Waar wordt epilepsie door veroorzaakt?
Epilepsie kan door een groot aantal andere aandoeningen ontstaan. Het is vaak moeilijk de oorzaak van epilepsie te achterhalen. In ruim de helft van de gevallen wordt er dan ook geen oorzaak gevonden, de epilepsie wordt dan idiopathisch genoemd. Wanneer een hersenbeschadiging de oorzaak is, wordt de epilepsie symptomatisch genoemd. De hersenbeschadiging zelf kan door veel verschillende dingen zijn ontstaan: een hersenbloeding, een zware hersenschudding, een hersentumor of een hersenontsteking. Vaak kan de hersenbeschadiging niet eens aangetoond worden.Als de hersenbeschadiging niet aangetoond kan worden, maar de epilepsie is waarschijnlijk wel symptomatisch, dan wordt de epilepsie cryptogeen genoemd. De oorzaak van epilepsie ligt vaak bij meerdere factoren: voor een deel ligt het bij de hersenaandoening, voor een deel is het erfelijkheid en voor een deel zijn het externe uitlokkende omstandigheden.
Mogelijke oorzaken
Epilepsie kan voor of tijdens de geboorte ontstaan. Een infectie of ziekte tijdens de zwangerschap, een aangeboren hersenafwijking of zuurstofgebrek tijdens de geboorte, kunnen later epilepsie tot gevolg hebben. Een minimale hersenbeschadiging gecombineerd met aanleg is soms al genoeg om later epilepsie te ontwikkelen. Het kan ook het gevolg zijn van een hersenbloeding, een hersentumor of een hersenbeschadiging na een ongeluk. Ook een ernstige ziekte kan epilepsie veroorzaken, zoals hersenvliesontsteking. Dit hoeft niet te betekenen dat iedereen na een ziekte of door een hersenbeschadiging epilepsie zal krijgen. Er moet altijd een zekere aanleg zijn. Alcoholisme kan de hersenen ook beschadigen en zo tot aanvallen leiden. Bepaalde aanlegstoornissen, ontstaan tijdens de zwangerschap, kunnen ook epilepsie tot gevolg hebben.
Littekenweefsel in de hersenen is vaak verantwoordelijk voor epileptische aanvallen. De littekens zijn ontstaan door een aandoening: een infectie, een abces, zuurstoftekort of een operatie. In de rand van het litteken worden vaak abnormaal functionerende hersencellen aangetroffen.
Soms is alleen een verhoogde aanleg de oorzaak. Als daar een andere oorzaak bij komt, is de kans op epilepsie groter dan bij iemand zonder erfelijke aanleg en is er een grotere kans dat er epilepsie zal ontstaan.
Erfelijkheid
Het is nog niet helemaal duidelijk welke invloed erfelijkheid precies heeft bij epilepsie, maar er is wel duidelijk dat het invloed heeft. Bij verschillende vormen van epilepsie horen ook verschillende mate waarin erfelijkheid een rol speelt.
Bij epilepsie die niet plaatsgebonden is speelt aanleg de belangrijkste rol. Bij de symptomatische vormen van epilepsie is dat in veel mindere mate het geval. De kans dat een kind epilepsie zal krijgen, kan uiteenlopen van minder dan 1% tot zelfs meer dan 50%. Bepalende factoren daarvoor zijn bijvoorbeeld: type epilepsie, aantal mensen in de familie met epilepsie en de mate van bloedverwantschap tot die familieleden. Zo is voor een kind van een ouder met idiopathische gegeneraliseerde epilepsie de kans op epilepsie ongeveer 8% als epilepsie verder in de familie niet voorkomt. Voor een kind van een ouder met partiële (plaatsgebonden) epilepsie is die kans 2 tot 3%. Deze kansen kunnen veel hoger zijn wanneer er wel meer epilepsie in de familie of bij eerdere kinderen voorkomt of als er een bepaalde duidelijke erfelijke oorzaak is gevonden.
Triggers
Vaak is het onduidelijk waarom iemand op een bepaald moment een aanval krijgt. Maar in sommige gevallen is een oorzaak wel duidelijk. Veel voorkomende oorzaken worden ook wel triggers genoemd. Sommige mensen krijgen een aanval: na overmatig alcoholgebruik, van grote spanning of emoties, door een tekort aan slaap, voor en tijdens de menstruatie, door sterke lichtprikkels of door sterke wisselingen van temperatuur zoals bij koorts.
