptakjes raken verstopt. Een COPD-patient wordt kortademig, moet veel hoesten en geeft soms slijm op.
Bij ernstige COPD raken fijnste luchtpijptakjes en longblaasjes beschadigd. De wanden van de luchtpijptakjes worden slapper en minder elastisch, waardoor ze kunnen dichtvallen. We kan dan minder gemakkelijk lucht in- en uitstromen. Dit kan vooral bij inspanning de kortademigheid versterken.

Allergie
Astmapatiënten en COPD-patienten zijn vaak erg gevoelig voor bepaalde stofdeeltjes in de lucht. Als ze in een rokerige of stoffige ruimte komen, krijgen ze al gauw last van een aanval. Maar ook moeten ze voorzichtig zijn met contacten met dieren. Ingeademde huidschilfertjes of haartjes van een dier kunnen een aanval veroorzaken. Meestal komt zo’n aanval s’nachts. Daardoor is het moeilijker na te gaan. waardoor de aanval werd veroorzaakt.

Hooikoorts
In de lucht die je inademt kunnen allerlei stofdeeltjes zitten. Je Hebt geleerd dat stofdeeltjes worden tegengehouden door de neusharen, of blijven kleven aan het slijm in de luchtwegen.
In de lucht die je inademt, kunnen ook stuifmeelkorrels zitten. Windbloemen (bijv. Katjesdragers en grassen) produceren veel lichte stuifmeelkorrels, die door de wind worden weggeblazen. Op sommige dagen in het voorjaar en in de zomer zit de lucht vol met stuifmeel. Je ademt dit stuifmeel in. De stuifmeelkorrels blijven dan kleven op het slijmvlies in je luchtwegen.
Sommige mensen kunnen er niet tegen, wanneer hun slijmvlies in aanraking komt met stuifmeel. Deze mensen hebben last va hooikoorts. De stuifmeelkorrels prikkelen het slijmvlies van de luchtwegen en van de binnenkat van de oogleden. Hierdoor ontstaat een brandend of jeukend gevoel in hun neus, keel en ogen. Soms raakt het slijmvlies ontstoken. Hooikoortspatienten moeten soms uren achtereen niezen. Na verloop van tijd krijgen ze vaak last van astma.
Ook schimmelsporen(bijv. Van paddenstoelen) kunnen hooikoorts veroorzaken. Schimmelsporen komen vooral in de herfst voor in de lucht.
Hooikoorts is een vorm van allergie. Bij een allergie ben je overgevoelig voor een of meerdere stoffen. Als je deze stoffen inademt of binnen krijgt met je voedsel, vertoon je allergische reactie. Sommige mensen vertonen al allergische reacties als ze de stoffen aanraken, waar ze overgevoelig voor zijn. Voorbeelden van allergische reacties zijn een brandend gevoel, jeuk, huiduitslag en ontstekingen.
Je kun voor heel veel stoffen allergisch zijn, bij hooikoorts ben je allergisch voor stuifmeelkorrel of schimmelsporen. Maar je kunt ook allergisch zijn voor huisstof, haren van dieren, bepaalde voedingstoffen of additieven, bepaalde chemicaliën en stoffen in make-up.
Huisstofallergie wordt meestal veroorzaakt door de uitwerpselen van huisstofmijten. Een huisstofmijt is een klein diertje van nog geen millimeter groot. Overal in huis komen huisstofmijten voor, maar ze hebben een voorkeur voor een beetje warme en vochtige plaatsen.
Als je vaak vervuilde lucht inademt kun je gemakkelijk stoffen binnenkrijgen die een allergie veroorzaken.

Roken en je gezondheid
Als je rookt, krijg je verschillende schadelijke stoffen binnen. Vooral als je daarbij diep inademt (‘over je longen rookt’). Welke stoffen je binnenkrijgt en in welke hoeveelheden, hangt af van de soort tabak die je rookt. Alle rook van tabak is een mengsel van verschillende gassen en fijne teerdruppeltjes.
Een van de meest schadelijke gassen in sigarettenrook is Koolstofmono-oxide. Koolstofmono- oxide vormt een zeer hechte binding van hemoglobine, waardoor het geen zuurstof meer kan vervoeren. De teerdruppeltjes in sigarettenrook blijven achter in je longen. Na verloop van tijd vormen ze een teerlaagje aan de binnenkant van je longblaasjes. Hierdoor worden de longen aangetast
In de teerdruppeltjes zitten veel schadelijke stoffen, waaronder nicotine. Dat merk je vooral de eerste keren dat je rookt. Door de nicotine kun je je duizelig en misselijk gaan voelen en hoofdpijn of diaree krijgen. Als snel raak je aan de hoeveelheid nicotine gewend. Nicotine is een van de stoffen in sigarettenrook, waarvan is aangetoond dat ze kanker kunnen veroorzaken. Nicotine heeft ook een bloedvatvernauwende werking.
Door de schadelijke stoffen in ingeademde tabaksrook worden de bewegingen van de trilharen in het slijmvlies van neusholte, luchtpijp en bronchiën vertraagd. Het lijm wordt dan minder goed afgevoerd naar de keelholte. Hierdoor kan bij een roker de lijmlaag in de luchtwegen wel driemaal zo dik zijn als normaal. Een roker krijgt het dan ook sneller benauwd dan een niet-roker. Ook moet een roker vaker hoesten (‘rokershoest’).
Niet alleen rokkers krijgen deze schadelijke stoffen binnen. Ook als je zelf niet rookt, kun je die stoffen binnenkrijgen. Vooral als je ergens komt waar veel wordt gerookt. Je ademt dan de rook in, die door andere is uitgeblazen. We nomen dat passief roken. Niet – rokers kunnen daar veel last van hebben. Daarom heeft de overheid in 1990 besloten dat er niet meer mag worden gerookt in openbare gebouwen.

Samenvatting gaswisseling
* Eencellige: gaswisseling via het celmembraan.
*Insecten: gaswisseling in tracheeën.
- tracheeën: sterk vertakte luchtbuizen door het hele lichaam.
- de vertakkingen van tracheeën eindigen overal in het lichaam
- stigma’s: de openingen van tracheeën
- veel soorten insecten verversen de lucht in de tracheeën door pompende bewegingen met het achterlijf te maken.
* Vissen: gaswisseling in kieuwen
- kieuwdeksels: bedekken de kieuwholte met daarin de kieuwen
- kieuwbogen met kieuwplaatjes
- In de kieuwplaatjes liggen veel fijne bloedvaatjes (haarvaten).
- vissen verversen het water in de kieuwholte door via de bek en de kieuwdeksels voortdurend water langs de kieuwen te laten stromen
* Amfibieën
- jongen amfibieën: gaswisseling in kieuwen en via de huid
- volwassen amfibieën: gaswisseling in long en via de huid
* Reptielen, vogels en zoogdieren: gaswisseling in longen
- de longen van zoogdieren zijn ingewikkelder opgebouwd dan die van reptielen

* Ingeademde lucht * uitgeademde lucht
- 79% stikstof - 79% stikstof
- 20% zuurstof - 16% zuurstof
- 1% edelgassen - 1% edelgassen
- 0,04% koolstofdioxide - 4% koolstofdioxide
- maakt kalkwater niet troebel - maakt kalkwater wel troebel
- bevat weinig waterdamp - bevat veel waterdamp
- temperatuur meestal lager dan 32grade Celsius - temperatuur circa 32 graden C

* Neusholte – neusharen houden grove stofdeeltjes tegen
- neusholte is bekleed met neusslijmvlies(met slijmproducerende cellen en trilhaarcellen).
- functie slijm: hieraan blijven fijne stofdeeltjes en ziekteverwekkers kleven
- functie trilharen: verplaatsen van het slijm naar de keelholte
- het bloed in de bloedvaten in het neusslijmvlies verwarmt de binnenstromende lucht
- het neusslijmvlies maakt die binnenstromende lucht vochtig
- het reukzintuig keurt de binnenstromende lucht
* Mondholte
- de binnenstromende lucht wordt minder verwarmd, minder vochtig gemaakt en minder gezuiverd dan in de neusholte. Ook wordt de lucht niet gekeurd
* Keelholte: hierin bevinden zich de huig en het strotklepje
- als je ademhaalt, staan de hijg en het strotklepje open. Lucht kan dan van de neusholte naar de luchtpijp en omgekeerd.
- als je slikt, sluit de huig de neusholte af. Het stortklepje sluit de luchtpijp af. Voedsel kan dan van de mondholte in de slokdarm terecht komen.
- als je je verslikt, staan de huig en het stroteklepje open. Voedsel kan dan van de mondholte in de neusholte en in de luchtpijp terecht komen (je gaat hoesten).
* Strottenhoofd: hierin bevinden zich de stembanden
* Luchtpijp
- aan de binnenkant bekleed met slijmvlies ( met slijmproducerende cellen en trilhaarcellen).
- de wand is verstevigd door hoefijzervormige kraakbeenringen
Functie: openhouden van luchtpijp
* Bronchiën
- aan de binnenkant bekleed met slijmvlies ( met slijmproducerende cellen en trilhaarcellen).
- de wand bevat kraakbeenringen
* Luchtpijptakjes vertakkingen van bronchiën
- de wanden van de fijnste vertakkingen bevatten spiertjes
* Longblaasjes met longhaarvaten
- zuurstof wordt vanuit de lucht in de longblaasjes opgenomen in het bloed in de longhaarvaten.
- koolstofdioxide wordt vanuit het bloed in de longhaarvaten afgegeven aan de lucht in de longblaasjes.
- de gaswissling in de longen kan snel plaatsvinden, doordat de longblaasjes en de longhaarvaten een dunnen wand hebben en doordat alle longblaasjes samen een groot oppervlak hebben.

