De Ramp
1 De waarschuwing
Aan het eind van zaterdagmiddag 31 januari verstuurde de Stormwaarschuwingsdienst van het KNMI een waarschuwingstelegram. Er werd gewaarschuwd voor "gevaarlijk hoog water". Na de weersverwachting van zes uur 's avonds las de nieuwslezer het bericht voor. Het telegram bereikte veel instanties, dat zijn belangrijke plekken in een gemeente als het gemeentehuis, politiebureau of brandweerkazerne, niet omdat zij geen abonnement op de waarschuwingstelegrammen hadden. De Nederlandse radio zond niet uit tussen twaalf uur 's nachts en acht uur 's morgens, dus bleef het die nacht stil op de radio. Daardoor wisten veel mensen niet wat hun te wachten stond.
2 De vloed
In de nacht van 31 januari op 1 februari was het twee dagen na volle maan. De vloed die om 05.00 uur moest komen, was dus een springvloed, dit wordt ook wel giertij genoemd. Springvloed is een bijzonder hoge vloed tijdens het springtij (sterk getij bij volle en nieuwe maan). De storm woei met windkracht 11 tot 12 en windstoten van 135 kilometer per uur tegen de kust en de dijken. Rond 02.00 uur kwam het water voor het eerst over de vloedplanken en de dijken heen. Vloedplanken werden voor de deuren en kozijnen geplaatst zodat het water niet naar binnen stroomde. De gleuven werden met klei ingesmeerd zodat alles waterdicht was. Vanaf 03.00 uur begonnen de dijken te breken.
3 De dijken breken
Tijdens de tweede wereldoorlog (1940-1945) werden veel dijken in Nederland beschadigd. Na de oorlog werd er weinig gedaan om deze dijken te herstellen. Nederland had het te druk met het herstellen van alles wat kapot was gemaakt. Bruggen, wegen en fabrieken waren bijna allemaal vernield en locomotieven, wagons en vele machines waren kapot of gestolen. Het kostte veel tijd en geld om dit allemaal weer voor elkaar te krijgen. Aan de dijken waren ze nog niet toegekomen. De eerste dijken braken bij Kruiningen, Kortgene en Oude Tonge. Het grootste deel van Schouwen-Duiveland overstroomde. Ook St. Philipsland en grote delen van Tholen kwamen onder water te staan. Op Zuid- en Noord-Beveland, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen overstroomden ook enkele gebieden. Ook gebieden buiten Zeeland, zoals Noord-Brabant en Zuid-Holland, met name de Zuid-Hollandse eilanden, overstroomden. Naast Nederland trof de ramp Engeland, België en Duitsland, waar ook slachtoffers vielen.
Het water kwam zo snel dat mensen die rustig lagen te slapen er compleet door werden verrast. Op veel dorpen probeerde men de bevolking te waarschuwen door de noodklok te luiden. Anderen gingen langs de huizen en bonsden op ramen en deuren om de mensen te wekken. Degenen die zich nog konden redden, vluchtten naar hoger gelegen plaatsen, zoals het centrum van het dorp, de dijk, de zolder of het dak van het huis. De kracht van het water was enorm. Huizen stortten in en werden meegesleurd in de stroom. Het stijgende water vernietigde zelfs hele dorpjes. In korte tijd veranderde het landschap in een grote kolkende watermassa.
4 Zondagochtend 1 februari
In de tijd van de overstroming bestonden er nog geen computers en dus geen internet. De mensen verstuurden hun berichten via de telex. Een telex is een toestel waarmee getypte mededelingen worden overgebracht naar een ontvangtoestel op afstand. De eerste telexberichten kwamen rond 04.30 uur bij de redacties van de kranten binnen.. Er was niemand aanwezig, want er verschenen 's zondags geen kranten. Alleen bij de Radionieuws-dienst van het ANP (Algemeen Nederlands Persbureau) waren mensen aan het werk. Daar lazen de medewerkers vanaf 05.15 uur de mede-delingen die onophoudelijk binnenkwamen. In de loop van de zondagochtend werd de omvang van de ramp langzaam duidelijk. Toen het licht begon te worden konden mensen ook eindelijk zien wat er was gebeurd. Een telexmachine
In een enorme watervlakte waren hier en daar nog daken, een boomkruin of een afgebrokkelde dijk te zien. Verder was er alleen maar water. Op zondag 1 februari waren er al zoveel berichten bij het ANP binnengekomen dat de omroepverenigingen extra zendtijd beschikbaar stelden voor de nieuwsberichten. Het ANP is een persbureau dat het nieuws van over de hele wereld aanlevert aan de omroepen maar ook aan kranten.
PTT-medewerkers (Posterijen, Telegrafie en Telefonie) probeerden zoveel mogelijk instellingen te bellen. Via een met haast gebouwde zender werd vanaf Schouwen-Duiveland een S.O.S.-signaal uitgezonden, dat zelfs door zendamateurs in Italië werd opgevangen. Zendamateurs zijn mensen die voor hun hobby berichten van de politie of brandweer afluisteren via een zender.
5 De tweede vloed
Na de ochtend steeg het water weer. Het water kwam nog hoger dan 's nachts. Voor velen bleef er maar één ding over: het dak op. Ooggetuigen vertelden later dat de zondagmiddagvloed het ergste was. Sommigen wisten zich te redden op vlotten en balken. Anderen hadden minder geluk en verdronken in het woeste water. Tegen 17.00 uur werd het donker. Zo gingen duizenden mensen in het rampgebied een tweede nacht in.
Op zolders, op daken, op dijken of drijvend op wrakhout.
In paniek vluchtten veel mensen naar de zolder. Sommigen hadden nog tijd een aantal spullen naar boven te brengen. Ze namen dingen mee die voor hen op dat moment belangrijk waren: een gloednieuwe fiets, een naaimachine, een kistje met geld en waardepapieren. Anderen hadden weinig tijd om nog iets mee te nemen. Van een man is bekend dat hij wakker werd van lawaai op straat. Toen hij naar beneden liep, spoot het water al door de brievenbus de gang in. Snel had hij zijn familie wakker gemaakt en zijn ze naar boven gegaan met een paar spullen die ze nog hadden gepakt. Het laatste wat de man kon pakken waren twee kopjes met de kunstgebitten van zijn vader en moeder.
6 Redding
Op zondag 1 februari liet een vliegtuig drie rubberboten vallen, om de mensen te helpen. Andere provincies boden nog geen hulp. Voor zover dat mogelijk was probeerden gewone burgers slachtoffers te redden. Mosselvissers uit Zierikzee, Yerseke en Tholen voeren in bootjes langs huizen om mensen uit hun benauwde posities te bevrijden. Mensen die gered waren werden geëvacueerd naar een veilige plek of tijdelijk opgevangen.
7 Rode Kruis
Het Rode Kruis kwam zondagmorgen 1 februari in actie. Al snel bleek dat deze organisatie niet was voorbereid op een watersnood. In het “rampendepot” (een soort magazijn) ontbraken laarzen, zwemvesten en rubberboten. De meeste hulp vond plaats aan de rand van het rampgebied en bestond uit het opvangen van slachtoffers, het zorgen voor eten en drinken, het uitdelen van kleding, bedden, dekens, handdoeken en medicijnen, het verrichten van eerste hulp en het inrichten van kleine noodziekenhuizen. Slechts in enkele plaatsen werd ook aan het reddingswerk meegeholpen.
8 Maandag 2 februari
Maandagmiddag op 2 februari kwam de hulp van buiten het rampgebied op gang. Allerlei organisaties, waaronder Nederlandse en buitenlandse legereenheden, kwamen met boten, vliegtuigen, helikopters en amfibievoertuigen. Duizenden soldaten reisden met de trein naar het zuiden. Zij kwamen niet verder dan de randen van het rampgebied. Daar moesten ze iets anders doen, helpen bij het verhogen van dijken met zandzakken. Vliegtuigen werden ingezet en er vonden voedseldroppings plaats, dat wil zeggen dat er pakketten met voedsel uit een vliegtuig naar beneden worden gegooid met een parachute eraan, zodat ze langzaam naar de grond en dus naar de getroffen mensen zweven. Uit heel Nederland kwamen vrijwilligers naar het rampgebied om te helpen.
9 Een vergeten eiland
Van Schouwen-Duiveland heeft iedereen die buiten dit eiland woonde lange tijd niet geweten hoe erg het daar was. Pas maandagmiddag 2 februari vloog het eerste verkenningsvliegtuig over het eiland. Veel mensen verkeerden er nog steeds in benauwde situaties. Dat was ook het geval op Goeree-Overflakkee. Daar konden die dag wel hulpgoederen worden gedropt. Veel bewoners van de beide eilanden gingen die avond in of op geïsoleerde huizen, kerken, boerderijen hun derde nacht en vijfde vloed tegemoet.
10 Dinsdag 3 februari
Op dinsdag kwam de redding pas echt goed op gang. Hulpverleners kwamen op honderden schepen het rampgebied binnen. Mensen werden uit hun benauwde posities bevrijd en in veiligheid gebracht. In werkelijkheid was de ramp dinsdagavond voorbij. Nog niet alle mensen waren gered, maar er vielen geen doden meer. Het Rode Kruis startte een inzamelingsactie voor kleding, schoenen, bedden, dekens, enz. Aan de oproep om spullen werd zo massaal gehoor gegeven dat er al snel veel meer materiaal beschikbaar was dan direct nodig was. Veel vrijwilligers meldden zich om te komen helpen of om slachtoffers onderdak te bieden.
11 Evacuatie
Vanuit de opvangcentra, waar iedereen werd opgevangen, werden de vluchtelingen die niks meer hadden ondergebracht bij gastgezinnen, die hen graag onderdak aanboden. Het was voor de mensen die geëvacueerd waren en ook de gastgezinnen wennen en aanpassen. Veel slachtoffers waren gewond of in de war. Bovendien waren velen nog nooit van huis weggeweest. Zij konden zich maar moeilijk aanpassen in hun nieuwe omgeving. Maar jongeren die zonder hun ouders waren geëvacueerd hadden er soms minder moeite mee. Eind februari werd de eerste fase van de evacuatie afgesloten. Meer dan 100.000 mensen waren toen geëvacueerd.
12 Hulpgoederen
Landen over de hele wereld stuurden hulpgoederen naar de getroffen gebieden. Argentinië zond 680 dekens en 500 lakens, uit Duitsland kwamen 1.200 rubber laarzen, Scandinavische landen stuurden 40.000 sponzen en houten prefabwoningen. Dit zijn woningen die ze in de fabriek in losse delen maken zodat deze in het rampgebied makkelijk in elkaar gezet kon worden. Engeland schonk snoepgoed, uit Griekenland kwam een vliegtuig met levensmiddelen met onder andere 45 kisten krenten, India zond 500.000 jute zakken, uit Italië kwam een trein met 1.000.000 zandzakken, de Nederlandse Antillen gaven 300 zaklantaarns, Nigeria zond 500 dekens, Zwitserland schonk 2.000 paar sokken, en nog veel meer. Een stroom goederen kwam Nederland binnen. Het Rode Kruis zorgde voor de verdeling van de spullen, wat een ongelofelijke klus was. Door de goede organisatie was de enorme voorraad hulpgoederen binnen vier maanden opgedeeld.
13 Liefdadigheidsacties
Arme burgers verzonnen allerlei acties om geld in te zamelen: lege flessenacties, waardebonnenacties, karweitjesacties, sportwedstrijden, 'Snertveldslag' (soldaten verkochten erwtensoep), loterijen, mode-shows, concerten, kunstexposities. Al het geld was ingezameld voor slachtoffers van de Ramp. Er werd ook een boek, getiteld 'De Ramp' uitgegeven, waarvan de opbrengst eveneens ten goede kwam aan de slachtoffers van de Watersnoodramp 1953. In totaal werd er voor alle slachtoffers meer dan f.143 miljoen, ongeveer € 60,5 miljoen opgehaald.
14 De schoonmaakploegen
Toen het water eindelijk was gezakt werd de puinhoop pas goed zichtbaar. Overal lag wrakhout, kapotte meubels, puin van ingestorte huizen, lichamen van dode dieren en alles was bedekt met een dikke laag modder. De Nederlandse Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening nam het schoonmaakwerk ter hand. Ook kwamen er 'slik- en sopploegen' helpen. Dat waren vrouwen uit Friesland en een aantal andere delen van het land. Weer andere groepen vrouwen kwamen voor de schoonmaakploegen en andere werkers koken. In het voorjaar en in de zomer van 1953 hielpen ook padvinders en huishoudschoolleerlingen met opruimen. Het akeligste werk was het opruimen van de kadavers (lichamen van dode beesten). Dat werd vooral gedaan door mannen uit de getroffen gebieden zelf, de 'kadaverploegen'. De kadavers werden met karren, wagens en schepen afgevoerd naar destructiebedrijven, waar ze werden vernietigd.
15 Overleden
De kadaverploegen kwamen bij het opruimen ook lichamen van verdronken mensen tegen. De menselijke lichamen werden naar speciale ruimten gebracht waar ze door familieleden moesten worden geïdentificeerd. Dat was soms heel moeilijk omdat de lichamen niet altijd meer herkenbaar waren. Dan moest de familie goed kijken naar sieraden of kleding of schoenen om zeker te weten dat het verdronken slachtoffer hun vermiste familielid was.
In Zeeland bleven 131 mensen vermist. Er wordt aangenomen dat ze zijn verdronken, maar hun lichamen zijn nooit gevonden, waardoor de families al die tijd niet weten wat er met hun vermiste familieleden is gebeurd.
16 Hulpacties
Kinderen die door de ellende van de Watersnoodramp ziek waren geworden, werden naar speciale herstellingsoorden gebracht om in een rustige, veilige omgeving weer beter te worden. Voor gezonde kinderen die de Watersnoodramp hadden overleefd werden allerlei activiteiten georganiseerd. Duizenden kinderen kregen in de zomer van 1953 een vakantie aangeboden in Nederland of zelfs in Italië, in de vorm van dagtochten of in een kindervakantiekamp. Ook voor de wintermaanden werden activiteiten voor kinderen opgezet.
Vaak waren de mannen achtergebleven in de getroffen gebieden om te helpen met opruimen. Zij leefden gescheiden van hun geëvacueerde vrouwen en kinderen. Dat was voor sommigen niet altijd even makkelijk. Ze misten hun gezin. Andere mannen vonden het juist prettig om hard te werken. Voor veel vrouwen, die in een gastgezin in hun eentje voor de kinderen moesten zorgen, was het vaak moeilijker. Ongeveer 1.000 huisvrouwen die vanwege de meegemaakte dingen niet meer waren bestemd tegen de zware huishoudelijk taken door de zenuwslopende evacuatieomstandigheden, mochten bijkomen in een rustkamp.
17 Naar huis
Na verloop van tijd konden de eerste mensen weer naar huis. Daar moesten ze vaak helemaal opnieuw beginnen en een veilig thuis maken. Maar de herinnering aan de Ramp en het missen van vrienden en familie blijft.
Overzicht van de schade
18 Slachtoffers
Tijdens de ramp overstroomde een gebied van ongeveer 150.000 hectare in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. In dit gebied woonden toen circa 600.000 personen. In totaal zijn er 1.836 mensen om het leven gekomen, waarvan 865 in Zeeland, 677 in Zuid-Holland, 247 in Noord-Brabant en 7 in Noord-Holland. 40 Stierven later aan hun verwondingen. Het Rode Kruis bracht in 1953 een lijst uit met de namen van alle omgekomen slachtoffers. Hieruit bleek dat Schouwen-Duiveland het zwaarst was getroffen.
19 Geëvacueerden
Ongeveer 72.000 inwoners uit het zuidwestelijk rampgebied moesten voor langere tijd worden geëvacueerd. Op 1 mei waren hiervan nog 24.000 en op 1 oktober nog 11.000 mensen niet
teruggekeerd.
Meer dan 47.000 stuks vee en 140.000 stuks pluimvee kwamen om in het water. Zo'n 3.000 woningen en 300 boerderijen werden verwoest en meer dan 400.000 woningen en 3.000 boerderijen waren beschadigd.
Bijna 200.000 hectare grond kwam onder water te staan. De totale materiële schade werd geschat op 1,5 miljard gulden, ruim 680 miljoen euro.
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
Vet goede spreekbeurt! =D
Echt cool ;D
14 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
sommigen dingen kloppen niet dat moet je even veranderen
13 jaar geleden
Antwoorden