Inleiding.
Wat voor de een afval is, is voor de ander nog een bruikbare grondstof. In grote mate geldt dit voor bouw- en sloopafval (BSA ). BSA kan materiaal zijn in de vorm van restanten of zaagverliezen die veelal weer bij de producent zijn in te leveren (bijvoorbeeld isolatiemateriaal).Het kan zijn in de vorm van leeg verpakkingsmateriaal (bijvoorbeeld verf- of PUR-bussen, of pallets) of, waar gesloopt wordt, in de vorm van grote hoeveelheden sloopmateriaal, al dan niet gescheiden in afvalcategorieën.
Aandacht voor BSA is vanwege de milieuaspecten en daarmee samenhangende regelgeving hard nodig. Maar aandacht loont ook! De overheid heeft immers via stortbelastingen de stortkosten de afgelopen jaren sterk verhoogd en zal daar de komende jaren mee doorgaan. Dit om te bevorderen dat de mogelijkheden voor nuttige toepassing van BSA maximaal worden benut.
Het afvalbeleid, dat steeds meer vanuit Europa wordt bepaald, is enerzijds gericht op preventie en hergebruik van reststoffen en anderzijds op beperking van milieu- en gezondheidsschade bij be- en verwerking van afval. Minimalisering van benodigde stortcapaciteit is het primaire doel, omdat het ruimtebeslag van stortplaatsen (naast de eeuwigdurende nazorg die dit met zich meebrengt) in de Nederlandse situatie tot grote capaciteitsproblemen begon te leiden.
Het is niet alleen de uitvoerder van bouw- en sloopwerkzaamheden die invloed kan uitoefenen op het ontstaan van BSA. Ook de ontwerper, bijvoorbeeld bij de keuze van bouwmethode en maatvoering, en de beheerder van vastgoed (beslissingen over instandhouding of sloop) hebben grote invloed op de hoeveelheid afval die vrijkomt per eenheid gebouw en tijd.
Wat zijn de belangrijkste componenten van BSA en wat zijn de mogelijkheden om daar op een verantwoorde en bedrijfseconomisch slimme wijze mee om te gaan? Met welke regelgeving moet daarbij rekening worden gehouden? In dit werkstuk proberen wij duidelijk te maken waarom aandacht hiervoor in de bouw belangrijk en nodig is.
Hoofdstuk 1: Milieuaspecten
Paragraaf 1: Ketenbeheer.
Vermindering van het gebruik van primaire grondstoffen (vanwege uitputting of aantasting van het landschap), gecombineerd met de beperkte omvang van stortcapaciteit in Nederland, zijn belangrijke redenen voor ketenbeheer. Het sluiten van stofkringlopen, zoals ketenbeheer ook wel wordt omschreven, is een van de pijlers van het Nationaal Milieubeleidsplan Plus .
Een praktische methode om hieraan invulling te geven is de drie-stappen-strategie die voor bouw- en sloopafval (BSA ) de volgende onderdelen kent:
1. Voorkom BSA (preventie)
2. Hergebruik BSA
3. Verwerk (overig) BSA verstandig.
Voorkomen is beter dan genezen is een uitspraak die ook bij BSA gevolgd zou moeten worden. Het voorkomen van het ontstaan van BSA levert directe voordelen op in de zin van korting van materiaalgebruik en beperking van afvoer- en stortkosten. Het voorkomen van BSA vindt in een vroeg stadium plaats: in de fase waarin een opdrachtgever besluit een nieuw of een bestaand gebouw te gaan gebruiken, bij het ontwerpen van bouwwerken en van producten, het kiezen van materialen en combinaties, enzovoort.
Om BSA te kunnen hergebruiken is scheiden aan de bron een belangrijke invalshoek, hoewel scheiden in een later stadium technisch gezien eveneens goede mogelijkheden biedt. Ook hier geldt dat al in het ontwerpstadium meer rekening gehouden kan worden met scheiden in de afvalfase, door het toepassen van materiaalcombinaties te voorkomen die in de afvalfase moeilijk of niet te scheiden zijn (denk bijvoorbeeld aan sandwichpanelen).
Voor het verwerken van (overig) BSA zijn diverse technieken beschikbaar. Storten van BSA is daarvan de minst milieuvriendelijke optie.
Paragraaf 2: Hoeveelheid bouw- en sloopafval.
Het eerste milieuaspect van bouw- en sloopafval (BSA) is de hoeveelheid. Met 19 miljoen ton per jaar is BSA één van de grootste afvalstromen in Nederland. Het blijven storten of verbranden van dit soort hoeveelheden is alleen al geen optie vanwege ruimtegebruik en emissies naar het milieu (gepaard gaand met mogelijke gezondheidsrisico\'s) en bovendien betekent het een onnodig groot beslag op winbare hoeveelheden primaire grondstoffen, die in Nederland steeds schaarser worden (denk aan: zand en grindwinning).
Paragraaf 3: De samenstelling van BSA.
BSA bestaat voor meer dan 90% uit steenachtig materiaal, zoals:
• beton (40%)
• metselwerk (25%)
• asfalt (26%)
De resterende (bijna) 10% bestaat uit een groot aantal kleinere deelstromen met ieder zijn eigen specifieke milieuaspecten, zoals:
• gips en cellenbeton
• bitumineus dakafval, teermastiek en dakgrind
• houtafval
• asbest en asbesthoudend materiaal
• vlakglas
Naast deze deelstromen kunnen ook nog kunststoffen, papier en karton en metaalafvalstromen worden onderscheiden.
Tot slot worden ook enkele afvalstromen die vrijkomen bij het bewerken van BSA veelal meegerekend onder de noemer van BSA: zeefzand (dat vrijkomt bij sorteren en breken van BSA) en straalgrit.
Grond en baggerspecie zijn aparte deelstromen die kunnen worden meegerekend in de categorie bouw- en sloopafval; deze deelstromen zitten echter niet in de bovengenoemde hoeveelheden BSA.
Meer informatie over de hoeveelheid afval en de samenstelling is te vinden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP).
De bouw, omvattende de sectoren woning-, utiliteits- en grond-, weg- en waterbouw, produceerde in 2001 19.550 kton bouw- en sloopafval. Hiervan werd 210 kton verbrand en 920 kton gestort. De rest werd nuttig hergebruikt.
Paragraaf 4: Scheiden.
Hoewel afvalscheiding in bepaalde gevallen logistieke problemen kan opleveren (bijv. ruimtegebrek) zijn gescheiden inzamelen op de bouwplaats en selectief slopen twee op zich logische vervolgstappen voor het duurzaam omgaan met BSA .
Onder Marktaspecten worden in dit werkstuk voorbeelden gegeven van hoe dit aan te pakken. Er zitten ook bedrijfseconomische voordelen aan vast!
Paragraaf 5: Be- en verwerken.
Bouw- en sloopafval (BSA) mag niet onbewerkt in (bouw)werken worden toegepast.
In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) zijn zogenaamde \'minimumstandaards\' voor be- en verwerking van soorten bouw- en sloopafval vastgesteld voor de verschillende deelstromen BSA .
Steenachtig bouw- en sloopafval: puin.
De minimumstandaard voor het be- en verwerken van steenachtig materiaal (zoals puin, beton en metselwerk) is nuttige toepassing in de vorm van materiaalrecycling .
Puinmateriaal wordt in zogenaamde brekers verwerkt op basis van de \'Nationale Beoordelingsrichtlijn BRL 2506: BSA granulaten\' tot gecertificeerde granulaten. Dit kan zijn een menggranulaat, of een beton- of metselwerkgranulaat in diverse korrelgrootten. Het verkregen granulaat wordt in de huidige markt voornamelijk toegepast als ophoogmateriaal en als funderingsmateriaal voor wegen.
Granulaten kunnen ook worden toegepast in beton als vervanger van de (primaire) grondstof grind dat in Nederland steeds schaarser winbaar is. In de huidige markt vindt grindvervanging door puingranulaat nog slechts beperkt plaats als gevolg van enerzijds de grote vraag naar granulaat in de GWW-sector en anderzijds vanwege de kosten op het gebied van logistiek en infrastructuur (bij betoncentrales) die gemoeid zijn met de productie van beton met granulaat.
Hout en bouw- en sloopafval.
Afvalhout wordt onderverdeeld in:
o A-hout: onbehandeld hout
o B-hout: geverfd, gelakt of verlijmd hout
o C-hout: verduurzaamd hout wat weer verder wordt onderverdeeld in:
CC-hout: gecreosoteerd hout (bevat koper en chroom)
CCA-hout: gewolmaniseerd hout (bevat koper, chroom en arseen); aangemerkt als gevaarlijk afval.
A en B hout worden nuttig toegepast als secundaire grondstof in de houtvezel- en spaanplaatindustrie en als brandstof in onder meer energiecentrales. De minimumstandaard volgens het LAP is nuttige toepassing (materiaalrecycling of producthergebruik ).
CC en CCA-hout worden in de praktijk gestort of nuttig toegepast in elektriciteitscentrales. Van CC en CCA-hout is producthergebruik en materiaalrecycling ongewenst vanwege het hoge gehalte aan verontreinigingen (met name zware metalen). Verwijderen door verbranden in een AVI (afvalverbrandingsinstallatie) is niet gewenst met het oog op de kwaliteitsafname van de AVI-reststoffen (zoals vliegas en sintels).
Asbest en bouw- en sloopafval.
De mogelijke aanwezigheid van asbest inbouw- en sloopafval (BSA ) vormt een risico voor de continuïteit van de afzet van BSA voor nuttige toepassing. Asbesthoudende materialen zijn in het verleden als bouw- en isolatiemateriaal veelvuldig in gebouwen toegepast.
Vanwege risico\'s voor werknemers en voor de volksgezondheid is het sinds 1993 verboden om asbesthoudende producten en materialen te gebruiken, en zijn strenge regels gesteld aan het verwijderen van asbest. In het hoofdstuk Juridische aspecten wordt nader ingegaan op het Asbestverwijderingsbesluit.
Teerhoudend asfalt.
Teerhoudend asfalt bevat PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) en mag met ingang van 1 januari 2001 niet meer worden hergebruikt. Voorkomen moet worden dat er een vermenging optreedt van teerhoudend en niet-teerhoudend asfalt: niet-teerhoudend asfalt mag worden hergebruikt, terwijl verontreinigingen met teerhoudend asfalt dit hergebruik onmogelijk maakt. De thermische verwerkingscapaciteit voor teerhoudend asfalt is momenteel nog ontoereikend voor verwerking van het aanbod. Daarom is tijdelijk bewaren van teerhoudend asfalt noodzakelijk.
Teermastiek.
Teermastiek is een teerhoudend materiaal dat tot begin jaren tachtig werd toegepast als dakbedekkingmateriaal. Door de aanwezigheid van PAK in het teer is teermastiek aangemerkt als gevaarlijk afval.
Gevaarlijk afval.
Per 8 mei 2002 vervangt de Europese afvalstoffenlijst (Eural) enkele Nederlandse regelingen op het gebied van gevaarlijke afvalstoffen. Meer hierover in het hoofdstuk Juridische aspecten onder EURAL.
Klein chemisch afval.
Op de lijst klein chemisch afval (te downloaden via de website van het ministerie van VROM) staan onder meer diverse producten in de categorie doe-het-zelfproducten, voornamelijk gerelateerd aan verven en houtverduurzaming.
Hoofdstuk 2: Marktaspecten.
In de markt wordt actief op het afvalstoffenbeleid ingespeeld. Zowel aan de kant van de afvalproducenten (bouw- en sloopbedrijven, maar ook toeleveranciers van bouwproducten) als aan de kant van de afvalverwerkers. Afval is business. Het loont voor bouwbedrijven om bewust met afval en reststoffen om te gaan. Storttarieven voor ongesorteerd afval liggen veel hoger dan voor gesorteerd afval. Ook kan worden bespaard op bouwmateriaal door zorgvuldiger met maatvoering en restantmateriaal om te gaan.
De bouw, omvattende de sectoren woning-, utiliteits- en grond-, weg- en waterbouw, produceerde in 2001 19.550 kton bouw- en sloopafval (BSA). Hiervan werd 18.420 kton nuttig hergebruikt. De cijfers laten een langzame toename zien van de hoeveelheid BSA. Gelukkig is de hoeveelheid nuttig hergebruikt afval enorm toegenomen, maar duidelijk is dat alle inspanningen nodig blijven om de voortdurende stijging van de hoeveelheid afval om te zetten in een gelijkblijvende of zelfs dalende lijn.
Paragraaf 1: Retoursystemen.
Door het sluiten van de kringloop van bouwproducten kan de milieubelasting in de afvalfase worden voorkomen en de initiële milieubelasting tijdens de productie relatief worden verlaagd door de levensduur van het product en/of de grondstof te verlengen. Met name producenten in de kunststofverwerkende industrie hebben hierop ingezet.
In het kader van een reeds eind 1992 gesloten convenant tussen het ministerie van VROM en de brancheorganisaties uit de kunststofverwerkende industrie (Federatie NRK) is er een aantal retoursystemen ontwikkeld voor enkele bouwproductgroepen (tussen haakjes er bij genoemd de branchevereniging):
• Kunststofgevelelementen (VKG)
• Kunststofleidingbuizen (FKS)
• Kunststofdakbanen (Vekudak)
De producenten die lid zijn van een van de branchevereniging verplichten zich om aan het ontwikkelde inzamelsysteem mee te werken. De aanbieder van kunststof sloopmateriaal kan kiezen tussen aanbieding op vaste verzamelpunten of huur van een gesloten container via de inzamelorganisatie.
