VOORWOORD.
Deze scriptie is gemaakt als praktische opdracht voor het vak geschiedenis.
We weten allemaal dat Haarlem het moeilijk heeft gehad in de tachtigjarige oorlog onder het beleg door de Spanjaarden. Namen uit deze tijd zien we zelfs nu nog terug in straat- namen en gebouwen.
In dit werkstuk wordt beschreven wat de aanloop was voor het belegeren van Haarlem.
De zeven maanden durende belegering zelf wordt hier ook in beschreven en er wordt verteld over de tactieken en strategieën van de belegeraars en verdedigers. De gevolgen van de capitulatie van Haarlem komen aan bod en hoe dat past in het verdere verloop van de oorlog.
De belangrijkste vraag, en dus de hoofdvraag van dit werkstuk, is echter wat Haarlems rol is geweest in de tachtigjarige oorlog en wat het belang van het behouden van Haarlem was voor het verloop daarvan.
INLEIDING
Mijn scriptie wil ik gaan houden over Haarlem in de tachtigjarige oorlog. Deze oorlog met Spanje is altijd wel een interessant onderwerp omdat het eigenlijk een begin van het ontstaan van de Nederlanden is zoals wij die kennen. Ik heb dit onderwerp gekozen omdat het lot van Haarlem erg belangrijk was voor het verloop van de oorlog. Als Haarlem zou vallen, zouden veel steden in Holland in de handen van Alva vallen.
Ik wil me in deze scriptie vooral gaan richten op de belegering van Haarlem door de troepen van Alva. Over hoe de mensen zich verdedigden tegen een grote overmacht, het overleven in een omsingelde stad, de regelmatige bestormingen, de hongersnood die op een gegeven moment in de stad heerste en het huren van huurlingen om de stad te verdedigen.
Ik heb veel boeken gelezen over de tachtigjarige oorlog. Ook heb ik thuis een boek over de belegering van Haarlem. We hebben thuis een bundel boeken over de tachtigjarige oorlog. Ook zijn er diverse sites op internet over dit onderwerp en boeken in de bibliotheek.
1. ONTSTAAN VAN DE OORLOG.
Ongeveer in de helft van de 16e eeuw bestonden de Nederlanden uit zeventien verschillende gewesten. De verschillen tussen deze gewesten waren groot. Zo had ieder van deze gewesten hun eigen normen en waarden, eigen regeringen en eigen wetten.
De heren in Bourgondië hadden door huwelijken, erfenissen en aankopen grote delen van de Nederlanden en Europa in handen gekregen. De koning van Bourgondië, Filips de Schone, kreeg door zijn huwelijk het Spaanse rijk in handen. Zo kreeg zijn zoon (Karel V) op latere leeftijd een groot rijk onder zijn gezag. Toen Karel V eenmaal aan de macht kwam vond hij dat er meer eenheid nodig was in zijn gewesten en gaf daarom macht aan invloedrijke landheren. Daar was Willem van Oranje er een van. Hij werd stadshouder in de Nederlanden. Ook benoemde Karel V zijn half zus Margreta van Parma tot landvoogd van de Nederlanden. Zelf vertrok hij naar Spanje waarna in 1555 zijn zoon Fillips de II hem opvolgde. Fillips de II nam vrijwel dezelfde regeermethode aan als zijn vader maar hield geen rekening met de edelen. Die vonden dat ze te weinig macht hadden en begonnen in opstand te komen. De opstand werd alleen maar heviger toen de katholieke Fillips II het opkomende protestantisme de kop in probeerde te drukken door de protestantse mensen (ketters) op de brandstapel te zetten en te vervolgen. Door de vervolging van de protestanten in Nederland, groeide de opstand tegen de katholieke Fillips de II en de katholieke Nederlanders. Margreta van Parma kon de situatie steeds moeilijker onder controle houden. In Nederland ging een groep edelen met elkaar samen werken. Zij stuurden een brief naar Margreta van Parma om te stoppen met het harde optreden tegen de protestanten. Deze brief werd genegeerd door Fillips de II. Ondertussen groeide de onrust in Nederland, er heerste honger en de mensen hadden steeds grotere kritiek op de katholieke kerk. De katholieken kerk zouden corrupt zijn en teveel van god zijn afgegroeid. De protestantse leiders organiseerden hagenpreken om het nieuwe geloof leven in te blazen en hun onvrede tegen de katholieken kerk te uiten. Op een gegeven moment was de woede zo groot dat de opstandige bevolking katholieke kerken en kloosters aanviel. Kerken werden leeggeroofd, beelden werden om gegooid en vernietigd. De rellen gingen als een vlaag door heel Nederland en kerken werden beroofd en vernield. Deze gebeurtenis staat bekend als de beeldenstorm. Toen Fillips de II over de beeldenstorm hoorde werd hij razend. Hij stuurde daarom een groot leger van 8000 man infanterie en 1200 ruiters onder leiding van de hertog van Alva naar Nederland om orde op zaken te stellen.
2. OORLOG IN DE NEDERLANDEN
*De hertog van Alva was een der bekwaamste generaals van Karel V en Fillips II. Hij behoorde tot de belangrijkste adviseurs van Fillips II en bekleedde de hoogste bestuurlijke functies in enkele van diens niet Spaanse landen. Alva’s uitgangspunt voor zichzelf en voor anderen was onvoorwaardelijke trouw aan de vorst en de kerk. Met grote rechtlijnigheid trachtte hij dit standpunt door te voeren, hard optredend tegen allen die daarvan afweken. Hoewel sommige van zijn maatregelen duidelijk goede kanten hadden, wekten zij toch woede op door het gebrek aan tact waarmee ze werden afgekondigd of doorgevoerd.
Alva stond al voordat hij in Nederland aan kwam, bekend als een bikkelharde man die niets tolereerde. Als men zich tegen hem verzette zou hij dat met harde hand de kop indrukken. Hij had bij de aankomst in Nederland dus al een slechte naam. Dit werd nog eens versterkt toen Alva zijn leger aanvulde met Waalse en Duitse troepen. Het leger was nu zo’n 67.259 man sterk en deze werden ingekwartierd bij Nederlandse burgers. De ingekwartierde soldaten misdroegen zich dikwijls. Voor mensen die opstandig waren tegen de koning en de katholieke kerk, stichtte Alva vrijwel meteen na zijn aankomst in Nederland een rechtbank (ook wel bekend als de “bloedraad”). In deze rechtbank werden ketters en opstandelingen veroordeeld en terechtgesteld. Alva arresteerde zelfs mensen die hem de eed van trouw hadden afgelegd en beschuldigde hen van hoogverraad. Nog 1100 andere vonden de dood door de bloedraad en nog eens 9000 werden vogelvrij verklaard. Een van deze was Prins Willem van Oranje. Toch was de reactie op de bloedraad anders dan waar Alva op gehoopt had. Zijn doel was de mensen bang te maken zodat ze hem wel zouden gehoorzamen. De reacties van de mensen op de bloedraad waren eerder een gevoel van afkeer dan van angst.
Een andere maatregel die Alva nam (op financieel gebied) was het heffen van extra belastingen. Zo zou er 1% vermogens belasting moeten worden betaald (de honderdste penning). En 10% omzetbelasting (de tiende penning). Vooral de weerstand tegen de tiende penning was groot. Daarom werd deze ook bijna nergens geïnd.
Het verzet tegen Alva groeide, er werden vooral in Duitsland veel plannen voor verzet tegen Alva gesmeed. Een van de grootste verzetleiders was Willem van Oranje. Hij was in de Nederlanden vogelvrij verklaard en was daarom naar Duitsland gevlucht. Hij vond dat in Nederland godsdienstvrijheid moest heersen en dat er ook ruimte moest zijn voor het protestantse geloof. Hij verzamelde in Duitsland troepen om een inval op Nederland uit te voeren. Op 3 drie plaatsen zou men Nederland binnen vallen, Vanuit Frankrijk in het zuiden en vanuit Duitsland in het midden en het noorden.
De aanval had echter weinig resultaat, de troepen uit het zuiden werden al verslagen voordat ze de grens konden bereiken en ook de troepen uit het noorden werden verslagen.
Alleen de troepen die het centrum aanvielen (onder leiding van Willems jongere broer Lodewijk) hadden succes. Zij sloegen de troepen
van Alva terug. Kort daarna werden ook zij door
Alva’s troepen verslagen. Willem van Oranje bereidde een nieuwe aanval voor op de Nederlanden. Hij moest echter, voordat hij iets kon beginnen, al terug trekken. Zijn geld was op en kon daarom de huurlingen niet betalen. Hij had geen steun gekregen van Duitsland. Ook bleek dat lang niet alle Nederlandse steden in opstand waren gekomen tegen de Spaanse koning. Van hen kon hij dus ook geen steun verwachten.
*De enige hulp die Willem, of eigenlijk zijn broer Lodewijk in het noorden, geboden werd kwam van een aantal ballingen, die schepen hadden uitgerust en als ‘Watergeuzen’ de geschiedenis zouden ingaan. In de volgende jaren trachtte prins Willem deze leiders op verschillende manieren aan zich te binden, om hen van een ordeloze troep kaapvaarders om te vormen tot een gedisciplineerde oorlogsmarine. Maar Willems pogingen liepen in feite op niets uit. Veel Geuzen bleken te bandeloos en weigerden de bevelen van de prins te gehoorzamen. Teveel ook waren zij op zichzelf aangewezen, omdat zij geen vaste uitvalsbasis hadden. Bovendien ontbrak het Oranje aan geld om gages en levensmiddelen te betalen, zodat de geuzen in hun eigen levensonderhoud moesten voorzien door aanvallen op koopvaardij schepen en plundertochten op het platteland, hun beruchte “landgangen “. Daardoor waren zij mede de oorzaak van de tijdelijke verslechtering van de economie in de jaren na 1568.
Na zijn nederlagen zocht Willem steun bij de calvinisten in Nederland. Er waren nogal wat factoren die een samenwerking in de weg stond. Zo vond Willem dat de Calvinisten en de Lutheranen zich samen moesten voegen tot een Nederlandse protestantse kerk.
De calvinisten waren het hier niet mee eens. Ondanks deze onenigheid zouden de Nederlandse Calvinisten samen werken in het verzet met Willem.
Eind maart 1573 probeerden echter de Geuzen, met een vloot van 26 schepen, onder leiding van “de woeste” Willem van der Marck, naar het noorden te komen. Diezelfde tijd heerste er een grote storm in het Noordzee gebied, die de Geuzen terug dreef naar het zuiden om vervolgens, op 1 april, de haven van Den Briel binnen te gaan, en zo met de 1100 man tellende floot het stadje zonder veel moeite in te nemen.
Door de inname van Den Briel schaarden de steden Enkhuizen en Vlissingen zich aan de kant van de geuzen. Toen Alva in deze steden troepen wilden legeren, sloten zij de poorten. Er werden geuzen de stad binnen gelaten om hem te verdedigen. Lang niet alle steden stonden echter aan de kant van de Geuzen.
Willem en zijn Broer Lodewijk hadden alweer nieuwe plannen bedacht voor een grote aanval op de Nederlanden. Zo trok Lodewijk met de voorhoede van een groter leger het zuiden van Nederland binnen, waar hij het stadje Bergen innam. De rest van zijn leger kwam echter niet omdat in Frankrijk de protestantse leiders vermoord waren. Alva, die in het zuiden een groot leger had samen gebracht, viel het door Lodewijk ingenomen stadje Bergen aan. Willem van Oranje viel vanuit het oosten aan en bezette Roermond. Vandaar trok Willem Brabant in om zijn broer uit het door Alva belegerde Bergen te bevrijden. Dit lukte hem echter niet. In september 1572 moest Lodewijk zich overgeven aan Alva. De grote aanval was mislukt.
Na de overwinning in Bergen op Lodewijk, ging Alva zich meer concentreren op het straffen van opstandige steden in Nederland. Hij gaf zijn zoon Don Frederik de leiding over een deel van zijn leger. Don Frederik trok het zuiden van Nederland in. Om de rest van de opstandige Nederlandse steden schrik aan te jagen, moordde het leger van Frederik de steden Mechelen, Zutphen en Naarden uit. Deze actie had succes, vele steden in Brabant, Gelderland, Drente, Friesland en Groningen zetten hun poorten voor het leger van Frederik open, om een moordpartij te voorkomen. Alleen Holland en Zeeland hielden stand. Daarom trok Frederik met zij leger naar Haarlem.
3. HET ONDERHANDELEN
Toen Don Frederik bij Haarlem aankwam hoopte hij dat de stad, na de moordpartijen in Naarden, Mechelen, en Zutphen, zijn poorten wel open zou zetten. Er werd overlegd in het stadhuis wat men nu zou doen. Het Haarlemse bestuur besloot afgezanten naar Don Frederik te sturen. Don Frederik ontving deze afgezanten zeer vriendelijk. Hij beloofde over de belangen van de stad te onderhandelen met z’n vader, Alva. Hij zei tegen de onderhandelaars dat ze moesten terug keren naar de stad en de garnizoenen (die daar waren gestationeerd om de stad te verdedigen) te laten vertrekken. Dit was echter makkelijker gezegd dan gedaan, de bevolking van de stad was het totaal niet eens met het opgeven van de stad aan Alva. Hopman Wigbolt Ripperda was de grote drijfveer achter deze ontevredenheid. Ripperda liet de onderhandelaars in de boeien slaan. Hij vond dat degenen die onderhandelden met Alva verraders waren. Het stadsbestuur kwam bijeen en besloot dat de stad werd verdedigd tegen de Spanjaarden. Dit werd onder luid gejuich medegedeeld aan het stadsvolk. De kogel was door de kerk. Een botsing met het Spaanse leger was een feit.
Het eerste waar de stad voor moest zorgen waren voldoende troepen om de stad te verdedigen. Zo werd er een beroep gedaan op troepen bij overste Lazarus Muller, die met twaalf vedels (een vendel is driehonderd man) Duitse huurlingen, een nabij gelegen vlootbasis (dichtbij Spaarndam) beschermde. De volgende dag stond hij met tien vendels voor de poort van Haarlem. Vier vendels werden de stad binnen gelaten om die te beschermen, de rest werd in de omgeving gestationeerd.
De protestantse Ripperda liet de (katholieke) grote kerk ombouwen tot een protestantse.
Toch was een overgroot deel van de stadsbevolking, hoewel Oranje gezind, toch katholiek. Deze mensen vonden dat je niet perse een voorstander van Alva’s praktijken hoefde te zijn als je katholiek was. Toch waren het de protestanten die de leiding hadden over de stad.
4. DE AANVAL OP SPAARNDAM
Ondertussen hadden Noord-Hollandse Geuzen met een vloot van 40 à 50 schepen de toegang tot Amsterdamse haven geblokkeerd. De Amsterdamse haven was voor de Spanjaarden van groot belang. Via deze haven konden ze namelijk goederen, die nodig waren voor het Haarlemse beleg, vervoeren. Zo besloten de Spanjaarden eerst de haven van Amsterdam vrij te krijgen en daarna door te steken om Haarlem te belegeren. Zo deden de Spanjaarden meerdere pogingen de vloot te veroveren. Dit werd hen zeer lastig gemaakt door de barre weersomstandigheden, ze konden meestal hun kruitwapens niet gebruiken omdat het kruit weggeblazen werd door de wind. Bovendien vroor het. Een andere mogelijkheid om de vloot te overmeesteren was via Spaarndam.
De Spanjaarden wachten tot de dooi was ingevallen en vielen toen Spaarndam aan. De invallende dooi gaf een voordeel aan de Geuzen. De geuzen vloot raakte los en kon zo Spaarndam bijstaan in het gevecht. De Spanjaarden werden terug gedrongen. De Spanjaarden kregen het bericht dat de dijk bij Halfweg zou worden doorgestoken om het de Spanjaarden moeilijk te maken. Er werden toen 300 mannen heen gestuurd om dit te voorkomen. De mars naar de dijk was een grote ramp. Er heerste een zware storm en velen werden van de dijk geblazen. Later bleek dat het doorsteken van de dijk bij Halfweg een vals alarm was. De dijk was echter wel doorgestoken, aan de andere kant van Spaarndam. Ook hier werd 300 man heen gestuurd. Er ontstond een hevig gevecht bij de dijk tussen de Spanjaarden en Hollanders, ze werden overmeesterd en het gat in de dijk werd gedicht. De volgende dag deed Don Frederik nog een poging de Spaarndammer schans (verdediging) aan te vallen. Ze hadden ontdekt dat men via Spaanwoude de flank van de Spaarndammer Schans aan kon vallen. Er zou van drie kanten worden aangevallen, van voren, van rechts en van links. De frontale en de rechterflank aanvallen liepen uit op niets. De linker aanval had meer succes. Een groepje Geuzen die de Spaarndammers te hulp waren gekomen werd onderschept door de linkerflank troepen. Zij werden verslagen en moesten over het ijs vluchten. Hierdoor lieten ze de Spanjaarden de juiste weg over het ijs zien. Nu konden de Spaanse troepen Spaarndam van achter aanvallen. De Spaarndamse Schans werd zo van twee kanten aangevallen en leed een grote nederlaag. Er kwamen die dag circa driehonderd Hollandse troepen om terwijl de Spaanse verliezen gering waren.
Door de Spaanse overwinning was de haven van Amsterdam weer vrij en konden de Spanjaarden het beleg op Haarlem beginnen.
5. HET BEGIN VAN HET BELEG EN DE EERSTE STORMLOOP
Een dag na de overwinning op Spaarndam begint het beleg op Haarlem. Op 11 december 1572 verschenen de eerste soldaten voor Haarlem, vijfhonderd Spaanse soldaten onder leiding van Don Diego. Ze waren met spoed gekomen om te voorkomen dat de nabijgelegen gebouwen rond Haarlem (die de Spanjaarden onderdak konden bieden) afgebrand zouden worden. Zo zijn Het huis ter Kleef, het Leprozenhuis en het Reguliers klooster in handen van de Spanjaarden gekomen,die hier het hele beleg lang profijt van hadden.
Don Frederik kreeg een bericht dat er zo’n vierduizend man, onder leiding van Lumey, onderweg was naar Haarlem om zich daar in de Hout te vestigen om een complete insluiting van de stad door Spaanse troepen onmogelijk te maken. Frederik vertrok daarom de volgende dag met zevenhonderd haakbustiers, zestig man cavalerie en een leger Duitse huurlingen om dit leger te onderscheppen. Door het zeer mistige weer waren beide legers verrast toen ze ineens tegenover elkaar stonden. Het gevecht begon. Al snel moest het leger van Lumey het afleggen tegen het veel beter getrainde Spaanse leger. Het leger sloeg op de vlucht en de verliezen waren groot: achthonderd man. Ook de voorhoede van Lumey’s leger (die eerder de hoofdmacht was kwijt geraakt in de mist) werd onderschept en verslagen door Spaanse troepen.
Na een lange voorbereiding van beide partijen, begon op de ochtend van 18 december het Spaanse geschut op Haarlem te schieten. Na twee dagen zware beschietingen moesten de Spanjaarden overgaan tot een bestorming omdat hun munitie op was. Het wachten op nieuwe munitie zou de Haarlemmers de tijd geven de muren te herstellen. De stormloop was slecht voorbereid. De bres in de muur was niet groot genoeg. De Spanjaarden leden een grote nederlaag. Tweehonderd soldaten vonden de dood bij deze eerste stormloop. De Haarlemse verliezen bleven zeer gering, acht doden. Deze eerste overwinning was erg belangrijk, de Haarlemmers zagen nu dat ook de goed getrainde Spanjaarden een nederlaag konden lijden.
Bij het afslaan van de bestorming zou een vrouw (Kenau Hasselaar) met een vaandel van driehonderd vrouwen ten strijden zijn getrokken, en dapper hebben gestreden tegen de Spanjaarden. Dit is echter een verhaal. Er zijn wel vrouwen betrokken geweest bij het verdedigen van de stad maar vooral bij het versterken en repareren van de muren.
Na een paar weken hadden de Spanjaarden hun munitie gekregen en konden zij de beschietingen hervatten.
6. VERLOOP VAN DE BELEGERING
Op 5 januari 1573 krijgen de Haarlemmers versterking om de stad te verdedigen: een vendel Franse huurlingen onder leiding van Kapitein Manadares. Een dag later volgden er nog 3 vendels lichte ruiterij, lansiers, en schutters. Ongeveer een week later was er een leger van tweeduizend man in aantocht met voornamelijk Engelsen, Schotse, Duitse en Waalse huurlingen. Deze troepenmacht was door Willem van Oranje gestuurd om Haarlem te bevrijden van de Spaanse belegeraars. De Haarlemmers hadden fakkels op de toren gezet en de klok laten luiden om het hulpleger de goede kant op te leiden. Toch raakte deze in de dichte mist de weg kwijt. De meeste van hen keerde terug naar Willem die zich bij Sassenheim had gestationeerd. Op 17 januari werd de Haarlemse strijdmacht nog eens versterkt door 4 vendels waarvan 2 vendels de persoonlijke lijfwacht van de prins waren. De twee andere waren Schotse en Engelse huurlingen. Verder kreeg Haarlem op 31 januari nog een vendel Waalse huurlingen en 60 ruiters. Ook kon er een konvooi voedsel de stad binnen worden gebracht. Op 27 februari werd de Haarlemse verdediging nog eens versterkt door vijfhonderd soldaten, waarvan vierhonderd piekeniers. Deze extra troepen waren noodzakelijk omdat de Haarlemmers een uitval hadden gepleegd op de Spanjaarden en daarbij verliezen hadden geleden. Ook eiste het koude weer zijn tol. De troepensterkte in Haarlem was ondertussen zo’n 4000 man sterk. Ook waren er nog 600 burgers die mee vochten. Omdat de verliezen gering waren, was verdere versterking niet nodig. Ook in de maanden april en mei waren er nog genoeg troepen in de stad. Verdere versterking werd daarom terug gestuurd.
*Niet het gebrek aan mankracht, maar de steeds groter wordende voedsel tekorten dwongen de verdedigers zich op 13 juli 1573 ‘op genade of ongenaden’, dus onvoorwaardelijk, over te geven. Iets eerder hadden de zich in Haarlem bevindende Duitsers al getracht een overgave ‘op genade’ te bewerkstelligen. Als reden hiervoor gaven zij op dat zij zich afzijdig hadden gehouden bij het plunderen en beroven van de katholieke kerkelijke instellingen in Haarlem, in tegenstelling tot de Walen, die de kerken wel hadden leeggehaald en daarom wisten dat voor hen geen pardon bestond. De onderhandelingen van de Duitsers verhaastten het overgaveproces. Het legde hen geen windeieren. Na overgaven werden de troepen van de Duitse vendels, zo’n 500 à 600 man, door de binnentrekkende Spanjaarden, afgezonderd van de rest van het garnizoen en kregen een voorkeursbehandeling.
uit: ‘Garnizoensstad Haarlem.’ (p 14)
7. HAARLEM NA DE CAPITULATIE
Nadat de Haarlemmers zich hadden overgegeven, trokken vele Spanjaarden de stad binnen. De angst onder de Haarlemse bevolking en de soldaten was groot. Ze waren bang voor de vergeldingsmaatregelen van de Spanjaarden. De Spaanse troepen hadden onder het beleg grote verliezen geleden. Nadat er in de Grote kerk, een Rooms Katholieke dienst was gehouden, werden driehonderd Waalse soldaten naar de grote markt gebracht en onthoofd. Zij waren niet de enigen. Ook andere verdedigers werden geëxecuteerd. Zo verloor ook Ripperda met z’n mannen het leven. De Duitsers werden naar Het huis ter Kleef gebracht. Daar moesten zij de Spaanse koning beloven nooit meer tegen Spanje te vechten.
De stad werd na het beleg door de Spanjaarden gebuikt om troepen in te kwartieren.
Op 29 juli 1573 bedroeg de ingekwartierde legermacht zo’n vierduizend man. De soldaten waren ongedisciplineerd en ontevreden vanwege achterstallige betaling en sloegen aan het muiten en misdroegen zich. Er heerste een chaos in de stad. Daar kwam ook nog eens bij dat het straffen van de verdedigers van de stad gewoon door ging. Op 11 augustus 1573 werden ongeveer 250 Schotse en Engelse huurlingen geëxecuteerd. Een week later werden 200 leden van de Haarlemse schutterij gedwongen het Spaanse leger in te gaan en tegen Alkmaar te vechten. Er kwamen er maar weinig terug. Er zouden in het jaar 1573 ongeveer 1200 verdedigers geëxecuteerd zijn.
8. GEBRUIKTE OORLOGSTECHNIEKEN
Bij het belegeren van een stad komt heel wat kijken. Een stad in die tijd, was een zeer moeilijk in te nemen vesting. Om toch een stad succes vol te kunnen bestormen gebruikte men verschillende wapens en technieken.
Vaak ging een bestorming van een stad vooraf aan bombardementen met als doel een bres (gat) in de muur te schieten, zodat bij een stormloop de soldaten de stad gemakkelijk konden binnen dringen. Voor deze beschietingen gebruikte men zware kannonen, ook wel kartouwen of 48 ponders genoemd. Deze kannonen wogen drieëneenhalve ton en schieten drieëntwintig kilo wegende kogels af. Om doelen binnen de muren te kunnen raken, bouwde men een Kat. Dit is een verhoogd stuk land waarop men geschut plaatst om zo over de muren de kunnen schieten.
Een andere manier om een bres in de muur te krijgen is het graven van een gang onder de muur en daar een vat buskruit tot ontploffing te brengen. Om dit te voorkomen groeven de verdedigers ook weer gangen om met de vijandelijke mineurs af te rekenen. Er werden zo hele oorlogen onder de grond gevochten.
Om de muren te naderen zonder te worden beschoten maakte men zogenaamde sappe. Dit was het laatste stuk van een benaderingsloopgraaf. Een sappe was van boven afgedekt met hout om te vermijden dat de soldaten werden geraakt bij het naderen van de muur. Het aanleggen van zo’n sappe was een gevaarlijke klus. Er was weinig dekking tegen vijandelijk vuur.
Toen er uiteindelijk een bres in de muur geschoten werd en deze lastig te repareren was, bouwden de verdedigers er een muur om heen, de zogenaamde halve maan. Zo kwamen de soldaten, die door de bres heen waren gekomen, voor nog een muur te staan.
Als in de muur een groot genoeg gat zat, gingen de belegeraars over tot een stormloop.
Ze bestormden de muren en probeerden met ladders, de muren op te komen of via een bres de stad in te komen. Zo ontstonden er vaak bloederige gevechten die veel slachtoffers eisten.
De soldaten die in de tachtigjarige oorlog vochten, worden vaak onderverdeeld in 3 groepen. De piekeniers, musketiers en haakbusiers. Een piekenier had een piek als wapen. De piek is een soort lans van ca 18 voet. Deze waren zeer handig om in Nederland te gebruiken omdat de piek ook als poolstok gebruikt kon worden. De Piekenier kreeg vaak een hoger soldij omdat hij bij man op man gevechten een groot risico liep. De musketier had een musket als wapen. De musket is een kruitgeweer, dat ronde kogels afschoot. De musket was zo’n 160 lang en weegt ongeveer acht kilo. Door zijn gewicht, moest de musket op een oplegvork geplaatst worden om te schieten. Het schietbereik was ongeveer 250 meter. De Haakbusier had een haakbus (ook wel haak) als wapen. De haak was kleiner en lichter dan de musket en kon daarom snel en makkelijk worden gehanteerd, het bereik van de haak is echter kleiner dan die van de musket.
9. HET BELANG VAN HET BELEG VAN HAARLEM.
Doordat de Haarlemmers zich zo goed wisten te verzetten en het zo lang vol hielden tegen de Spanjaarden, lieten ze aan de rest van de steden in het Noorderkwartier (Noord-Holland boven de lijn Amsterdam - Haarlem) zien dat de machtige Spanjaarden wel degelijk verslaanbaar waren. Hierdoor besloten de steden Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Edam, Monnikendam, en Purmerent de kant van Prins Willem te keizen.
Omdat de Spanjaarden het beleg om Haarlem hadden geslagen, had Don Frederik 2 zeer strategische punten in handen. Hij dwong de Haarlemmers trouw te zijn aan Spanje, en hij had Amsterdam, dat hem de hele oorlog lang trouw gebleven was. Hij had dus nu controle over het gehele Noorderkwartier, het land boven de lijn Haarlem- Amsterdam. Het IJ en het Wijkermeer vormden een natuurlijke grens met als enige doorgang Haarlem. Nu Haarlem in de handen van de Spanjaarden was, kon het Noorderkwartier geen contact meer hebben met de rest van Nederland. Dit was zeer gunstig voor Don Frederik, aangezien hij de steden in het Noorderkwartier nog moest veroveren.
Omdat Haarlemmers de belegeraars zolang om de stad wisten te houden, had het Noorderkwartier de tijd een eenheid te vormen en een bestuursapparaat op te bouwen. Daar was al voor het beleg een begin mee gemaakt door Jonkheer Diederick Sonoy, die in april 1572 door Willem van Oranje was benoemd tot gouverneur van de steden Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Edam, Monnikendam, en Purmerend. In die functie moest hij orde en rust bewaren en de bevelen van hogerhand (Willem van Oranje) uitvoeren. Hij was tevens commandant van de garnizoenen in het Noorderkwartier. Hij richtte de ‘staten van Noorthollant’ op, de voorloper van de Provincie Noord-Holland.
Ook hadden deze steden de tijd om zich zeer goed voor te bereiden op een aanval van de Spanjaarden. Dit is vooral belangrijk geweest voor Alkmaar omdat die stad de Spanjaarden later een nederlaag bezorgde.
Nadat Haarlem zich had overgegeven aan de Spanjaarden, kon Don Frederik verder met zijn veldtocht naar het noorden. Hij sloeg het beleg om Alkmaar. Dit moest hij echter snel opgeven, hij kon Alkmaar niet innemen omdat men de dijken had door gestoken om het gebied rondom Alkmaar onder te laten lopen. Diezelfde oktober leed Alva’s vloot op de Zuiderzee een gruwelijke nederlaag. De opstandelingen hadden dus nog stand gehouden en de steden met belangrijke waterwegen in handen. Daar kwam nog eens bij dat een oude vijand van Spanje weer actief werd: de Turken. Hoewel deze een nederlaag leden tegen Spanje en z’n bondgenoten, waren ze nog niet verslagen. De Spaanse koning was dus nu verwikkeld in een oorlog op twee fronten. Daar kwam nog eens bij dat de oorlog in de Nederlanden Koning Fillip bijna al z’n geld gekost had.
Het hevige verzet in Nederland was de oorzaak van Alva’s harde optreden. Het Nederlandse volk zou pas weer handelbaar zijn als de tiende penning afgeschaft werd en de Bloedraad werd opgeheven. De koning beloofde de privileges van de Nederlanden te respecteren. Ook beschouwde hij Alva’s optreden mislukt, en ging opzoek naar een gematigd opvolger. Hij koos Don Luis de Requesens de gouverneur van Milaan. De strijd vond nu alleen in Noord-Holland en Zeeland plaats. Het werd een gevecht om strategisch gelegen plaatsen.
Nog onder Alva was het beleg om Leiden geslagen, in een poging om het platteland van het Zuiderkwartier in handen te krijgen. De broer van Willem van Oranje (Lodewijk van Nassau) deed een poging het beleg op Leiden af te leiden door vanuit Duitsland een nieuwe aanval te plegen. Ook hoopte hij dat hierdoor het Brabantse verzet weer actief werd. De afleiding werkte, de Spanjaarden gingen weg bij Leiden en Lodewijk tegemoet. Deze werd bij Mook verslagen. De Spanjaarden keerden weer terug naar Leiden en sloten de stad nog dichter in. Toch moesten de Spanjaarden de aftocht blazen, omdat de dijken bij Leiden doorgestoken werden en het land rondom de stad onder water liep. Requesens meende dat hij in het voordeel kwam als hij de waterwegen in handen had. Zijn vloot werd echter verslagen door de opstandelingen. Ook kwam Requensens veel geld tekort. Hij kon zijn troepen niet meer betalen. Sommigen hadden al 2 jaar geen soldij ontvangen. De ontevredenheid onder de Spaanse troepen groeide. Tot er in april 1574 muiterijen uitbraken. Requesens voelde zich daarom genoodzaakt in overleg te gaan met Holland en Zeeland, de opstandige provincies. Dit was het begin van onderhandelingen die later zouden leiden tot de totstandkoming van de Republiek Der Verenigde Nederlanden, die in 1648 bij de vrede van Munster door de Spanjaarden zou worden erkend.
NAWOORD
De Spaanse koning tolereerde het opkomende Protestantisme niet. In Nederland groeide de ontevredenheid, deze kwam tot een uitbarsting van geweld in de Nederlanden. Groepen mensen trokken door het land en plunderden en vernielde katholieke kerken. Dit was voor Filllips de druppel. Hij stuurde de hertog van Alva met een groot leger naar de Nederlanden om hier de rust te herstellen. Door het harde op treden van Alva werd de onrust echter alleen maar erger. Meer en meer steden kwamen in opstand. Alva stuurde zijn zoon Don Frederik op veldtocht om de opstandige steden in te nemen en te straffen.
Zo sloeg hij ook het beleg om Haarlem, dat zich na een dappere 7 maanden van verzet moest over geven. Wel had Haarlem de rest van Noord-Holland, dat het volgende doelwit was van Frederiks leger, de tijd gegeven zich voor te bereiden en een goed bestuurs- orgaan te vormen. Hierdoor kon Frederik Alkmaar niet in handen krijgen. Ook werd zijn vloot verslagen op de Zuiderzee. Toen ook de andere vijand van Spanje weer opdook (de Turken) en het slecht ging in Nederland, moest hij de Nederlanders wat meer met rust laten. Hij benoemde een nieuwe opvolger voor Alva. Maar ook deze kreeg de Nederlanden niet in zijn greep. Na een groot geld gebrek aan de kant van Fillips was deze genoodzaakt te onderhandelen met de Nederlanders. Dit leidde pas veel later tot de vrede van Munster.
Het blijkt dat Haarlem wel degelijk en grote rol speelde in het verloop van de oorlog. Zonder Haarlem was Alkmaar niet gevallen, en was Het Noorderkwartier geen eenheid geworden. Door Haarlem had het verzet standgehouden.
80 jarige oorlog & haarlem
5.9- Scriptie door een scholier
- Klas onbekend | 5164 woorden
- 27 februari 2002
- 385 keer beoordeeld
5.9
385
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.435 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Ver reizen? Zo gaan wij naar school!
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
Ik vind dat Willem niet de Nederlanden moest aanvallen.
13 jaar geleden
Antwoorden