* Ventilatiebewegingen bij ribademhaling( borstademhaling).
- rustige inademing: bepaalde tussenribspieren trekken zich samen waardoor de ribben en het borstbeen omhoog en naar voren gaan
- diepe inademing: ook spieren in de hals trekken zich samen, waardoor de ribben nog wat verder omhoog en naar voren gaan.
- rustige uitademing: de tussenribspieren ontspannen zich. De ribben en het borstbeen zakken door hun gewicht weer omlaag en terug.
- diepe uitademing: andere tussenribspieren trekken zich samen en trekken de ribben en het borstbeen verder omlaag.
* Ventilatiebewegingen bij middenrifademhaling (buikademhaling)
- inademing: de middenrifspieren trekken zich samen, waardoor het middenrif omlaag gaat. Door de verhoogde druk in de buikholte gaat de buikwand naar voren.
- rustige uitademing: de middenrifspieren ontspannen zich. Door de druk in de buikholte wordt het middenrif weer omhoog gedrukt.
- diepe uitademing: buikspieren trekken zich samen en drukken de organen in de buik naar binnen. Hierdoor wordt het middenrif verder omhoog gedrukt
* Bij gewone ademhaling vinden ribademhaling en middenrifademhaling beide plaats.
- volgorde bij inademen.
1 de ribben en het borstbeen bewegen omhoog en naar voren; het middenrif beweegt omlaag ( en de buikwand naar voren)
2 de borstholte wordt groter
3 het longvolume wordt groter
4 lucht stroomt naar binnen
- volgorde bij uitademen
1 de ribben en het borstbeen bewegen omlaag en terug; het middenrif beweegt omhoog ( en de buikwand terug)
2 de borstholte wordt kleiner
3 het longformule wordt kleiner
4 lucht stroomt naar buiten
* Hoesten: door een stootsgewijze, krachtige uitademing wordt slijm of voedsel uit de luchtwegen verwijderd
* Hikken: krampachtige samentrekkingen van de middenrifspieren
- bij hikken stroomt lucht de longen in

* Bij astma trekt het spierweefsel in de wand van de fijnste luchtpijptakjes zich samen. Vaak is ook het slijmvlies in de luchtwegen verdikt
*COPD (chronisch bronchitis en longemfyseem)
- COPD is een chronische ontsteking van de luchtwegen die vooral door roken wordt veroorzaakt
- door deze chronische ontstekingen zwelt het slijmvlies van de luchtwegen op, waardoor de ademhaling wordt bemoeilijkt
- bij ernstige COPD raken de fijnste luchtpijptakjes en longblaasjes beschadigd.
* Astma- en COPD patiënten hebben last van benauwdheid en hoesten veel. Ze zijn erg gevoelig voor stofdeeltjes in de lucht.
* Hooikoorts: een allergie (overgevoeligheid) voor stuifmeelkorrels of schimmelsporen.
- allergische reacties bij hooikoorts: een brandend of jeukend gevoel in ogen, neus of keel, veel niezen, soms ontstoken slijmvliezen.
* Sigarettenrook is een mengsel van gassen en fijne teerdruppeltjes
- een van deze gassen is koolstofmono- oxide. Door koolstofmono- oxide kan het bloed minder zuurstof vervoeren
- de fijne teerdruppeltjes bevatten verschillende kankerverwekkende stoffen (o.a. nicotine).
- de fijne teerdruppeltjes vormen een laagje aan de binnenwand van de longblaasjes, waardoor de gaswisseling in de longen minder goed kan plaatsvinden

REACTIES

S.

S.

hoi ik ben van Suriname. Een vraag: waarom is er geen beeldmateriaal vastgelegd bij bepaalde onderdelen van bepaalde vakken z.a. vb. Biologie: gaswisseling bij vissen ter verduidelijking natuurlijk.

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.