De hoeveelheid PVC die momenteel vrijkomt voor hergebruik is nog beperkt, omdat de grootschalige toepassing in de bouw pas 25 jaar geleden op gang is gekomen en de levensduur van geplaatste PVC-producten veelal nog niet is verstreken. Op dit moment wordt onder meer gerecycled kunststof toegepast in PVC-kozijnen, dakbanen en rioleringsbuizen.
Paragraaf 2: Hergebruik op bouwproductniveau.
Hergebruik van bouwproducten bestaat al heel lang. We kennen allemaal de voorbeelden: oude dakpannen, fraaie oude bakstenen (\'geeltjes\'), houten balken die worden verzaagd tot vloerdelen, etc.
Ook in de GWW-sector worden regelmatig producten hergebruikt: stoeptegels, klinkers, wegmeubilair en dergelijke.
Dat het hergebruik van bouwmaterialen grondstoffen bespaart mag duidelijk zijn. Ook om redenen van afvalbeheer, ontwikkelingssamenwerking of vanuit financieel gewin valt veel te zeggen voor het opnieuw gebruiken van secundaire bouwmaterialen en producthergebruik. Bouwbedrijven, overheden en consumenten die zich interesseren voor secundaire bouwmaterialen of producthergebruik bleken echter aan te lopen tegen de grote mate van onbekendheid van deze materialen. Hiervoor heeft het Factor 4 Initiatief een boekje en een website met adressen voor secundaire bouwmaterialen en herbruikbare bouwproducten laten maken. Daar zijn onder meer producten te vinden als:
• Deuren (binnen- en buiten-), en kozijnen
• Sanitair en sanitaire accessoires
• Keuken(inrichting)
• Verwarmingsinstallaties
• Electro-installaties
• Dakpannen
• Bestratingsmaterialen
• Zand, granulaten en dergelijke
Paragraaf 3: Puingranulaten.
De markt van puingranulaten bestaat al vele jaren en kent inmiddels vele bedrijven die puin bewerken volgens de regels die daar nationaal voor zijn opgesteld. Allerlei gecertificeerde producten worden inmiddels onder certificaat op de markt gebracht door vele producenten.
Deze producten worden aangeboden aan bedrijven in de GWW-sector voor toepassing als funderingsmateriaal of aan betonproducenten voor toepassing als grindvervanger in beton of betonproducten.
In Nederland mag het grove toeslagmateriaal in beton al langer tot 20% worden vervangen door menggranulaat zonder dat daarvoor de rekenregels voor betonconstructies (VBC 1995) moeten worden aangepast. In 1997 is CUR Aanbeveling 58 opgesteld waarin wordt beschreven binnen welk toepassingsgebied 100% vervanging van het grove toeslagmateriaal toegestaan kan worden.
Op de markt zijn inmiddels allerlei betonproducten verkrijgbaar waarin puingranulaat als grindvervanger wordt toegepast. Zo kennen we de stoeptegel en straatstenen met milieukeur. Voor heipalen wordt uitsluitend betongranulaat toegepast vanwege de hoge belastingen die tijdens transport en heien optreden.
Paragraaf 4: Afvalbeheer en milieuzorg op de bouwplaats.
Afvalbeheer (preventie en scheiding) vormt een belangrijk onderwerp in milieuzorg op de bouwplaats. Hoe pak je afvalbeheer op de bouwplaats nu in de praktijk aan?
Stichting Bouwresearch, AVBB-Waterweggebied en Stichting Stimular hebben in samenwerking met 15 bouwbedrijven in de periode 2000-2001 daar in de praktijk onderzoek naar gedaan. Het resultaat is een werkmap geworden met een heel concreet toepasbaar stappenplan en praktische tools om milieuzorg op de bouwplaats ingevoerd te krijgen: Milieuzorg van bureau naar bouwplaats .
In deze map is ook een diskette opgenomen met direct toepasbare bestanden die kunnen worden gekopieerd en geïntegreerd in werkprogramma\'s op de computer van inkopers en uitvoerders van bouwondernemingen. Naast afvalbeheer is overigens in dit milieuzorgproject ook aandacht besteed aan het onderwerp transport van mensen en goederen.
De resultaten tonen aan dat de vermindering van de milieubelasting door afvalbeheer (en vervoermanagement), financiële voordelen met zich meebrengt en het werken prettiger maakt. Bovendien is het goed voor het milieu.
Bedrijfseconomische voordelen zijn:
• Minder inkoop van materialen en verpakkingen
• Minder kans op ongelukken en schade
• Minder kosten voor afvalverwijdering
• Opgeruimde bouwplaats, prettiger werken en een beter imago van het bedrijf
• (Blijven) voldoen aan de eisen voor de Veiligheidscertificering Aannemers (VCA)
• basis voor duidelijker afspraken met onderaannemers en leveranciers
• lagere kosten voor vervoer (vervoermanagement)
Milieuvoordelen afvalmanagement zijn:
• afvalpreventie zorgt voor minder energiegebruik en uitstoot van milieuschadelijke stoffen door transport en verwerking van afval en leidt tot een lagere behoefte aan grondstoffen
• afvalscheiding maakt hergebruik van materialen mogelijk. Dit bespaart grondstoffen en energie.
Milieuvoordeel van vervoermanagement:
• Zuiniger en minder rijden heeft minder uitstoot van milieuschadelijke stoffen tot gevolg en bespaart brandstof.
Afvalbeheer loont, zoals ook dit samenwerkingsproject heeft aangetoond. Een container (van 6 m3) ongesorteerd bouw- en sloopafval was in 2000 gemiddeld € 136 duurder dan een container puin of hout.
In totaal hebben de bedrijven die aan het project deelnamen in een jaar tijd € 125.000 bespaard op hun afvalkosten.
Het stappenplan dat is ontwikkeld kent een jaarlijkse cyclus, waarbij in het eerste jaar begonnen wordt met:
• een nulmeting van kengetallen, en vervolgens de cyclus van
• het formuleren van doelstellingen en prioriteiten,
• de communicatie daarvan in het bedrijf,
• de uitvoering middels een actielijst
• het monitoren van de resultaten.
De tools leveren concrete ondersteuning voor de uitvoering van deze cyclus en voor nadere acties bij werkvoorbereiding en inkoop, acties voor de uitvoerder en acties voor het management. De tools zijn heel direct toepasbaar uitgewerkt in de vorm van:
• checklisten,
• spreadsheets voor het bijhouden van kengetallen,
• handreiking met voorbeelden voor een presentatie voor uitvoerders,
• afvallijsten voor producten en diensten,
• checklist met afvalaspecten per product voor de inkoper,
• een factsheet vervoer.
Paragraaf 5: Grondbanken.
Een speciale categorie \'afval\'-beheer vormt overtollige grond, resp. gereinigde grond. Via het Service Centrum Grond, een aan het ministerie van VROM gelieerde organisatie, is een overzicht te downloaden van de grondbanken zoals die in Nederland functioneren.
Hoofdstuk 3: Beleidsaspecten.
De basis van het huidige afvalstoffenbeleid is in belangrijke mate gelegd in de periode 1988-1991. Voorbeelden van mijlpalen uit die periode zijn:
• de Notitie preventie en hergebruik
• de introductie van producentenverantwoordelijkheid
• de instelling van een Afval Overleg Orgaan (AOO)
• het Convenant Verpakkingen
Paragraaf 1: De ladder van Lansink.
In artikel 10.1 van de Wet milieubeheer is een voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalstoffen opgenomen: de zo genoemde Ladder van Lansink :
1. preventie
2. producthergebruik
3. materiaalrecycling
4. verbranding met energieterugwinning
5. verbranding
6. storten
Deze voorkeursvolgorde is het uitgangspunt voor het Nederlandse afvalstoffenbeleid.
Afvalpreventie is een van de hoofdelementen van het afvalstoffenbeleid. Sinds kort is een nieuwe impuls hieraan gegeven door preventie in bredere zin op te pakken in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Het ministerie van Economische Zaken heeft er een speciale website (www.ez.nl) aan gewijd. Uitvoering van het programma ligt onder andere in handen van Infomil.
Een nieuw uitvoeringsprogramma van VNG, IPO en VROM is ingezet om bedrijven aan te zetten tot preventie in brede zin (afvalpreventie maar ook grondstoffenbesparing, energie- en waterbesparing, beperking van transport) in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Gescheiden inzameling bevordert materiaalrecycling en/of producthergebruik .
Producenten kunnen verplicht gesteld worden om hun producten, indien deze in het afvalstadium terecht zijn gekomen, terug te nemen en opnieuw te verwerken. Dit is al voor diverse producten vormgegeven. Ook voor een tweetal bouwproducten, te weten, PVC-gevelelementen en PVC-leidingen. Ook het Convenant Verpakkingen is een voorbeeld van vormgeving van producentenverantwoordelijkheid.
Paragraaf 2: 1e Landelijk afval beheerplan (LAP).
Sinds juli 2001 ligt de verantwoordelijkheid voor het afvalbeheer in Nederland bij de minister van VROM; dit vormt de basis voor het eerste (ontwerp) Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) dat op 26 april 2002 door de ministerraad is vastgesteld en op 3 mei naar het parlement is gestuurd. Het eerste LAP trad augustus 2002 in werking.
Dit eerste LAP bevat het beleid voor het beheer van afvalstoffen tot 2006, met een doorkijk tot 2012.
Op 8 mei 2002 heeft de minister van VROM de nieuwe regelgeving voor afvalstoffen ingevoerd (wet tot wijziging van wet milieubeheer van 21 juni 2001).
In het LAP staat onder andere aangekondigd dat er in de planperiode van het LAP regels zullen worden opgesteld voor scheiding aan de bron.
Op gemeentelijke brengstations, waar particulieren grove huishoudelijke afvalstoffen kunnen afgeven, zullen tuinhout (CCA-hout) en niet-steenachtige materialen (zoals gips, cellenbeton, bitumineus dakafval en dakgrind) apart worden gehouden van ander hout en steenachtige materialen.
Paragraaf 3: Europa.
Europa wordt steeds belangrijker voor het afvalstoffenbeleid. Grenzen verdwijnen en dit vraagt om harmonisering van de aanpak in Europa. Overigens wordt het Europese beleid mede door Nederland beïnvloed. Er bestaat grote overeenkomst tussen de aanpak op Europees niveau en de Nederlandse aanpak, bijvoorbeeld wat betreft de voorkeursvolgorde voor beleid.
Na invoering van de nieuwe regelgeving (2002) bestaan er feitelijk geen provinciegrenzen meer voor afval en hetzelfde geldt wat betreft het buitenland. In- en uitvoer is vrij indien reststoffen elders nuttig worden gebruikt. In- en uitvoer met als doel elders te storten of te verwijderen is niet toegestaan.
Sturing door de overheid vindt voornamelijk nog plaats door inzetten van financiële instrumenten zoals de storttarieven. Storten is momenteel duurder dan verbranden of hergebruiken van reststoffen.
Paragraaf 4: Storttarieven.
De tarieven voor storten van niet-gevaarlijk brandbaar afval zijn gestegen van enkele guldens per ton in 1975 tot rond de € 100 (exclusief BTW) in 2000. In dit laatste bedrag zit als belangrijke component de belasting op milieugrondslag (WBM) van € 140. De bedoeling is dit bedrag vanaf 2002 in 5 stappen verder te verhogen met jaarlijks circa € 10. De tarieven voor gevaarlijk afval liggen op een nog hoger niveau.
Hoofdstuk 4: Juridische aspecten.
Paragraaf 1: Wet milieubeheer.
In Nederland is sprake van integraal milieubeheer: dat betekent dat bij het aanpakken van milieuproblemen alle milieuaspecten (bodem, water, lucht, afval, etc) in hun onderlinge samenhang worden bekeken. De Wet milieubeheer is daarvoor het juridische kader. Het hoofdstuk Afvalstoffen bevat de specifieke aspecten over het beheer van afvalstoffen. De Wet milieubeheer is een kaderwet wat betekent dat veel onderwerpen zijn uitgewerkt in algemene maatregelen van bestuur (amvb\'s), provinciale verordeningen of gemeentelijke afvalstoffenverordeningen.
Enkele belangrijke onderdelen van het hoofdstuk Afvalstoffen betreffen:
• de voorkeursvolgorde voor afvalverwijdering: preventie, hergebruik, verbranden, en dan pas storten
• verbranden of storten kan worden verboden
• het maken of invoeren van een product kan worden verboden
• producenten en importeurs kunnen worden verplicht om een product in de afvalfase terug te nemen en op een bepaalde wijze te (laten) verwijderen
• bedrijven en afvalinzamelaars kunnen worden verplicht om afval te scheiden, gescheiden te houden, gescheiden af te geven of ter plaatse op een andere wijze verder te verwerken
• regels kunnen worden gesteld voor het overbrengen van afvalstoffen naar en uit de Europese Gemeenschap
• de minister van VROM kan provincies of gemeenten verplichten regels op te nemen in hun (milieu)verordeningen.
Paragraaf 2: Uitvoeringsbesluiten wet milieubeheer.
• Besluit stortverbod afvalstoffen: per 1 november 2001 vervangen door het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Hierin is het stortverbod geregeld voor: bouw- en sloopafval en residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval; zo ook voor: zeefzand, straalgrit en houtafval.
• Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA): dit besluit is per 1 januari 2002 vervangen door EURAL, de Europese afvalstoffenlijst.
Paragraaf 3: Asbestverwijdering.
Het Asbestverwijderingsbesluit beoogt de verspreiding van asbest naar het milieu te beperken. Het besluit bevat voorschriften voor het verwijderen en afvoeren van asbest uit bouwwerken. De voorschriften worden opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening, maar zijn nu al rechtsgeldig.
Momenteel is een ontwerp-Asbestverwijderingsbesluit 2001 in werking. Deze is in het najaar van 2002 definitief gepubliceerd.
Ook is momenteel in procedure een ontwerp-Productenbesluit asbest. In dit besluit is een enigszins versoepelde regeling voor hergebruik van asbesthoudend puin, puingranulaat en grond opgenomen. Naar verwachting zal dit ontwerp-besluit eind 2002 in werking treden.
In de Gemeentelijke Model-bouwverordening (MBV) zijn diverse voorschriften opgenomen met betrekking tot asbest:
• 2e serie wijzigingen van de MBV 1992 op 18 maart 1994: voorschriften voor het slopen van asbest uit bouwwerken. Deze moeten sinds 17 juni 1994 zijn verwerkt in de gemeentelijke bouwverordening
• 4e serie wijzigingen van de MBV 1992 op 2 juli 1997: voorschriften voor asbestinventarisatie voorafgaand aan sloop van asbest uit bouwwerken. Deze moeten sinds 14 juni 1997 verwerkt zijn in de gemeentelijke bouwverordening
• 6e serie wijzigingen van de MBV 1992 op 18 juni 1998: voorschriften tot wijziging van Asbestverwijderingsbesluit. Deze moeten sinds 1 april 1999 zijn verwerkt in de gemeentelijke bouwverordening.
Paragraaf 4: Bouwstoffenbesluit.
Het Bouwstoffenbesluit bevat de milieuhygiënische eisen die betrekking hebben op de toepassing van steenachtige bouwmaterialen en grond in (bouw)werken en in het bijzonder de nuttige toepassing als secundaire grondstof. Het doel van het Bouwstoffenbesluit is te vermijden dat de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater verontreinigd raken.
Secundaire grondstoffen mogen slechts worden gebruikt indien zij voorzien zijn van een erkende kwaliteitsverklaring of met een partijkeuring.
Paragraaf 5: Puinbrekers.
Puinbrekers zijn er in twee categorieën: stationaire en mobiele. De stationaire brekers vallen onder het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) en zijn op grond van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer vergunningplichtig.
Paragraaf 6: Houtverduurzaming.
Meer informatie over houtverduurzaming is te vinden in het infoblad houtverduurzaming. Verder is veel informatie over dit onderwerp te verkrijgen bij de Vereniging van Houtimpregneerbedrijven in Nederland en bij Centrum Hout.
Het is inmiddels verboden hout te verduurzamen met CC en CCA-zouten. In de planperiode van het eerste Landelijke Afvalbeheersplan (LAP) is een import-, handels- en toepassingsverbod voor CC en CCA-hout als product voorzien
Hoofdstuk 5: Voorbeeldproject.
De renovatie van 9 flatgebouwen in Haarlem kan een voorbeeld van duurzaamheid voor woningbeheer, bouwen en energie worden genoemd. De flatgebouwen in de Haarlemse wijk Schalkwijk stonden op de nominatie om gesloopt te worden, maar de beslissing viel anders uit.
Paragraaf 1: Grootste project in de bestaande bouw.
In plaats van sloop werd er gekozen voor renovatie en de grootschalige toepassing van duurzame energie met zonne-energie en warmtepompen. Het 2 MW project - genoemd naar het maximale rendement van 2 Megawatt dat het totale collectoroppervlak bij zonnig weer kan leveren - wordt het omvangrijkste project dat ooit is gerealiseerd in de bestaande bouw in Nederland.
Paragraaf 2: Innovatieve combinatie.
In opdracht van Eneco Energie is een ontwerp en een bestek gemaakt voor een energieconcept met duurzame warmteopwekking. Op het dak van de negen woonblokken (382 woningen) komen een groot aantal thermische zonnecollectoren. Per woning wordt gemiddeld 7,6 m2 collectoroppervlakte geïnstalleerd, ofwel ongeveer 325 m2 per dak van een woonblok. Dat is genoeg voor bijna driekwart van de energie voor de ruimteverwarming en de verwarming van tapwater. Voor de verwarming van tapwater zou een derde van het collectoroppervlak genoeg zijn, maar de rest die in de zomer \'over\' is, wordt in de bodem opgeslagen en \'s winters bij een hogere vraag naar warmte weer opgepompt. De warmteopslag vindt plaats in een zandlaag op 115 m diepte. Het systeem bestaat uit een doublet met een warme en een koude bron voor onttrekking en infiltratie. In de zomer onttrekt de bronpomp grondwater met een temperatuur van 15oC uit de koude bron. Via een warmtewisselaar wordt aan dit water de zonnewarmte van de zonnecollectoren overgedragen. Het grondwater warmt dan op tot maximaal 45oC en in de warmtebron geïnfiltreerd. In de wintermaanden verloopt het proces andersom: de warmte uit de warmtebron wordt dan via de warmtewisselaar overgedragen aan het warmtedistributienet van het woonblok. Elk woonblok krijgt twee van deze waterpompen. De toegepaste technieken zijn niet nieuw, maar de combinatie is dat zeker wel.
Paragraaf 3: Gasgestookte warmtepomp.
Een ander innovatief aspect in het 2MW-project zijn de gasgestookte absorptiepompen. De warmtepompen hebben een verwarmingscapaciteit van 37,5 kW per stuk en een rendement dat te vergelijken is met een elektrische waterpomp. Vanwege de aanwezige gasinfrastructuur in Nederland zijn de perspectieven voor deze warmtepomp in de bestaande bouw goed, zo is de opvatting. \'Gewone\' gasgestookte ketels worden geïnstalleerd voor naverwarming en als \'stand-by\'. In de winter moeten immers ook een minimaal vereiste tapwatertemperatuur van 65oC worden gehaald. Deze ketels zullen vooral tijdens koude winterdagen in bedrijf komen. Want in eerste instantie zal de warmte die in de bodem is opgeslagen en een temperatuur heeft van circa 42oC worden benut voor de verwarming van de ruimten.
Paragraaf 4: Energiebesparing.
De grote collectorvelden op de woonblokken worden zoveel mogelijk geïntegreerd in het bestaande architectuur van de portiekflats door de collectorvelden aan te laten sluiten op de balkons die buiten de flats steken. Onder de verhoging van de collectorvelden gaat een technische ruimte schuil.
Het huidige verbruik ligt per woning op gemiddeld 1915 m3 aardgas per jaar. Door isolatiemaatregelen en het 2 MW-concept daalt het aardgasverbruik met 1350 m3. Eneco Energie gaat het energiesysteem exploiteren. De drie corporaties die de portiekflats in eigendom hebben, verwachten dat na de renovatie de woningen tenminste weer 15 jaar mee kunnen.
Door deze aanpak zijn de negen flatblokken in de Haarlemse wijk Schalkwijk een voorbeeld voor duurzaam beheer met energiebesparing en de toepassing van duurzame energie in de bestaande bouw te noemen.
Conclusie.
Met zo\'n 19 miljoen ton per jaar vormt bouw- en sloopafval in Nederland een van de omvangrijkste afvalstromen. Ca. 90% daarvan is steenachtig afval (beton, metselwerk en asfalt) dat voor nagenoeg 100% weer in de bouw wordt hergebruikt, voornamelijk in de vorm van granulaat als ophogings- en funderingsmateriaal in de wegenbouw. Bouw- en sloopafval vormt op die manier weer een belangrijke secundaire grondstof waarmee ook nog eens een vermindering van het gebruik van schaarse primaire grondstoffen wordt bereikt.
Bouw- en sloopafval is een omvangrijke markt waar veel partijen in de bouwkolom bij betrokken zijn. Het loont om duurzaam met bouw- en sloopafval bezig te zijn.
Afval, hergebruik en recycling van materialen in de bouw
5.6- Werkstuk door een scholier
- mbo | 4357 woorden
- 13 oktober 2004
- 162 keer beoordeeld
5.6
162
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?
Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.536 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
De 5 grootste surprisevalkuilen
Perfécte deal? Pas op voor nepwebwinkels
Mays en Ana emigreerden naar Nederland
REACTIES
1 seconde geleden
N.
N.
super.... heel mooi verslag :)
9 jaar geleden
Antwoorden