De Germanen
Het gebied wat we pas veel en veel later onder de naam \"Duitsland\" kennen werd bevolkt door Germaanse stammen. Deze jagers, boeren en krijgers slaagden erin de Romeinen in hun opmars te stuiten: tijdens de slag in het Teutoburger Wald (9 n. Chr.) wisten zij onder leiding van Arminius de Cherusker een groot Romeins leger te verslaan. De Romeinen trokken zich in de tijd daarna terug uit het gebied tussen de rivieren de Elbe en de Rijn. Ze bezetten daarmee overigens nog wel een deel van Germanië. Steden als bijvoorbeeld Keulen (Latijn: Colonia) hebben hun naam aan de Romeinen te danken. Om zich tegen overvallen van Germaanse stammen te
kunnen verdedigen bouwden de Romeinen een soort grensversterking. Het Romeinse rijk verloor in de daaropvolgende eeuwen aan macht en betekenis. Tijdens de volksverhuizingen wisselden de Germaanse stammen hun woongebieden door heel Europa.
Karel de Grote & het rijk van de Franken
Vanaf ca. 400 n. Chr. kreeg één stam steeds meer macht: de Franken. De bekendste vorst, Karel de Grote leefde rond 800. Hij slaagde erin een groot gedeelte van Europa onder zijn controle te brengen: Frankrijk, Italië en Duitsland ten westen van de Elbe. Na de dood van de zoon van Karel de Grote, Lodewijk de Vrome, kregen zijn drie zonen elk een deel van het rijk. Dat gebeurde in het Verdrag van Verdun (843 n. Chr.) Lodewijk de Duitser kreeg het oostelijk deel van het rijk, waaruit later het Duitse rijk zou ontstaan. Uit het westelijk deel zou later Frankrijk voortkomen. In het jaar 911 werd de eerste Duitse koning, Kondrad I, gekozen door de adel. Het was toen zo dat men weliswaar gekozen werd, maar ook familie moest zijn van de vorige koning. Vanaf de 13e eeuw kozen de voornaamste leenmannen, de keurvorsten, de koning. De eerste koningen moesten hun macht delen met machtige stamhertogen. Pas het koningsgeslacht van de Ottonen slaagde erin de macht van stamhertogen enigszins terug te dringen. Otto I. Veroverde grote delen van Italië en liet zich in 962 in Rome door de paus tot keizer kronen. Deze kroning werd sindsdien min of meer een verworven recht.
Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie (911-1806)
De naam van het keizerrijk was aanvankelijk \"Romeinse rijk\", sinds de 13e eeuw \"Heilige Romeinse rijk\" en vanafde 15e eeuw: \"Heilige Romeinse rijk der Duitse natie\". Uit de naam is duidelijk te zien dat hun zichzelf als opvolgers van de Romeinse keizers beschouwde. Pas vanaf de 15e eeuw gaat hun het woord Duitsland gebruiken. De keizers beschouwden zich vaak verheven boven het pausdom, wat tot grote conflicten met de kerk leidde. Bijvoorbeeld over de vraag wie nieuwe bisschoppen mocht benoemen. De keizers hadden er belang bij hun bezit door zelf gekozen bisschoppen te laten besturen; die konden het immers niet wijgeren. De machtige concurrenten van de keizer, de hertogen en graven, hadden op die manier het nakijken. Maar toch lukte het de vorsten telkens weer om de macht van de keizer te minderen , het rijk was versnipperd in vele kleine gebieden. Ook werden de steden steeds belangrijker. De macht van de keizer nam alleen maar af; eigenlijk stelde die vanaf ca. 1350 niet zo veel meer voor. Vanaf 1254 tot 1273, gedurende het \"Interregnum\" was er zelfs door onenigheid geen algemeen erkende keizer. Vanaf ca. 1400 was het keizerschap vrijwel onafgebroken in handen van het geslacht van de Habsburgers. Zij probeerden door \"Hausmachtpolitik\" (zoveel mogelijk het eigen gebied te vergroten), hun macht en invloed te vergroten.
Reformatie
In 1517 protesteerde Martin Luther tegen misstanden in de kerk, zoals de handel met aflaten en het verbranden van ketters. Door middel van betaling kon men zijn zonden als het ware afkopen. De \"aflaat\" was dan een bewijs hiervoor. Luther sloeg met zijn kritiek de spijker op de kop. In de onrustige tijd die volgde kwam het behalve tot een scheuring in de kerk (katholiek en protestant) ook tot een opstand van rijksridders (1522/23) en boeren (de \"Bauernkrieg\",1525). De opstanden werden in de kiem gesmoord. De regionale vorsten profiteerden van de godsdienstvrede van Augsburg (de \"Augsburger Religionsfrieden\", 1555). Niet de keizer maar zijzelf mochten voortaan het geloof van hun onderdanen bepalen. Hoewel ca. 80% van alle gebieden protestants was, konden de katholieken later een belangrijk deel in de \"tegenreformatie\" terugwinnen.
De dertigjarige oorlog (1618-1648)
De godsdienstige en politieke verdeeldheid leidde tot de vorming van verbonden, zoals de Protestantse Unie (1608) en de Katholieke Liga (1609). In de daarop volgende Dertigjarige Oorlog probeerden de Habsburgse - katholieke - keizers tevergeefs hun macht te herstellen. Grote delen van Duitsland werden in de oorlog verwoest, de bevolking werd vrijwel gehalveerd door oorlog, honger en ziekte. In de vrede van Westfalen (1648) verloor het rijk omvangrijke gebieden aan Zweden en Frankrijk; Zwitserland en de Nederlanden werden zelfstandige staten en de regionale vorsten verkregen nu vrijwel alle rechten ten opzichte van de keizer. Zelfs het sluiten van verbonden met buitenlandse mogendheden. Het keizerschap was vanaf dat moment weinig meer dan een ceremonieel geworden.
Absolutisme
De vele Duitse vorsten oriënteerden zich in de 17e en 18e eeuw op allerlei gebieden naar het voorbeeld van het absolutisme in Frankrijk. De vorst was daar de \"absolute\" heerser: \"L\'état, c\'est moi\" (de staat, dat ben ik), zei de Franse koning Lodewijk XIV en beriep zich er op, door God (\"von Gottesgnaden\") als heerser op aarde benoemd te zijn. Door de almacht van de vorst kon deze doen en laten wat hij wilde. De staat werd strakker georganiseerd. Ook werd de organisatie van de staatsfinanciën en ambtenarij op orde gebracht, wat door toegenomen inkomsten een vast leger (i. p. v. huursoldaten) mogelijk maakte. De economie werd ondersteund (\"mercantilisme\"), ook door de oprichting van staatsbedrijven (\"Manufakturen\"). Al met al werd de staat vaak efficiënter geleid, de bewoners echter meer en meer uitgebuit. Veel vorsten maakten hun residentie tot een middelpunt van pracht en praal. Het was het tijdperk in de kunst van de Barok en Rococo. En ook daarin deden de vorsten de Franse stijl na. Men bouwde pronkpaleizen en liet grote tuinen aanleggen. Ook werden hofdichters en -musici in dienst genomen. Een aantal Duitse vorstenhuizen slaagde erin hun macht duidelijk te vergroten. Het waren Beieren, Brandenburg (het latere Pruisen), Sachsen en Hannover.
De Verlichting
De 18e eeuw noemde men destijds al de eeuw van de Verlichting (\"Aufklärung\"). De kunsten en wetenschappen maakte een grote opleving door, mede omdat die zich in de grote belangstelling van de vorsten konden verheugen. Niet langer bepaalde uitsluitend de kerk de visie van de mensen op hun wereld. Niet langer bepaalde de angst voor het hiernamaals het leven, nu men begon te ontdekken dat veel natuurfenomenen wetenschappelijk te verklaren waren. Dat zorgde er ook voor dat men dacht het leven grotendeels zelf te kunnen bepalen, als je de wetten van de natuur maar kende. Dit leidde tot een groot vertrouwen en optimisme ten aanzien van de wetenschap en de toekomst van de mensheid. Het optimisme van de Aufklärung verwoordde de filosoof Leibniz met zijn uitspraak dat we \"in de beste van alle werelden leven\". De filosoof Kant riep in zijn werk op de \"zelfgekozen onmondigheid\" achter zich te laten. Door rationalisme (denken) en empirisme (waarneming) zou men de werkelijkheid in kaart kunnen brengen. De Verlichting had ook op politiek gebied zijn uitwerking. Niet langer werden vorsten en hun onderdrukking als Gods wil ervaren. Veel grote namen komen voort uit deze tijd. Een willekeurige greep: Leibniz, Wolff en Kant (filosofen), Lessing (schrijver), Bach, Telemann, Haydn (musici).
De opkomst van Pruisen
Met name onder de \"soldatenkoning\" Friedrich Wilhelm I. werd de basis voor de macht van Pruisen gelegd. Zo werd 72% van de staatsinkomsten in het leger en de organisatie daarvan geïnvesteerd. Zoveel dat men later wel eens zei: \"Pruisen heeft een leger, dat er een staat op na houdt. \" Ook de opbouw en de economie van het land werden krachtig ondersteund, men haalde daarvoor zelfs vakmensen uit het buitenland, waaronder Nederland. De \"soldatenkoning\" eiste van zichzelf en zijn onderdanen eenvoud, vroomheid, en een strikt plichtsbesef. Met de troonbestijging van Friedrich der Große (1712-1786) in 1740 veranderde de relatief vreedzame politiek van Pruissen. In diverse oorlogen, waaronder de 7-jarige oorlog (1756-1763) ontnam het o. a. Silezië (\"Schlesien\") aan het machtige Oostenrijk. De overwinning werd uiteindelijk op het nippertje bereikt en ging met onvoorstelbare verliezen en leed gepaard. Friedrich II spreekt velen tot op de dag van vandaag tot de verbeelding. Hij leed onder de strenge opvoeding van zijn vader en probeerde zelfs te vluchten. Hij genoot van filosofie en muziek, terwijl zijn vader hem juist tot een geduchte militair wilde maken. Uiteindelijk is hij dat toch geworden toen hij eenmaal op de troon zat. Als \"filosoof op de troon\" duldde hij soms beslist andere meningen en was niet alleen ten opzichte van de godsdienst van zijn onderdanen tolerant. Maar als het er op aankwam onderscheidde hij zich niet van een andere vorst uit die tijd en regeerde met harde hand. In de 19e eeuw was men ijverig op zoek naar een glorieus nationaal verleden en werd Friedrich als een nationale held verheerlijkt. Schoolkinderen moesten de namen van de veldslagen en overwinningen uit het hoofd leren. Pas na de Tweede Wereldoorlog was er plaats voor een meer nuchtere kijk op het leven en werk van Friedrich der Große.
Opbloei van de kunsten: Klassik
Als het niveau van de kunst gedurende een bepaalde tijd een uitzonderlijk hoog niveau bereikt, noemt men dat ook wel de \"Klassieke tijd\", in het Duits: Klassik. Voor de Duitse literatuur was de periode van ca. 1750-1830 een absolute bloeiperiode. Met name de dichters Lessing, Goethe, Schiller en Von Kleist slaagden erin, de literatuur tot een hoog niveau te brengen, dat voor andere Europse landen niet langer onder hoefde te doen. In nauwelijks 50 jaar had men zich los weten te maken van uitsluitend Franse voorbeelden en een eigen traditie bepaald.
Franse revolutie
Vol ontzetting volgden de Duitse vorsten de Franse Revolutie (1789) en de revolutionaire onrust daarna, toen letterlijk de koppen van de adel rollen: de Franse koning en zijn vrouw werden onthoofd. De adellijke, feodale standenmaatschappij, waarin het volk aan de grillen van vorsten overgeleverd was had afgedaan. Burgers eisten vrijheid van meningsuiting, gelijkheid voor de wet en het splitsen van de macht in een wetgevende, uitvoerende en controlerende macht. Een poging van Pruisen en Oostenrijk om Frankrijk aan te vallen mislukte en leidde tot een tegenaanval van Napoleons troepen. Napoleon veroverde vrijwel geheel Duitsland. De Duitse vorsten moesten grote gebieden afstaan en zich aan Frankrijk onderwerpen.
Naar aanleiding van de revolutionaire veranderingen in Frankrijk ontstonden ook in Duitsland allerlei bewegingen die meer vrijheid en nationale eenheid wilden. Menigeen vond dat Duitsland eindelijk ook een eenheid zou moeten vormen, in plaats van een verzameling van mini-staatjes, die ieder voor zich niet in staat waren om serieus politiek te voeren. De roep om meer vrijheid en eenheid leidde echter niet tot eenzelfde revolutie zoals in Frankrijk. De kwam vooral omdat Duitsland - anders dan het centralistische Frankrijk - zo versnipperd was, dat nieuwe ideeën zich moeilijker konden verspreiden. Bovendien was Duitsland bezet door Franse troepen.
De Rheinbund
Duitsland werd onder Napoleon drastisch hervormd: bisdommen gingen in staatsbezit over, voormalige vrije rijkssteden (nog uit de middeleeuwse keizertijd) verloren hun zelfstandigheid. Een aantal staten werden in 1806 onder toezicht van Napoleon tot de zogenaamde Rheinbund (Rijn-bond) samengevoegd. De laatste Duitse keizer, Franz II. , legde in 1806 de rijkskroon neer, waardoor het \"Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie\" nu ook officieel ophield te bestaan. In de Rheinbund-staten werden hervormingen ingevoerd: Er kwam een wetgeving (Code Napoleon) die de principes van de Franse revolutie ook in Duitsland introduceerde: iedereen is ongeacht zijn afkomst voor de wet gelijk, scheiding van staat en kerk, scheiding van justitie en uitvoerende macht, recht van bezit enz. Ook in Pruisen werden beperkte veranderingen ingevoerd: de opheffing van het lijfeigenschap, vrijheid om bedrijven op te richten, zelfbestuur van de steden. Maar vaak bleef het ook bij halfslachtige veranderingen. Invloed en inspraak bleef voor de meeste burgers zeer beperkt en slechts enkele Zuid-Duitse vorsten waren bereid om met een grondwet te werken. Het tijdperk van het absolutisme, waarin heersers onbeperkte macht over hun onderdanen hadden was echter definitief voorbij.
Bevrijdingsoorlogen (1813-1815)
De legers van Pruisen, later ook Engeland en Oostenrijk versloegen definitief de Franse troepen. Maar na zijn afzetting als Franse keizer in 1814 kwam Napoleon een jaar later terug en viel opnieuw aan. In België, tijdens de slag bij Waterloo in 1815, werden zijn troepen echter vernietigend verslagen. Napoleon werd op het eiland St. Helena gevangengezet. De bevrijdingsoorlogen bevorderden sterk de nationale beweging, die een verenigd Duitsland wilde bereiken.
De Duitse Bond
De overwinnaars uit de bevrijdingsoorlogen tegen Napoleon kwamen in 1814 en 1815 in Wenen bijeen. Tijdens het congres van Wenen besloten de Europese vorsten een nieuwe indeling van de diverse landen en hun grenzen. Doelstelling was een nieuw Europees machtsevenwicht en het voorkomen van revoluties. De droom van velen, dat er nu eindelijk een vrij, verenigd Duitsland zou ontstaan, bleef echter een droom. In plaats van het oude rijk ontstond onder voorzitterschap van de Oostenrijkse keizer en diens kanselier Metternich de Deutscher Bund. Dit was een los samenwerkingsverband van 37 zelfstandige Duitse staten, dat alle nationale bewegingen en liberale vrijheidsbewegingen de kop indrukte; een periode van \"restauratie\" brak aan. De pers werd (nog steeds) gecensureerd, de universiteiten gecontroleerd en politieke bewegingen verboden of beperkt. Er werd weliswaar een Bondsdag in Frankfurt opgericht met afgevaardigden, maar Pruisen en Oostenrijk maakten feitelijk samen de dienst uit in de Duitse bond.
De nationale beweging
Eind 18e, begin 19e eeuw brak het nationale bewustzijn in brede kringen door. De ideeën van de aanhangers van nationale beweging bleven soms vaag. Terugkerende elementen zijn: Duitsland wordt opgevat als een culturele eenheid, als gemeenschappelijk lot van het Duits volk, en - naar Frans voorbeeld (patriottisme) - als een politieke eenheid. Allerlei belangrijke personen pleitten voor nationale eenheid, soms zeer fanatiek. Zo meende de schrijver Ernst Moritz Arndt: \"een volk te zijn, is de religie van onze tijd\". Gelijktijdig met de nationale beweging waren er allerlei vrijheidsbewegingen actief, die o. a. voor een eerlijke wetgeving en justitie, menings-, verenigings- en persvrijheid vochten.
Industrialisatie
Rond deze tijd begon de modernisering en industrialisering in Duitsland op gang te komen. De eerste spoorwegen werden aangelegd, grote fabrieken ontstonden, steden groeiden als kool. In 1834 werd de Deutscher Zollverein (\"tolvereniging\") opgericht, zodat de handel tussen de Duitse staten onderling eenvoudiger werd. Door de industrialisatie ontstonden een grote groep fabrieksarbeiders. Door de snelle toename van de bevolking ontstond er een overschot aan arbeidskrachten, waardoor de lonen daalden en de armoede drastisch toenam. Sociale voorzieningen bestonden nog vrijwel niet. In 1844 kwamen de wevers in Silezië in opstand tegen hun ellendige levensomstandigheden. Het Pruisische leger sloeg de opstand hardhandig neer.
Revolutionaire bewegingen 1830-1848
De Franse juli-revolutie van 1830 gaf de Duitse nationale bewegingen en vrijheidsbewegingen nieuwe moed. Diverse Duitse staten moesten toestaan dat er wetgeving kwam, die burgers een bescheiden invloed gaf. In maart 1848 grepen in Frankrijk opnieuw revolutionaire bewegingen hun kans. Ook in vrijwel alle Duitse staten moesten de vorsten concessies doen aan de opstandige burgers. In Berlijn gingen betogers de barrikaden op. De Pruisische vorst Friedrich Wilhelm IV. werd gedwongen zijn medeleven voor de gestorven revolutionairen te betuigen. Hij zegde toe, dat Pruisen in Duitsland op zal gaan. Maar nadat de opstand was neergeslagen wilde hij hier niets meer van weten. In andere delen van Duitsland eisten radicalen een democratische republiek, weer anderen overhandigden de vorsten petities, waarin zij om meer invloed en nationale eenheid vroegen. In 1848 deden een aantal liberale intellectuelen een poging om een eenheidsstaat op democratische grondslag te stichten. In de Paulskirche in Frankfurt kwam het eerste nationale parlement, de Nationalversammlung, bijeen. De liberalen vormden de grootste groep onder de afgevaardigden. Zij streefden naar een constitutionele monarchie met een beperkt kiesrecht. De 586 parlementsleden legden o. a. de grondrechten van de burgers vast. Ook aan wetgeving, die een brug moest slaan tussen de tradities van de vele kleine autonome staten en de toekomst (algemeen kiesrecht, volksvertegenwoordiging) werd gewerkt. De constitutionele status van het te vormen nationale Duitsland leidde tot grote verdeeldheid. Sommigen wilden een federale staat samen met Oostenrijk (de \"Großdeutsche Lösung\"); anderen een nationale staat onder leiding van Pruisen (de \"Kleindeutsche Lösung\"). Maar door de grote onderlinge verschillen was het erg moeilijk om het eens te worden. Uiteindelijk koos men voor de \"kleindeutsche Lösung\" en bood het parlement aan de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV. de (erfelijke) Duitse keizerskroon aan. De koning weigerde. Hij wilde niet de keizerskroon ontvangen als gevolg van een revolutie. Het parlement, door critici spottend het \"professorenparlement\" genoemd, werd niet gesteund door de machthebbers in de Duitse staten. Nadat een aantal volksopstanden in de kiem gesmoord werden, slaagden zij er juist in, hun macht te behouden en de hervormingen weer ongedaan te maken. In 1850 werd de Duitse Bond nieuw leven ingeblazen. De \"revolutie\" was weer terug bij af.
Bismarck en de eenwording van Duitsland
Pruisen ontwikkelde zich vanaf ca. 1850 ook economisch (o. a. door de zware industrie en de machinebouw) tot de machtigste staat op Duitse bodem. Maar de Pruisische ministerpresident Otto von Bismarck wist de liberale burgers, ondanks hun toenemende economische macht en invloed, grotendeels buiten spel te houden. In het Pruisische parlement trotseerde hij in 1862 de liberale \"Fortschrittspartei\", toen deze een beslissing over uitgaven voor het leger tegen wilde houden. Hij regeerde zelfs zonder de instemming voor de staatsuitgaven, die hij volgens de grondwet van het parlement moest hebben. De \"Fortschrittspartei\" durfde niet verder te gaan dan luidkeelse protesten in het parlement. De \"vuurvreter\" Bismarck gebruikte zijn macht in Pruisen, om ook binnen Duitsland zijn invloed uit te oefenen. Ook hij streefde naar een nationale eenheid, maar dan \"van boven af\", dus niet gedragen door democratische of liberale eenheidsbewegingen, die de macht van de adellijke grootgrondbezitters zouden aantasten. In de Duits-Deense oorlog (1864) vochten Oostenrijk en Pruisen nog zij aan zij tegen Denemarken. Het doel, de inlijving van Schleswig, Holstein en Lauenburg bij de Duitse bond, werd bereikt. Maar Bismarck was ervan overtuigd dat Oostenrijk en Pruisen nooit lang bijeen zouden kunnen blijven in de Deutscher Bund. Daarom streefde hij naar een Duitsland onder Pruisische leiding. Na onenigheid met Oostenrijk over het bestuur van de samen veroverde Deense gebieden vond hij dat Oostenrijk via een militaire confrontatie uit de Deutscher Bund gezet moest worden. In de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog (1866) versloeg Pruisen Oostenrijk. De Duitse Bond werd opgeheven, in haar plaats kwam de Norddeutscher Bund, die alle staten ten noord van de rivier de Main omvatte. Dit alles onder leiding van Pruisen. Oostenrijk had nu geen bemoeienis meer met de ontwikkelingen in Duitsland. De Zuidduitse staten betrok Bismarck door handelsverdragen steeds meer bij de Norddeutsche Bund. Pruisen werd nu zo machtig dat Frankrijk niet langer wil toekijken. In de Frans-Duitse oorlog (1870/1871) streden de Norddeutscher Bund en de formeel onafhankelijke Zuidduitse staten aan Pruisische zijde. De Frans-Duitse oorlog was een bewuste confrontatie van Bismarck, mede bedoeld om de nu bedreigde Zuidduitse staten in de armen van de Norddeutscher Bund te drijven, wat ook lukte. Mede door de overwinningsroes van 1870/1871 stond niets de oprichting van een verenigd Duits rijk meer in de weg. Na de Franse nederlaag kon Bismarcks wens werkelijkheid worden. De Norddeutscher Bund ging op in een nieuw keizerrijk. De zuidelijke staten sloten zich hierbij aan. Het op Frankrijk veroverde Elzas-Lotharingen werd ingelijfd, Frankrijk moest een groot bedrag aan herstelbetalingen betalen.
Het keizerrijk tijdens Bismarck
De Duitse eenheid kwam niet door de vrije wil van het volk tot stand, maar van bovenaf. Het was dan ook zeker niet de bedoeling dat het volk meer inspraak en invloed zou krijgen. Het kiesrecht in de parlementen van de diverse Duitse staten zelf kende nog grote verschillen. In elf staten was er bijvoorbeeld nog een klassenkiesrecht, dat aan het inkomen gebonden was. In sommige staten maakte nog steeds uitsluitend de adel de dienst uit. Hoewel Duitsland inmiddels een industrienatie geworden was en Engeland naar de kroon begon te steken, bleef de macht in handen van de adel en het officierskorps in het leger, dat voor het grootste deel uit diezelfde adel bestond. Binnen het nieuwe keizerrijk, dat als bondsstaat uit vier koninkrijken, zes groothertogdommen, vijf hertogdommen, zeven vorstendommen en drie vrije steden bestond, was Pruisen de allesoverheersende factor. De wetgeving was afgeleid van die van de Norddeutscher Bund. Het parlement, de Rijksdag, werd naar algemeen en gelijk kiesrecht door mannen vanaf 25 jaar gekozen. De Bondsraad bestond uit vertegenwoordigers van de vorstendommen. In de Bondsraad beschikte Pruisen over een vetorecht. Bovendien vormde het met 17 van de 58 afgevaardigden de grootste groep. De Rijksdag stemde over de wetsvoorstellen van de regering en over de begroting, maar kon niet de rijkskanselier of de regering wegsturen. De rijkskanselier werd benoemd door de keizer en was alleen aan hem verantwoording schuldig. De regeringsleden werden door de rijkskanselier benoemd en waren geen verantwoordiging schuldig aan het parlement maar aan de rijkskanselier. De keizer zelf was behalve staatshoofd ook opperbevelhebber van het leger. De Bondsraad werkte mee aan de wetgeving. Negentien 19 jaar lang regeerde Bismarck als Rijkskanselier. De keizer - die liever koning van Pruisen was gebleven - gaf hem feitelijk de vrije hand. Bismarck wist dat Frankrijk het verlies van Elzas-Lotharingen niet kon vergeven en Duitsland vijandelijk gezind zou blijven. Hij sloot met succes allerlei vredes- en niet-aanvalsverdragen (bijv. met Oostenrijk-Hongarije (1879) en met Rusland (1887)) om de positie van het jonge Duitse keizerrijk in Europa te stabiliseren en nieuwe conflicten en oorlogen te vermijden. Maar in zijn binnenlandse politiek bleek Bismarck over een minder gelukkige hand te beschikken. Van democratische bewegingen en oppositie in de Rijksdag moest hij niets hebben. Onder zijn belangrijkste \"Rijksvijanden\" telde hij de linker vleugel van de liberale burgerij en de georganiseerde arbeidersbeweging. Voor de werkelijke economische en maatschappelijke problemen van de snel groeiende industriestaat Duitsland had Bismarck als conservatieve vertegenwoordiger van de landadel geen oog. Na aanslagen op de keizer dwong hij door middel van het \"Sozialistengesetz\" (de socialistenwet) de opkomende sociaal-democraten vanaf 1878 twaalf jaar lang tot een vrijwel ondergronds bestaan. Toch groeide hun aantal afgevaardigden sterk in de verkiezingen. Ook lukte het hem niet om de arbeidersbeweging de wind uit de zeilen te nemen door sociale wetgeving, zoals de ziektekostenverzekering, de ongevallen-, de ouderdoms- en invalidenverzekering enz. De Duitse werknemers hielden er de modernste sociale wetgeving van Europa aan over, maar kozen van verkiezing tot verkiezing meer voor de sociaal-democratische SPD. Verder was Bismarck beducht voor het katholicisme, wat tot de zog. \"Kulturkampf\" leidde. De katholieken waren in zijn ogen - anders dan de protestantse Pruisen - immers \"slaaf van Rome\" en daarom in zijn ogen onbetrouwbare landgenoten.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
slechte presentatie...
10 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
intresant
8 jaar geleden
Antwoorden