De rechtspraak bij de Romeinen
De Koningstijd en de periode van de Vroege Republiek De koningstijd was van 753 voor Chr tot ongeveer 500 voor Chr. Vanaf ongeveer 500 voor Chr begon de Republiek.
Het recht In de koningstijd was er in Rome tussen het recht en de religie een nauw verband. Het recht dat toen bestond heette het Archaïsche recht. Het Archaïsche recht bestond uit menselijk recht (ius) en goddelijk recht (fas). Beiden werden niet duidelijk van elkaar gescheiden. Het fas werd uitgelegd als het goede gedrag tegenover de ongeschreven regels tussen mensen en goden. Het tegenovergesteld was nefas. Ius werd uitgelegd als gedrag dat niet schadelijk was tegenover je medeburgers. Het tegenovergesteld hiervan was iniuria. Wat aangeeft dat ius en fas dicht bij elkaar stonden was dat de rechtspraak van die tijd in handen was van de pontifices, de priesters. Een belangrijk kenmerk was dat het archaïsche recht alleen voor de Romeinse burgers gold.
De wetgeving Tijdens de koningstijd zouden de senaat en de volksvergadering over wetten gestemd hebben die door de koning waren voorgeschreven. Waarschijnlijk waren de wetten gewoon uitspraken van de koning die bindend waren. De eerste belangrijke wetgeving in de Republiek is de Wet van de Twaalf Tafelen. De twaalf tafelen waren de bestaande gewoontes op het gebied van recht die waren opgeschreven. De plebejers, de onderlaag van de samenleving, waren niet tevreden met hoe ze werden behandeld, en op het moment dat de groep plebejers groter was dan de groep patriciërs, de bovenlaag van de samenleving, begonnen ze een strijd. Na tien jaar te hebben gestreden gaven de patriciërs toe en werden er rechten op schrift gesteld. Zo ontonden er tien tafelen. Maar de plebejers waren nog niet tevreden en er werden nog twee tafelen toegevoegd en werden ze op het Forum Romanum geplaatst. De oorsponkelijke tekst van de tafelen is niet bewaard gebleven, waarschijnlijk zijn ze verloren gegaan toen Rome in 387 voor Chr in brand was gestoken door de Kelten. Over het materiaal waarvan ze waren gemaakt zijn de meningen verdeeld. We weten nu van de twaalf tafelen, omdat schrijvers delen ervan in hun verhalen hebben verwerkt.
De rechtspraak In de Romeinse geschiedenis is er gebruik gemaakt van drie verschillende procesvormen. Het legis actio-proces, het formula-proces en de cognitio extraordinaria. In de koningstijd en de vroege Republiek werd het legis actio proces gebruikt. De formula en de cognitio bestonden toen nog niet en werden later pas gebruikt. Het legis actio proces bestond uit twee fasen: in fase 1, in iure, werd bekeken of er een rechtzaak zou komen en zo ja hoe die gevoerd zou worden. Een priester had de leiding over deze fase. Maar later werd die taak overgenomen door een praetor. Tijdens deze fase moest de praetor zich aan bepaalde richtlijnen houden om te beslissen of een probleem een rechtzaak werd. In de tweede fase, apud iudicem, mochten beide partijen bewijs aanvoeren en werd er een uitspraak gedaan door de iudex, de rechter. De rechter was door de priester aangewezen. Het was niet mogelijk om in hoger beroep te gaan omdat beide partijen van te voren hadden ingestemd met welke rechter erbij zou worden gehaald. Hiermee hadden ze dus ook beiden gelijk ingestemd met het vonnis dat die rechter zou gaan geven. De eiser moest er ook zelf voor zorgen dat de straf, als die gegeven was, werd uitgevoerd. Hiervoor mocht hij alle mogelijk middelen gebruiken. Ook buiten de rechtspraak werden de priesters vaak om advies gevraagd, zo kwam het dat de adviezen, ookwel responsa genoemd, zorgden voor nieuwe wetten. De gewoonten, de Wet der Twaalf Tafelen en de latere wetten werden door het volk de ius civile genoemd.
De periode van de Late Republiek Van ongeveer 360 voor Chr tot 27 voor Chr was de periode van de Late Republiek.
Het recht Omdat de Romeinen heel wat land hadden veroverd en dus machtiger waren geworden, voldeed het Archaïsche recht niet meer. Het Archaïsche recht was heel nauw verbonden met religie en gold alleen voor Romeinen. En aangezien de Romeinen met andere volken en andere gewoontes te maken kregen was het recht niet meer goed genoeg. Dus werden er veranderingen aangebracht. De macht van de priesters werd volledig verplaatst naar de praetoren, en er kwam een aparte praetor voor het recht van de mensen die niet Romeins waren.
De wetgeving Tijdens de Republiek maakte de comitia centuriata, die bestond uit patriciërs, de wetten die leges werden genoemd. Die leges waren bindend voor alle burgers. De concilium plebis, de volksvergadering van de plebejers, maakte ook wetten, plebiscieten, maar die waren alleen bindend voor de plebejers. Later toen er meer gebied was veroverd en er nog meer plebjers bij waren gekomen, werden ook de plebiscieten bindend voor iedereen.
De rechtspraak Tijdens de periode van de late Republiek waren er twee soorten rechtspraak, namelijk de civile rechtspraak en de strafrechtspraak. De civile rechtspraak: Civile rechtspraak gaat over problemen tussen burgers. De praetor zorgde voor de rechtzaken in de civile rechtspraak. De praetor moest zich houden aan de ius civile. Maar niet voor alle problemen gaf de ius civile een oplossing, en dus gingen de praetoren rechten aanpassen en vernieuwen. Die wetten worden de ius praetorium genoemd. Onder andere hierdoor kwam er een nieuw soort proces. Het nieuwe proces heette het formula-proces. Ook het formula-proces bestond uit twee fasen: fase één was net als bij het legis actioproces de in iure. Het belangrijkste verschil met de legis actio is dat de praetor zich niet meer aan richtlijnen hoefde te houden en dus zelf kon beslissen of iets een rechtzaak werd of niet. Als een probleem een rechtzaak werd, raadpleegde de praetor zijn edict. In het edict gaf de praetor aan hoe hij dat jaar zou gaan rechtspreken. De partijen en de praetor kozen samen één of meerdere rechters, er was een speciale lijst met daarop de namen van burgers die als rechter gekozen konden worden, en werd er een formula opgesteld. Een formula was een hele korte samenvatting van het conflict en de uitspraak die de rechter moest doen. Een voorbeeld staat op je handout. Fase twee, apud iudicem, was het aanvoeren van bewijs en het overtuigen van de rechter. Beide partijen konden hiervoor een advocaat inhuren, deze advocaten die zowel hun pleidooi hielden als adviezen gaven, werden iuris prudentes genoemd. Dat men advocaten kon inhuren was ook een verschil met het legis actio-proces. Iedereen kon advocaat zijn, maar over het algemeen waren de advocaten mannen uit de senatorenstand. De advocaten kregen officieel geen geld voor hun optreden. Toch deden ze het vaak omdat je hiermee een goede reputatie kreeg, wat voor meer stemmen zorgde als je je als kandidaat stelde voor de magistraatsverkiezingen. Ook was het zo dat de mannen uit de senatorenstand beter konden redeneren omdat ze les hadden gehad in de Griekse retorica. Aan het einde van de tweede fase sprak de rechter het vonnis van de formula uit, dat bindend was. Ook hier was het niet mogelijk om in hoger beroep te gaan, omdat de partijen zelf de rechter hadden uitgekozen en zelf de formula hadden opgesteld.
Strafrechtspraak In de vroege republiek was er zo weinig sprake van strafrechtspraak dat er geen bronnen van zijn te vinden. In de late republiek was er meer strafrechtspraak, maar nog niet echt veel. Dit kwam omdat de strafrechtzaak alleen een rechtzaak werd als het probleem schadelijk was voor de staat. En meestal was het zo dat het probleem alleen voor die individu schadelijk was, en dus kwam er geen rechtzaak. Bij de sommige problemen kwam het wel tot een rechtzaak, maar de gang van zake is niet bekend. Rond 200 voor Chr had Rome zich ontwikkelt tot een grote stad en dus kwamen er ook meer problemen. Toen moeste het systeem veranderd worden. Als eerst werden er lage magistraten aangesteld om recht te spreken over zaken als geweld, brandstichting, diefstal enzovoorts. Ten tweede werden er speciale rechtbanken ingesteld voor misdrijven die bedreigend waren voor de staat. De procedure hiervan ging als volgt. Als een praetor de zaak aannam, werd door loting de rechtbank samengesteld. Men kon hier wel in hoger beroep gaan, bij een hogere rechter of bij senaat, en aangeklaagde burgers met aanzien konden door betaling van doodstraf verbanning maken.
De Vroege Keizertijd De vroege keizertijd duurde van 27 voor Chr tot 284 na Chr.
Het recht Tijdens de republiek was de rechtsvorming in handen van de senaat, maar in de Keizertijd kwam alles in handen van de keizer. Het formula proces bleef bestaan, maar er ontstond ook een nieuw soort proces: de cognitio extraordinaria. Hierbij wordt een bindend vonnis uitgesproken door de keizer of door een keizerlijk ambtenaar.
Wetgeving In eerdere tijden kwam het heel af en toe voor dat een wetsvoorstel van de senaat gelijk werd ingevoerd zonder de toestemming van de comitia. In de keizertijd kwamen bijna alle wetten zo tot stand, mede doordat de comitia steeds slechter was gaan functioneren. Het initiatief van de wetsvoorstellen kwam vrijwel altijd van de keizer. In het begin hadden de besluiten nog geen betrekking op burgerlijke problemen, maar halverwege de tweede eeuw werd het veel meer en aan het einde van de tweede eeuw bereikte het zijn hoogtepunt. Toen debatteerde de senaat ook niet meer over de voorstellen van de keizer, maar nam ze gelijk aan. Aan het begin van de derde eeuw werden de wetsvoorstellen niet eens meer aan de senaat gegeven en dus was de senaat als rechtsbron verdwenen. De keizers hebben niet alleen het rechtssysteem veranderd, maar ook vernieuwd. Zo kwam het ook voor dat burgers problemen voorlegden aan de keizer, en het antwoord van de keizer daarop, rescripta, was geldig omdat het van de keizer kwam. Als de keizer als rechter optrad was zijn vonnis, decreta, ook geldig. Verder ging de keizer ook zelf edicten opstellen, die, in tegendeel tot de edicten van de praetoren, altijd geldig waren, en niet maar één jaar. De edicten, rescripta en decreta heetten samen constitutio.
De rechtspraak In het begin van de Keizertijd bleef het formula-proces gewoon bestaan, er waren slechts hier en daar veranderingen door de invloed van de keizer. Al sinds 50 voor Chr werden er al geen rechtsmiddelen opgenomen in het praetorische edict, maar door keizer Hadrianus werd het edict definitief door schrijver Julianus opgeschreven. De speciale rechtbanken die in de republiek waren ontstaan, bleven ook nog een lange tijd in de keizertijd bestaan en ze zijn zelfs uitgebreid door keizer Augustus. Het formula-proces werd in 342 afgeschaft, en werd de cognitio extraordinaria, die al eerder was ontstaan, officieel gebruikt als proces bij elke rechtzaak, behalve bij strafrecht. Daar golden nog steeds de speciale rechtbanken. De cognitio extraordinaria bestond uit één fase waarin de keizer of een keizerlijke ambtenaar recht sprak. Alle soorten rechtzaken werden met dit proces behandeld. Ook bij dit proces was het mogelijk om in hoger beroep te gaan bij de keizer, als het vonnis van een ambtenaar kwam, omdat de partijen niet zelf hun rechter kozen. Bij het strafrecht sprak de keizer alleen, met af en toe hulp van een adviseur, recht. Zo kwam het dat de speciale rechtbanken verdwenen. Omdat de keizer zoveel macht had, viel een groot deel van de macht van de senaat weg, en dus gaf de keizer ook de senaat de macht recht te spreken. De senaat ging over zaken als afpersing en schending van de Romeinse keizer. Ten tijde van Tiberius werden er ook andere zaken door de senaat berecht. De aangeklaagden in die zaken waren meestal senatoren of leden van de senatorenstand. Maar door Commodus, rond 180, werd de macht van de senaat verminderd en later verdween die zelfs helemaal. Zo was de macht om recht te spreken weer helemaal bij de keizer en zijn ambtenaren.
De Late Keizertijd De late keizertijd duurde van 284 tot 565.
Het recht In de late keizertijd was het wetgeving helemaal in de handen van de keizer.
De wetgeving De oude leges en plebiscieten werden niet meer gebruikt en de rechtsbron werd de keizerlijke constitutio. Met de splitsing van het rijk in 395 veranderde er niet heel veel in de wetgeving. Soms werden er nieuwe wetten aangenomen en soms namen oost en west die van elkaar over. In het Oosten van het Rijk waren de meeste Griekse invloeden van Griekse filosofen.
De rechtspraak Voor het proces bij een rechtzaak kwamen meerdere regels. Zo kon de rechter niet zelf meer beslissen wat hij waardevoller vond: feiten, getuigenissen of bewijsmateriaal. De waarden hiervan werden allemaal vastgelegd. Ook waren de advocaten nu speciaal geschoold. Ze hadden les gehad op speciale rechtsscholen. Ook hoorden ze bij een soort vereniging en moesten ze zich aan allerlei regels houden. Wat ook een grote verandering was, was dat als je iemand had aangeklaagd en je bleek geen harde feiten te hebben, kon je naar je eigen geëiste straf worden vervolgd. En dus namen de strafprocessen af.
Rechtsscholen De eerste rechtsschool ontstond in de vroege keizertijd (tweede eeuw) in Rome. In de derde eeuw kwam er eentje in Beiroet. Het doel van deze scholen was de jongeren op te leiden tot een baan in het ambtenaren apparaat. Aan het einde van de studie kregen de studenten een certificaat en konden zij aan het werk als advocaat.
De Justiniaanse wetgeving. In 527 kwam keizer Justinianus aan de macht van het Oost-Romeinse Rijk. In 528 gaf hij een speciale commissie de opdracht alle keizerlijke constituties te verzamelen. De commissie mocht delen vervangen, weglaten, vernieuwen, uitbreiden en veranderen. In 529 werd het onder de naam Codex Justinianus uitgebracht. Deze heeft om onbekende redenen niet lang bestaan. Vervolgens stelde hij een nieuwe commissie aan om een verbeterde wetgeving te maken. Deze noemde hij de Digesten. De Digesten bestonden uit 50 boeken met daarin het verzamelde werk van 39 juristen. Nadat deze uit was, heeft keizer Justinianus nog meer constituties uitgegeven die men de Novellen noemt. Veel later ontstonden er in andere delen van Europa ook het Caconieke recht en het Germaanse recht, daarom wordt het Justiniaanse recht sinds de 17e eeuw het Corpus Iuris Civilis genoemd.
Wat hebben wij overgehouden aan het rechtssysteem van de Romeinen? Omdat we delen van boeken hebben overgehouden uit de tijd van de Romeinen, is de rechtspraak ook grotendeels bewaard gebleven. Onze rechtspraak is op de rechtspraak van de Romeinen gebaseerd, natuurlijk is het niet helemaal hetzelfde, want de tijden zijn anders, maar er zijn wel overeenkomsten te vinden. Zo hebben wij nu ook advocaten die voor ons pleiten, je kunt in hoger beroep gaan als je het niet eens bent met het vonnis, de kerk en de rechtspraak zijn gescheiden, en de rechters zijn niet degenen die de wetten bedenken. De belangrijkste bronnen die we hebben over de rechtspraak bij de Romeinen zijn: - Het geschrift Enchiridium van schrijver Pomponius - Het leerboek voor de rechtsscholen van jurist Gaius - De Digesta van keizer Justinianus.
REACTIES
1 seconde geleden
N.
N.
`wow goed gedaan hier kan ik echt super veel info uit halen voor mijn werk stuk!!!
12 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Heel goed stuk, heb je toevallig een bron waar je de informatie uit gehaald hebt?
11 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
death note?
7 jaar geleden