Wie hebben er een vergrote kans? Exacte getallen over de mate waarin epilepsie voorkomt, zijn niet voorhanden. Mannen hebben ongeveer 15% meer kans om epilepsie te krijgen dan vrouwen. Alleen pyknolepsie, een absence-epilepsie bij kinderen, komt vaker voor bij meisjes dan bij jongens. Bij gebrek aan cijfers wordt er in Nederland voor de hele bevolking van uitgegaan dat 1 op de 150 mensen epilepsie heeft. Bij verstandelijk gehandicapten is de frequentie van epilepsie veel hoger dan gemiddeld: ongeveer 1 op 3. De hersenbeschadiging die verantwoordelijk is voor hun handicap zorgt ervoor dat er een verhoogde kans is om epilepsie te krijgen. Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat epilepsie het vaakst ontstaat in de jeugd, vóór het twintigste jaar. Dan volgt een periode tussen de 20 en 65 jaar waarin relatief weinig nieuwe gevallen bekend worden. Na het 65e jaar is er opeens weer een grotere kans om epilepsie te krijgen, en die kans stijgt dan ook als de leeftijd hoger wordt. Hoe functioneren de hersenen?
Hoe zien de hersenen eruit? De hersenen bestaan uit een aantal belangrijke onderdelen. Het meest opvallend zijn de grote hersenen. Ze bestaan uit twee helften of hemisferen, die opgebouwd zijn uit een aantal kwabben. Onder de grote hersenen zitten de kleine hersenen. Tussen de grote en kleine hersenen zit de hersenstam. De hersenstam verbindt de verschillende hersendelen en gaat via het verlengde merg over in het ruggenmerg.
Op een doorsnede van de hersenen kun je door hun kleurverschil duidelijk twee lagen onderscheiden. De buitenkant van zowel de grote als de kleine hersenen bestaat uit \'grijze stof\', ofwel hersenschors. In deze grijze stof zitten miljarden hersencellen. Eronder zit de witte stof. Die is grotendeels opgebouwd uit verbindingsvezels met isolatiemateriaal. Dit isolatiemateriaal bestaat weer uit cellen die veel vettige stoffen bevatten en er daardoor wit uitzien. Er lopen verbindingsvezels door de hersenstam en het verlengde merg naar het ruggenmerg om opdrachten naar de rest van het lichaam te sturen en ook om informatie te ontvangen. Een belangrijk deel van de informatie van buitenaf komt de hersenen binnen via de hersenzenuwen vanuit de zintuigen in het hoofd. Tot de hersenzenuwen behoren onder andere de reukzenuw, de oogzenuw en de gehoorzenuw. Via het ruggenmerg komt de informatie binnen vanuit de rest van het lichaam.
Hoe werken de hersenen? De hersenen bestaan uit een netwerk van verbindingen tussen miljarden hersencellen. Hersencellen, die ook wel neuronen genoemd worden, hebben een grote uitloper, die axon genoemd wordt, en een heleboel kleine uitlopers, deze worden dendrietengenoemd. De grote uitloper is lang, de kleinere uitlopers zijn veel korter. De plaats waar een uitloper van de ene zenuwcel de andere raakt, wordt synaps genoemd. Iedere zenuwcel met zijn uitlopers zit onder de synapsen. Het overbrengen van informatie van de ene zenuw op de andere gebeurt door middel van afgifte van chemische boodschappers, deze worden neurotransmitters genoemd, wat zenuwoverbrengers betekent. Dit gebeurt in de synaps. In het zendende zenuwuiteinde bevinden zich hele kleine blaasjes, met daarin een kleine hoeveelheid neurotransmitter. Er zijn prikkelende en remmende neurotransmitters. Wanneer er een zenuwimpuls door de zenuw loopt en het uiteinde bereikt, springen die blaasjes open en komen de neurotransmitters via de wand van het zenuwuiteinde in de synaptische spleet terecht. Op het oppervlak van de andere zenuw bevinden zich de zogeheten receptoren die de kleine hoeveelheid neurotransmitter opvangt. Wanneer een zenuwcel veel prikkelende signalen en weinig remmende signalen ontvangt, komt er een moment dat hij gaat ontladen. De elektrische spanning van het celoppervlak verandert dan van negatief naar positief. Deze verandering verspreidt zich snel over de zenuwcel en al zijn uitlopers dit gebeurt in duizendste van een seconde en herstelt zich ook weer snel. Aan de uiteinden van de uitlopers van de zenuwcel worden door de elektrische ontlading in de synapsspleten neurotransmitters uitgestoten. Voor iedere zenuwcel is dat maar een soort neurotransmitter. Er zijn dus zenuwcellen die andere zenuwcellen stimuleren, maar er zijn ook zenuwcellen die andere zenuwcellen juist remmen om te gaan ontladen. Zo ontstaat er een ingewikkeld evenwicht tussen de prikkelende en remmende invloeden van de neurotransmitters waaraan iedere zenuwcel blootstaat. Verstoring van dit evenwicht kan leiden tot epilepsie. Enkele belangrijke stimulerende oftewel prikkelende neurotransmitters zijn noradrenaline en dopamine. Enkele belangrijke inhiberende oftewel remmende neurotransmitters zijn serotonine en gamma-aminoboterzuur,wat vaak wordt afgekort tot GABA. Veel geneesmiddelen tegen epilepsie hebben invloed op de neurotransmitters. Het zijn stoffen die erg veel lijken op neurotransmitters, een soortgelijke werking hebben of de productie dan wel afbraak ervan beïnvloeden. Er zijn ook anti-epileptica die niet werken via de neurotransmitters, maar langs een andere weg invloed uitoefenen op de celmembraan van de zenuwcel. Wat voor epileptische aanvallen zijn er?
Je kunt een aanval niet van tevoren voorspellen. In de zwaarste vorm, de tonisch-clonische of grote aanval genoemd, krijg je spierkrampen, spierschokken en kun je bewusteloos raken. Dit is ook de vorm van epilepsie die de meeste mensen kennen. Maar er bestaan nog een heleboel andere manieren waarop epilepsie zich kan voordoen. Het belangrijkste kenmerk van epilepsie is dat het in aanvallen voorkomt, maar dat betekent niet dat alle stoornissen die in aanvallen voorkomen epileptisch zijn. Sommige andere aandoeningen hebben ook plotseling optredende verschijnselen die heel erg op epileptische aanvallen lijken, zoals migraine of narcolepsie.
Soorten aanvallen
Er zijn verschillende soorten epileptische aanvallen. Epilepsie kan zich dan ook in verschillende vormen uiten. Bij een persoon kunnen soms meerdere verschillende vormen van epilepsie voorkomen.
Er zijn twee hoofdgroepen te onderscheiden: partiële, dit zijn plaatsgebonden aanvallen, en gegeneraliseerde, de niet-plaatsgebonden aanvallen. Bij de eerste soort, die ook wel type I genoemd wordt, is er een stoornis in een deel van de hersenen. Bij de tweede soort, oftewel type II, komt de stoornis gelijktijdig in beide hersenhelften voor.
Het is bijna onmogelijk om zonder EEG-onderzoek een aanval een plaats te geven in de indeling. Met neurologisch onderzoek en op grond van wat er wordt verteld, kan de arts meestal wel vaststellen of het om een bepaald type epileptische aanval gaat, dus plaatsgebonden of niet. Aanvallen kunnen op het oog gelijk zijn, maar toch heel verschillend worden ingedeeld. Voor het bepalen van de juiste behandeling is de indeling van groot belang. Het hanteren van een zelfde indeling is in de onderzoekswereld natuurlijk ook onmisbaar.
Partiële aanvallen
Als de stoornis zich alleen voordoet in een bepaald gedeelte, oftewel part, van de hersenen, worden het partiële aanvallen genoemd. De verschijnselen zijn erg afhankelijk van de plek waar dit gebeurt. Bij sommige aanvallen blijft iemand bij bewustzijn, bij andere aanvallen niet.
Partiële aanvallen worden onderverdeeld in eenvoudige, complexe en secundair gegeneraliseerde aanvallen. Met secundair gegeneraliseerd wordt bedoeld dat een partiële aanval kan overgaan in een gegeneraliseerde aanval.
Eenvoudige partiële aanvallen
Bij eenvoudige partiële aanvallen, oftewel type I.A, blijft het bewustzijn helder. Mensen beseffen dus goed dat ze een aanval hebben en kunnen vertellen wat ze tijdens een aanval beleven. Het is onmogelijk om een aanval tegen te houden. De duur kan zeer verschillend zijn: van seconden tot enkele minuten. Deze aanvallen worden vaak niet eens opgemerkt, omdat ze zo licht zijn.
De uitingsvormen zijn wel heel verschillend:
· Een misselijk gevoel
· Plotseling ongecontroleerde bewegingen van armen of benen
· Het ruiken van een vreemde geur of een nare smaak in de mond krijgen
· Prikkelingen of tintelingen in hand, arm, been of voet
· Trekkingen om de mond
· Iets horen of zien wat anderen niet opmerken
De verschijnselen zijn afhankelijk van de plaats van de haard op de hersenschors.
Complexe partiële aanvallen
Een veelvoorkomende soort aanval is de complexe partiële aanval, oftewel type I.B. Bij deze soort aanvallen wordt het bewustzijn geheel of gedeeltelijk verstoord. Complexe partiële aanvallen worden vaak voorafgegaan door een aura.
De aura is het partiële begin en duurt maar enkele seconden en bestaat vaak uit een opstijgend gevoel vanuit de maagstreek, een vreemd onbestemd gevoel dat langs de slokdarm omhoog trekt. Ook een déja-vu-gevoel, dat is een gevoel dat iets al eerder gebeurd is, of een gevoel van derealisatie, oftewel bevreemding van de buitenwereld komt vaak voor. Soms heeft iemand een vieze smaak in de mond of ruikt iets vreemds.
Na de aura raakt het bewustzijn verstoord, waardoor de persoon niet weet wat er gebeurt. De bewustzijnsstoornis duurt meestal een of een paar minuten. Daarna komt de persoon die de aanval heeft gehad weer langzamerhand bij.
Mensen die een complexe partiële aanval hebben doen vaak doelloze dingen, zoals wriemelen, plukken, kauw of smakbewegingen en soms rondlopen. Reacties zijn er niet, zelfs niet op pijnprikkels. Als iemand tijdens een aanval wordt aangesproken, volgt er meestal geen reactie of een onjuist antwoord. Mensen in de omgeving worden niet herkend. De blik is starend, alsof de persoon door je heen kijkt. Als zo iemand tijdens een aanval in aanraking komt met iets heets, dan voelt hij dat niet en kan hij zich ernstig branden.
De gelaatskleur wordt meestal bleek en de pupillen worden groot. Vaak is er ook wat speekselvloed. Vallen komt niet zo vaak voor, tenzij de persoon bijvoorbeeld op de fiets zit tijdens een aanval.
Omdat iemand tijdens een complexe partiële aanval anders reageert dan hij normaal zou doen, kan het gebeuren dat bijvoorbeeld goedbedoelde hulp wordt afgeweerd. Het kan zelfs zo zijn dat het op agressief gedrag lijkt. Spontaan agressief gedrag tijdens epileptische aanvallen wordt eigenlijk nooit gezien. Als dit wel optreedt dan is het waarschijnlijk geen epilepsie, maar een ander soort aanval.
Na de aanval weet de persoon vaak even niet meer waar hij is. De meeste mensen hebben dan ook last van hoofdpijn of vermoeidheid. Soms zijn er na een complexe partiële aanval helemaal geen klachten. Wanneer er geen aura is geweest en de persoon na de aanval ook geen hoofdpijn of andere klachten heeft gehad, weet hij dikwijls niet eens dat hij een aanval heeft gehad.
Gegeneraliseerde aanvallen
Bij gegeneraliseerde aanvallen doet de stoornis zich niet alleen voor in een klein gedeelte van de hersenen, maar in de hele hersenen: zowel in de linker als de rechterhersenhelft. De mensen met zo een aanval raken altijd bewusteloos. Mensen die een gegeneraliseerde aanval hebben gehad, herinneren zich niet meer wat er tijdens de aanval is gebeurd. De meest voorkomende verschijningsvormen zijn: absences, myoclonische en tonisch-clonische aanvallen.
Absences
Het woord absence betekent in het engels afwezigheid. Absences, oftewel type II.A, zijn hele lichte, korte aanvallen met meestal alleen een bewustzijnsstoornis. De bewusteloosheid begint en eindigt plotseling en duurt vaak slechts enkele seconden tot hooguit een minuut. Absences komen het meest voor in de kinderleeftijd. Tijdens de aanval staart iemand voor zich uit en reageert niet. Wel knippert hij soms met zijn ogen of zijn er lichte spierschokjes. Hij kan vallen door te struikelen, maar vaak loopt of fietst hij gewoon door tijdens deze afwezigheid. Zo kunnen gemakkelijk gevaarlijke situaties ontstaan.
Verder is er nauwelijks iets aan de persoon te merken. Er is geen verandering van gelaatskleur en er treedt geen speekselvloed op. Soms duurt de afwezigheid zo kort dat deze nauwelijks waarneembaar is. Alleen concentratiestoornissen zijn op te merken. Dit zorgt vaak voor problemen op school. Een EEG zou in deze situaties vaak de oorzaak heel gemakkelijk aan het licht kunnen brengen, maar vaak duurt het heel lang voordat mensen erachter zijn dat het om epilepsie gaat.
Atypische absences
Atypische absences, oftewel type II.A.2, vormen een overgangsgebied tussen absences en complexe partiële aanvallen. Zij kunnen zowel bij partiële als bij de gegeneraliseerde aanvallen horen. Om welke soort aanval het gaat, is soms moeilijk te achterhalen. Hiervoor is meestal een EEG nodig.
Absence status
Een absence status treedt bijna nooit op. Het is een zeer snel op elkaar volgende reeks van absences. Daardoor ontstaat een schemertoestand die uren of soms wel dagen kan duren. Het bewustzijn is dan verlaagd en de persoon reageert niet adequaat op de omgeving. Hij verkeert in een zeer versufte toestand. Door stimulatie kan het bewustzijn verbeteren.
Deze absence status moet niet worden verward met schemertoestanden die een psychiatrische oorzaak hebben. Daarbij kan het voorkomen dat iemand in een schemertoestand allerlei ingewikkelde handelingen verricht, bijvoorbeeld een lange reis maakt, zonder dat iemand iets aan hem merkt, en pas dagen later bij zijn positieven komt zonder te weten wat hij heeft gedaan. Dat is bij de absence status niet mogelijk.
Myoclonische aanvallen
Myoclonische aanvallen, oftewel type II.B, zijn enkelvoudige of in reeksen optredende spierschokken in armen of benen of allebei tegelijk, met een erg kort durende bewustzijnsstoornis. Doordat de schokken zo kort duren, valt de bewustzijnsstoornis vaak niet op. Mensen herstellen zich snel na een myoclonische aanval.
Tonisch-clonische aanvallen
Tonisch-clonische aanvallen worden ook wel grote aanvallen genoemd. Deze vorm van aanvallen is het meest bekend, maar het is niet de meest voorkomende. Tonisch-clonisch betekent \'verkrampt en schokkend\'. De naam geeft eigenlijk aan wat er tijdens een aanval gebeurt.
Soms voelt de persoon zich voor de eigenlijke aanval al een dag of zelfs langer niet lekker, klaagt over hoofdpijn of is wat prikkelbaar. Dit worden prodromi, oftewel voortekenen genoemd.
Soms krijgt iemand eerst een aura die waarschuwt voor het begin van de aanval. De tonisch-clonische aanval die dan volgt, is secundair omdat die zich pas in tweede instantie voordoet in beide hersenhelften, hij is dus gegeneraliseerd. Dit wordt een secundair gegeneraliseerde aanval genoemd en komt in de indeling voor onder partiële aanvallen, type I.C. De aura, het partiële begin, type 1.A, kan zo kort duren dat deze niet wordt opgemerkt of dat iemand zich er na de aanval niets van herinnert.
Als er geen aura is en er dus geen partiële aanval aan voorafgaat, dan heeft iemand een gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval. Iemand raakt bij dit soort aanvallen plotseling buiten bewustzijn en kan vallen. In de indeling komen deze aanvallen voor onder gegeneraliseerde aanvallen bij type II.E. In de eerste fase, de zogenaamde tonische fase, die op zichzelf type II D is, zijn alle spieren van het lichaam gedurende tien tot twintig seconden gespannen, de persoon is verstijfd. Door deze kramp wordt de lucht die in de longen zit naar buiten geperst langs de aangespannen stembanden, waardoor vaak een schreeuw ontsnapt. De persoon merkt daar zelf niets van en de schreeuw is geen uitdrukking van pijn of angst. De ademhaling is geblokkeerd en de grote inspanning vergt veel zuurstof, daarom treedt vaak een bleekblauwe verkleuring van het gezicht op. De hartslag is soms even wat onregelmatig, daarna sneller dan normaal. Na de tonische fase volgt de clonische fase, deze is op zichzelf type II C. Hierin wordt de kramptoestand afgewisseld met ontspanning. Hierdoor ontstaan schokkende bewegingen, de persoon begint te schudden. In deze fase is de ademhaling nog steeds niet normaal. Door de krampen bestaat de kans dat de tong tussen de tanden bekneld raakt en dat de tong begint te bloeden. Meestal is er speekselvloed, vaak incontinentie en soms ook overgeven tijdens of na de aanval. De combinatie van bloed en speeksel zorgt ervoor dat er roodgekleurd speeksel uit de mond komt. De clonische fase duurt zelden langer dan enkele minuten. Als de krampen ophouden, is de aanval voorbij. De persoon blijft wel nog enige tijd buiten bewustzijn omdat de hersenen enorm uitgeput zijn. De ademhaling komt weer op gang en is meestal diep en maakt een rochelend geluid. Daarna, als het bewustzijn terugkeert, voelt iemand zich moe, is nog wat in de war en heeft vaak hoofdpijn. Ze hebben vaak een enorme behoefte om te gaan slapen. De volgende dag heeft iemand vaak last van spierpijn door de grote krachtsinspanning die is geleverd tijdens de aanval. De duur van de herstelfase kan op verschillende manieren verlopen en is ook afhankelijk van de persoon die de aanval heeft: sommigen kunnen na vijf minuten weer aan het werk, anderen hebben een hele dag of langer nodig om bij te komen.
Atonische aanvallen
Atonische aanvallen, oftewel type II.F, bestaat niet uit verstijvingen, maar juist met een verslapping van de spieren. Ze komen meestal op de kinderleeftijd voor. De aanvallen beginnen heel plotseling zonder waarschuwing vooraf. Door deze verslapping van de spieren kan iemand een harde, ongeremde val maken. Deze aanvallen kunnen ieder moment plaatsvinden, wat het in sommige situaties levensgevaarlijk maakt. Om verwondingen te voorkomen, dragen mensen met dergelijke aanvallen vaak een valhelm, hoewel dit voor sommige situaties geen zin heeft. De bewusteloosheid duurt meestal slechts enkele seconden. Na het vallen staat de persoon zo`n beetje gelijk weer op.
Status epilepticus
Een status epilepticus is in feite een aanval die blijft voortduren. De aanvalstoestand kan lang duren of een aanval gaat over in de volgende, zonder dat iemand bij bewustzijn is geweest. Er is sprake van een status epilepticus als de aanval of serie aanvallen langer duurt dan 30 minuten. Een convulsieve status epilepticus, dat is er een met krampen in alle spieren, kan optreden bij verschillende vormen van epilepsie, maar is vrij zeldzaam. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als iemand plotseling met medicatie stopt.
Door de ademhalingsproblemen en verzuring van de hersenen is dit een levensbedreigende situatie. Medisch ingrijpen is altijd nodig. Er bestaat ook een non-convulsieve status epilepticus dit is de al eerder besproken absence status, waarbij alleen bewustzijnsverlaging optreedt en zich geen spierkrampen voordoen. Deze vorm is niet levensbedreigend.
Wat voor epilepsiesyndromen zijn er?
Epilepsiesyndromen worden gekarakteriseerd door beginleeftijd, aanvalstype(n), specifieke afwijkingen in het EEG, de aanwezigheid van neurologische afwijkingen en de familieanamnese. Indeling van het epilepsiesyndroom is van belang om iets te kunnen zeggen over de toekomstverwachting. Het is niet altijd mogelijk het type epilepsie goed in te delen. De epilepsiesyndromen zijn onder te verdelen in twee hoofdgroepen: · Plaatsgebonden vormen. Plaatselijk in de hersenen zit een afwijking die de aanvallen veroorzaakt, bij deze vormen. · Gegeneraliseerde, niet plaatsgebonden vormen. De afwijkingen op het EEG beginnen overal tegelijk, bij deze vormen.
Plaatsgebonden epilepsiesyndromen
Epilepsiesyndromen die plaatsgebonden zijn, kunnen idiopathisch of symptomatisch zijn. Als ze idiopathisch zijn, is er geen hersenafwijking aan te wijzen. Bij symptomatische epilepsiesyndromen is er wel een hersenafwijking of deze is zeer waarschijnlijk aanwezig.
Als de bron van de epilepsie in de buurt van de zogenoemde Rolandische winding zit of in de achterhoofdskwab kan zich bij kinderen een vorm van epilepsie zonder hersenbeschadiging voordoen. Hoewel het niet duidelijk aantoonbaar is dat erfelijkheid een rol speelt, moet het toch zo zijn. Deze vormen van kinderepilepsie zijn goedaardig en gaan vanzelf rond het vijftiende jaar over.
Bij de aanvallen bij de Rolandische epilepsie is er meestal geen bewustzijnsverlaging en ze zijn dus eenvoudig partieel, oftewel type I.A. Er zijn vaak trekkingen in één gezichtshelft of lichaamshelft. Het kind is tijdens de aanval angstig. Deze aanvallen treden vaak \'s nachts op en het kind wordt er wakker van. Hoe de aanvallen verlopen en hoe vaak ze gebeuren verschilt van kind tot kind.
Bij goedaardige kinderepilepsie met de bron in de achterhoofdskwab hebben kinderen vaak aanvallen waarbij ze zeggen iets te zien wat er niet is, ze hebben dan visuele hallucinaties.
De plaatsgebonden epilepsiesyndromen die hun bron hebben in de slaapkwab of in de voorhoofdskwab, hebben meestal een oorzaak die is aangetoond of wordt verondersteld ze zijn symptomatisch of cryptogeen. Erfelijkheid speelt bij deze epilepsiesyndromen meestal geen rol, maar er zijn uitzonderingen. Zowel bij de aanvallen vanuit de slaapkwab als die vanuit de voorhoofdskwab is er over het algemeen bewustzijnsverlaging en er zijn automatische handelingen. Ze zijn dus complex partieel oftewel, type I.B.
Gegeneraliseerde niet-plaatsgebonden epilepsiesyndromen
Deze kunnen idiopathisch , symptomatisch en cryptogeen zijn, oftewel het is mogelijk dat er wel of geen hersenafwijking is aan te wijzen, maar het kan ook zijn dat er een hersenafwijking vermoed wordt. Bij de idiopathische vorm kan erfelijkheid een rol spelen. Het hoeft niet zo te zijn dat het van ouder op kind wordt doorgegeven, maar er is wel een verhoogde kans als het vaker in de familie voorkomt. Er zijn waarschijnlijk meerdere genen die een rol spelen bij het krijgen van epilepsie.
De aanvalstypen die bij de idiopathische gegeneraliseerde epilepsie het meest voorkomen zijn absences, myoclonieën met behoud van bewustzijn en tonisch-clonische aanvallen.
De symptomatische gegeneraliseerde epilepsievormen zijn over het algemeen een gevolg van een hersenbeschadiging die over de hele hersenen is verspreid. Vaak is er bij deze hersenbeschadiging ook verminderde intelligentie of motorische stoornissen.
Bij de symptomatische gegeneraliseerde epilepsie zijn vaak atonische aanvallen, tonische aanvallen en atypische absences. Verder komen dezelfde aanvallen als bij de idiopathische gegeneraliseerde epilepsie voor.
Pyknolepsie
Pyknolepsie is een speciale vorm van kinderepilepsie. Het is een bijzondere vorm van gegeneraliseerde epilepsie waarbij erfelijke factoren bepalend zijn. Kinderen met deze vorm van epilepsie krijgen absences rond hun vijfde. Rond hun twaalfde en dertiende kunnen daar tonisch-clonische aanvallen bijkomen, die dan vaak voorkomen als ze wakker worden. Als dat gebeurt, is geen sprake meer van pyknolepsie, maar van een gewone, volwassen vorm van gegeneraliseerde idiopathische epilepsie. Rond hun twintigste hebben ze vaak geen absences meer. De tonisch-clonisch aanvallen kunnen blijven. Mensen met deze vorm van epilepsie zijn bijna altijd goed te behandelen en ontwikkelen zich normaal.
Juveniele Myoclonus Epilepsie
Juveniele Myoclonus Epilepsie, oftewel JME, is een gegeneraliseerde vorm van epilepsie waarbij aanleg of erfelijke factoren een rol spelen. