Inleiding
Het onderwerp dat wij hebben gekozen is: genezen met gentherapie. Wij hebben voor dit onderwerp gekozen omdat we er wat meer over te weten wilde komen. Wij hebben vooral op internet naar informatie gezocht. De sites die wij voor ons werkstuk hebben gebruikt staan later in de bronvermelding. Wij hebben geen gebruik gemaakt van boeken, omdat alles wat je wilde weten gewoon op het internet stond.
Dit is onze hoofdvraag:
Wat verstaat men onder genezen met gentherapie?
Dit zijn onze deelvragen: 1) Wat is gentherapie? 2) Wanneer wordt gentherapie toegepast? 3) Voor welke ziektes kun je gentherapie gebruiken en hoe? 4) Welke behandelmethodes zijn er? 5) Wat zijn de risico’s van gentherapie?
Dit zijn de bronnen die wij hebben gebruikt:
internet:
- www.erfocentrum.nl/erfelijkheid/gentherapie - http://home.wanadoo.nl/medbiotechnologie/prod03.htm - http://www.nizw.nl/thesaurus/00004110.htm
1. Wat is gentherapie?
Gentherapie is het inbrengen van genetisch materiaal in onze lichaamscellen, dit kan door geneeskundige behandeling. Onder gentherapie wordt niet verstaan het toevoegen of veranderen van genen zodat je knapper van uiterlijk wordt of je intelligentie vergroten door intelligentiegenen in te brengen. Als je een erfelijke aandoening hebt dan kun je via gentherapie een gen dat een ziekte veroorzaakt uitschakelen door een gezonde gen toe te voegen. Ook kun je door middel van gentherapie extra genen toevoegen om je te helpen bij de genezing van complexe aandoeningen zoals hart- en vaatziekten. Ons lichaam bestaat uit een groot aantal organen die weer opgebouwd zijn uit cellen. Iedere cel bevat een kern met chromosomen en die chromosomen zijn opgebouwd uit DNA, de drager van erfelijke eigenschappen. Een onderdeel van het DNA is een gen. Elke gen bevat een code voor 1 van de vele eiwitten waaruit het lichaam is opgebouwd. Alle genen samen bepalen al onze eigenschappen, zoals kleur haar of kleur ogen. Als een cel niet goed werkt, kan er een genetische oorzaak zijn. Maar ook kan het DNA op latere leeftijd beschadigt raken waardoor er bijvoorbeeld kanker kan ontstaan. Deze beschadiging kan ook in meerdere genen tegelijk zitten en niet alleen in 1 gen. Als deze beschadigt zijn kun je gentherapie toepassen, omdat het een genetische aandoening is met een genetische oorzaak. Dit doe je door genetisch materiaal in te brengen in het DNA van de zieke patiënt. Bij hart- en vaatziekten kun je extra genen in het lichaam inbrengen, deze werken dan als medicijn. Bij erfelijke aandoeningen kun je de zieke gen repareren of door een gezonde gen toe te voegen. Nieuwe genen zijn voor het eerst in 1990 ingebracht, bij een vierjarige meisje dat door een fout in één gen in haar witte bloedlichaampjes geen immuunsysteem. Nu zijn er intussen al bij ongeveer 3000 mensen genen ingebracht en worden er nog steeds onderzoeken gedaan. Zoals een onderzoek naar genen die alleen tumorcellen kunnen doden, waardoor de tumor kleiner wordt of de tumor zelfs verdwijnt. Men hoopt dat er ook binnen een paar jaar de mogelijkheid is om met gentherapie vaccins te maken tegen ziekte zoals AIDS en ebola, wat een goed vooruitzicht is voor de toekomst.
2. Wanneer wordt gentherapie toegepast?
Mensen kunnen aangeboren ziektes hebben. Deze ziektes hebben ze dan vaak van hun ouders geërfd. Nog voordat kinderen zijn geboren, kan een arts erachter komen of er iets mis is met het kind. Als dat het geval is, kan een specialist door middel van gentherapie zo een kind een nieuw DNA geven waardoor het kind weer beter wordt.
Ook op latere leeftijd kunnen er nog ziektes ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn kanker en aids. De ziekte kanker kan genezen worden door gentherapie.
Maar de operatie moet dan wel door een specialist worden uitgevoerd. Het kan soms zo zijn dat de kanker te ver is uitgezaaid en dan heeft gentherapie geen nut meer. Ook als de kanker op een plaats zit, bijvoorbeeld tussen je hersenen, kan het gevaarlijk zijn om het weg te halen, veel artsen doen dit dan ook niet.
AIDS kan nooit helemaal meer worden verholpen. Aids blijf je altijd houden.
Maar met gentherapie kan je er toch voor zorgen dat er gezonde genen in het lichaam komen die er zoveel mogelijk voor zorgen dat de zieke genen er niet voor zorgen dat een mens met aids overlijdt.
Bij de volgende ziektes kan gentherapie worden toegepast:
- kanker (maakt niks uit welke soort kanker)
- hart- en vaatziekten
- diabetes
- virussen zoals: AIDS en HIV en andere virussen
Gentherapie kan op elke leeftijd worden toegepast. Maar soms als de ziektes te erg zijn of ze zitten op plaatsen waar je ze niet kan weghalen zonder dat de rest van het lichaam beschadigt, kan je ze ook met gentherapie niet meer verhelpen. Gentherapie mag alleen door mensen worden toegepast die weten hoe het menselijk lichaam in elkaar zit en die hiervoor gestudeerd hebben. Deze mensen moeten zeker weten dat ze geen fouten maken.
3. Gentherapie bij erfelijke aandoeningen
Gentherapie is eigenlijk ontwikkeld als nieuwe therapie voor erfelijke aandoeningen. En de ene aandoening is gentherapie makkelijker om te gebruiken dan voor de andere aandoening. Bij erfelijke aandoeningen kan de aandoening veroorzaakt worden door één gen, dat heet monogene aandoeningen. Ook kunnen erfelijke aandoeningen in meerdere genen zitten, dit heet multigene aandoeningen. Als de aandoening in één gen zit is dit makkelijker te verhelpen dan dat het in meerdere genen zit. Dat komt omdat de genen vaak dicht bij elkaar zitten en als er 5 besmet zijn van de 10 genen die dicht bij elkaar zitten dan is het moeilijk om te weten welke genen nou besmet zijn. Er zijn verschillende soorten overervende aandoeningen, de recessieve en de dominante aandoeningen. Zo is de recessieve aandoeningen makkelijker te verhelpen dan de dominante aandoening, dat komt omdat het handiger is om een therapeutische gen toe te voegen dan een ziektegen te repareren. Alleen bij een dominante overervende monogene aandoeningen, dus een erfelijke aandoening in één gen, kun je geen gezonde gen toevoegen want die ziektegen blijft altijd overheersen. Omdat dit technisch moet gebeuren duurt het langer voordat gentherapie toegepast kan worden. De aandoeningen die het makkelijkste te behandelen zijn met gentherapie is de monogene recessieve aandoeningen. Waarmee men ook rekening moet houden is de fysieke eigenschappen van de aandoening. Een aandoening die hiermee goed te behandelen is hemofilie, een erfelijke bloederziekte. Taaislijmziekte, een erfelijke longaandoening, is moeilijk te behandelen. Doordat iemand met deze ziekte moeilijk kan ademhalen kan een gezonde gen niet toegevoegd worden aan de longcellen. Niet alle genen in ons lichaam zijn altijd actief. Een voorbeeld daarvan is de gen voor insuline. Als je bloedsuikerspiegel te hoog wordt dan gaat deze pas werken zodat de bloedsuikerspiegel weer zakt. Is dat gezakt dan wordt de insulinegen weer uitgeschakeld. Als de insulinegen niet meer uitgaat dan heb je diabetes en een defecte insulinegen. Dit kan met gentherapie in de toekomst worden verholpen.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden