Sallustius : De Catilina Coniuratione.
Roem nastreven met zijn geestesactiviteiten.
1. Het past dat alle mensen die ernaar streven de overige levende wezens te overtreffen zich met volle kracht inspannen om hun leven niet door te brengen zonder dat er over hen wordt gesproken zoals beesten die de natuur voorovergebukt en verslaafd aan vraatzucht geschapen heeft.
2. Welnu, geheel ons wezen is op geest en lichaam berust ; we doen eerder een beroep op de heersende functie van de geest, dan op de dienende functie van het lichaam. Het ene element hebben we gemeenschappelijk met de goden, het andere met de beesten.
3. Daarom heb ik de indruk dat het beter is roem na te streven met de middelen van de geest dan met fysieke krachten de herinneringen aan ons zo lang mogelijk te laten duren, aangezien het leven zelf waarvan we genieten, kort is.
4. Want de roem die voortkomt uit rijkdom en schoonheid is onbestendig en vergankelijk, de deugd is een roemvol en eeuwig bezit.
Portret van Catilina.
1. Lucius Catilina was van adelijke afkomst en had een grote geesteskracht en fysieke kracht, maar een slecht en verdorven karakter.
2. Vanaf zijn jeugd waren burgeroorlogen, moordpartijen, rooftochten en burgertwisten voor hem aangenaam en daar oefende hij zijn jeugd.
3. Zijn lichaam was bestand tegen het niet-eten, koude, wakker blijven, meer dan voor iemand geloofwaardig was.
4. Zijn geest was stoutmoedig, gewiekst , afwisselend en hij was een meester in het huichelen of verdoezelen van om het even welke eigenschap. Hij was belust op wat anderen hadden en was kwistig met zijn eigen bezit ; in zijn verlangens was hij vurig ; hij bezat genoeg welsprekendheid, maar te weinig wijsheid.
5. Zijn geest was onverzadigbaar en hij verlangde altijd het mateloze, het ongelooflijke, het al te hoge.
6. Sinds de tirannie van L. Sulla had een zeer grote begeerte om de republiek te veroveren hem aangegrepen en hij achtte helemaal niet belangrijk met welke middelen hij dat doel bereikte, als hij maar het koningschap verwierf.
7. Met de dag werd zijn onstuimigheid meer en meer opgejaagd door het gebrek aan eigendom en door zijn besef van zijn misdaden ; hij had die vermeerderd met die middelen die ik hieboven vermeld heb.
8. Bovendien hitsten de corrupte zeden van de burgers hem op, die gekweld werden door twee slechte en onderling tegenstrijdige gebreken, weelder- en hebzucht.
Voedingsbodem van de samenzwering.
1. In zo’n grote en zo verdorven gemeenschap had Catilina, en dat was zeer gemakkelijk te doen, bendes van alle mogelijke onverlaten en misdadigers rond zich als trouwe volgelingen.
2. Want elke ontuchtige, echtbreker, kroegloper, alwie door dobbelspel, vraatzucht, liederlijkheid het familiebezit had verkwist en wie reusachtige schulden had gemaakt om daarmee schandaad en misdaad af te kopen.
3. Bovendien alle mogelijke oudermoordenaars, heiligschenners, mensen die door de rechtbank veroordeeld waren of die een proces vreesden door hun daden, zij die leefden van hand of tong door meineed of bloed van medeburgers, kortom allen die door schandaad, behoeftigheid, wroeging werden opgejaagd, zij waren de naaste vrienden van Carilina.
4. Als er nu iemand vrij van schuld in z’n vriendenkring terecht kwam, werd hij door de dagelijkse omgang en verlokkingen gemakkelijk volledig gelijk gemaakt aan de anderen.
5. Maar hij was vooral uit op de vriendschap van jongemannen : hun geest, die nog week en onbestendig was door de leeftijd, was helemaal niet moeilijk in te nemen met listen.
6. Want naargelang ieders voorkeur als gevolg van leeftijd brandde, bzorgde hij de ene hoeren ; de andere kocht hij honden en paarden, kortom hij spaarde kosten noch zijn eerbaarheid, zolang hij ze maar afhankelijk van hem en trouw aan zich maakte.
7. Ik weet dat er sommigen mensen zijn geweest die meenden die het huis van Catilina regelmatig bezochten, op een weinig eervolle manier omging met eerbaarheid ; maar meer op grond van andere gegevens dan wel omdat dit voor iemand bewezen was dat dit verhaal stand hield.
Eerste samenkomst op 1 juni 64.
1. Dus omstreeks 1 juni, onder het consulaat van L. Caesar en C. Figulo, sprak Catilina hen eerst ieder afzonderlijk aan ; de ene sprak hij moed in, de andere polste hij ; hij wees hen op z’n middelen, het feit dat de staat niet voorbereid was op een eventuele opstand, op de grote voordelen van een samenzwering.
2. Toen datgene wat hij wou voldoende was verkend, riep hij allen samen op 1 plaats, allen die een zeer grote behoeftigheid hadden en zeer veel lef hadden.
3. Van de senatorenstand kwamen… daar samen.
4. Bovendien kwamen van de ridderstand… samen ; daarenboven nog veel mensen uit de kolonies en municipiën die in hun vaderstad tot de adel behoorden.
5. Bovendien waren veel adelijken eerder in het geheim betrokken (bij dit) tot de plannen (complot) van de samenzwering ; eerder de hoop op heerschappij dan de nood of andere behoefte spoorde hem aan.
6. Daarenboven steunde het merendeel van de jeugd en vooral van de adel de plannen van Catilina. Daarom verkozen zij die de mogelijkheid hadden buiten de politiek een schitterend en luilekker leven te leiden het onzekere boven het zekere, de oorlog boven vrede.
Q.Curius en Fulvia…een tweeluik.
1. Tot die samenzwering nu behoorde Q. Curius een man van niet onaanzienlijke afkomst die overstelpt was door schandaden en misdaden. Hem hadden de censors uit de senaat verwijderd omwille van z’n wangedrag.
2. Die man was niet minder ijdel dan vermetel (roekeloos). Hij verzweeg niet wat hij gehoord had en verborg zelfs z’n eigen misdaden niet, kortom hij hechtte helemaal geen belang aan wat hij zei of deed.
3. Met Fulvia, een adelijke dame, onderhield hij al lang ontuchtige betrekkingen. Terwijl hij minder in haar gunst stond omdat hij door behoeftigheid (geldgebrek) minder geschenken kon uitdelen, begon hij plots te pochen en gouden bergen te beloven. En soms bedreigde hij haar met een wapen als ze zich niet aan hem onderwierp, kortom hij gedroeg zich brutaler dan gewoonlijk.
4. Toen Fulvia de reden van Curius’ ongewoon gedrag kende, hield ze zo’n gevaar voor de staat niet verborgen, maar vertelde, zonder haar zegsman (bron) te noemen, aan verscheidene mensen wat ze hoe dan ook gehoord had over de samenzwering van Catilina.
5. Dat feit vooral bracht de mensen ertoe aan het consulaat aan M. Tullius Cicero toe te vertrouwen.
6. Want vroeger werd het grootste deel van de nobilitas verteerd door afgunst en ze geloofden dat het consulaat als het ware bezoedeld werd als een nieuwkomer hoe uitstekend hij ook was dat ambt verwierf. Maar wanneer er gevaar zat aan te komen (dreigde), verdwenen de afgunst en de trots naar de achtergrond.
De aanslag op Cicero.
1. De overigen werden hevig van streek gebracht en aarzelden, toen besloten C. Cornelis, een Romeins ridder die z’n medewerking had toegezegd, en samen met hem senator L. Vargunteius om een beetje later die nacht met gewapende mannen bij Cicero binnen te dringen, zogezegd om te groeten, om hem onverwacht en onvoorbereid in zijn huis te doorboren.
2. Zodra Curius begreep in welk groot gevaar de consul dreigde, meldde hij haastig de list die werd voorbereid via Fulvia aan Cicoro.
3. Zo kwam het dat zij de toegang ontzegd werden en zo’n misdaad tevergeefs hadden ondernomen.
Een senatusconsultum voor Cicero.
2. En zo besliste de senaat, iets wat meestal in een hachelijke situatie gebeurd, dat de consuls ervoor moesten zorgen dat de republiek geen schade berokkent.
3. Dit is de hoogste macht die via de senaat volgens (naar aloud) Romeins gebruik aan een magistraat wordt toevertrouwd (verleend), nl. een leger op de been brengen, oorlog te voeren, met alle mogelijke middelen de bondgenoten en de burgers in de hand te houden en onbeperkte militaire en rechterlijke macht ui te oefenen in vrede- en in oorlogstijd. Anders han de consul, zonder een mandaat (opdracht) van het volk, op geen enkele van de bevoegdheden aanspraak maken.
De senaatszitting van 7 november 63.
4. Maar het wreedaardige brein van Catilina bleef de plannen koesteren hoewel er beschermingsmaatregelingen werden getroffen en hij door l.plaulo aangeklaagd was op grond van de wet van Plautius.
5. Tenslotte kwam hij naar de senaat om te doen alsof er niets aan de hand was of om zich te rechtvaardigen voor het geval hij (eventueel/ergens) tot een discussie/woordenstrijd uitgedaagd werd.
6. Toen hield de consul M.Tullius ofwel omdat hij z’n aanwezigheid vreesde ofwel omdat hij in woede ontstoken was, een schitterende redevoering die ook nog nuttig was voor de staat en die hij achteraf heeft gupubliceerd.
7. Maar van zodra hij was gaan zitten begon Catilina, erop voorbereid als hij was, om alles te verdoezelen, met neergeslagen blik en met smekende stem er bij de senatoren op aan te dringen dat ze niet zomaar om het even wat i.v.m. hem zouden geloven. Hij stamde van zo’n familie af, hij had vanaf z’n jeugd z’n leven zo georganiseerd dat hij het beste kon verhopen. Ze mochten niet denken dat hij, een Patriciër die zelf en wiens voorouders zeer veel goeds hadden gedaan voor de Romeinse plebs, de ondergang van de republiek nodig had. Nu die in stand gehouden werd door M.Tullius, een indringer in de stad Rome.
8. Toen hij hierbij nog andere scheldwoorden aan toevoegde, overschreden allen hem en noemden hem een staatsvijand en een landverrader.
9. Toen zei hij razend : « Goed, aangezien ik door m’n persoonlijke vijanden in het nauw gedreven wordt en in het verderf gestort wordt, zal ik mijn brand blussen met puin. »
Lentulus tracht de Allobrogische gezanten te winnen.
1. Dus gaf hij aan een zekere P. Umbrenus de opdracht de gezanten v. Allobrogum op te zoeken en hen zo mogelijk aan te zetten tot deelname aan de oorlog, hij meende nl. dat mensen die zowel op officieel vlak als op privé vlak onder schulden gebukt gingen en bovendien omdat het Gallische volk van nature oorlogszuchtig was, gemakkelijk tot een dergelijk opzet konden gebracht worden.
2. Omdat Umbrenus bankier was geweest in Gallië, was hij bij de meeste stamhoofden bekend en kende hij hen. Zodra hij dus de legaten op het forum bemerkt had, won hij zonder aarzelen wat inlichtingen in over de situatie van hun stam en alsof hij meevoelde met hun situatie begon hij navraag te doen op welke uitweg ze hoopten voor zo’n ellende.
3. Toen hij gewaar werd dat zij hun beklag deden over de hebzucht van de magistraten, dat ze de senaat beschuldigden omdat er bij hen geen hulp was, dat ze als oplossing voor hun ellende uitkeken naar de dood, zei hij : « Maar ik zal jullie, als jullie tenminste echte mannen willen zijn, een middel tonen waarmee jullie aan zo’n grote ellende kunnen ontsnappen. »
4. Toen hij dit gezegd had, kregen de Allobrogen zeer veel goeie hoop en smeekten Umbrenus dat hij zich over hen zou ontfermen. Ze zeiden dat niets zo lastig en zo moeilijk was dat ze dit niet dolgraag zouden doen. Als dat feit hun stam maar bevrijdde van schulden.
5. Hij bracht hen naar het huis van D.Brutus omdat het dichtst bij het forum lag en niet vreemd was aan het complot wegens Semponia ; want Brutus was op dat ogenblik niet in Rome.
6. Bovendien ontboodt hij Gabinius opdat er meer gezag in z’n woorden zou liggen. Toen hij aanwezig was (in z’n aanwezigheid) maakte hij de samenzwering bekend, noemde de deelgenoten en bovendien nog veel onschuldigen van allerlei slag opdat de gezanten daardoor meer vertrouwen zouden hebben. Ze beloofden hun medewerking en dan liet hij hen naar huis gaan.
De valstrik klapt toe !
1. Nadat de toestand zich zo ontwikkeld had, werd de nacht bepaald waarop ze zouden vertrekken. Cicero die via de legaten (gezanten) tot in het detail van alles op de hoogte was, gaf aan de praetoren L. Valerio Flacco en C. Pomptino bevel om de Allobrogen en hun gevolg met een hinderlaag op de Mulvische brug aan te houden. Hij legde in grote trekken de opdracht uit waarvoor ze gezonden werden, de rest liet hij hen afhandelen naargelang de omstandigheden dat verreiste (dat nodig was).
2. Ervaren Militairen als ze waren, stelde ze hun troepen zonder opschudding op zoals dat voorgeschreven was en bezetten ongemerkt/in het geheim de brug.
3. Toen de gezanten met Volturcius op die plaats aangekomen waren en toen er tegelijk van beide kanten geschreeuw aangeheven werd, gaven de Galliërs, die het plan snel doorhadden, zich zonder aarzelen (onmiddellijk) over aan de praetoren.
4. Volturcius aangespoord door de overigen, verdedigde zich aanvankelijk tegen de overmacht met wapens. Vervolgens toen de legaten hem in de steek hadden gelaten, smeekte hij Pomptinus eerst met aandrang om hem te redden omdat hij hem kende. Tenslotte gaf hij zich, bang zonder z’n leven waar te achten, over aan de praetoren als aan staatsvijanden.
Het slagveld na de strijd.
1. Maar toen de strijd beëindigd was, dan pas had men kunnen zien hoe groot de moed en de geestdrift was geweest in Catilina’s leven.
2. Want ieder bedekte met z’n lichaam, toen hij het leven had gelaten, ongeveer de plaats die hij levend in de strijd had ingenomen.
3. Slechts enkelen, die in het centrum van het slagveld uiteengeslagen waren door de Peatoriaanse cohorte, waren wat meer opzij gesneuveld, maar allen dan toch met de wonden vooraan naar de vijand gericht.
4. Catilina daarentegen werd ver van z’n manschappen tussen de lijken van de vijand gevonden. Hij ademde nog een beetje en hij had nog altijd die verbetenheid op z’n gezicht die hij tijdens z’n leven had gehad.
5. Tenslotte werd er van heel de massa noch op het slagveld noch op de vlucht ook maar één vrijgeboren burger gevangen genomen.
6. Zo weinig hadden allen hun leven en dat van de vijand gespaard.
7. Maar toch had het leger van het Romeinse volk geen blije overwinning behaald of een overwinning zonder bloedvergieten, want de meeste energieke mensen waren ofwel gesneuveld in de strijd of hadden het zwaar gewond verlaten.
8. Veel mensen die uit het kamp waren gekomen om te kijken of om te roven, vonden, toen ze de lijken van de vijand omkeerden, sommigen een vriend, de andere een gastvriend of een kennis.
9. Er waren er ook die hun persoonlijke vijanden herkenden. Zo kwam het dat doorheen heel het leger blijdschap, droefheid, rouw en vreugde mekaar afwisselden.
REACTIES
1 seconde geleden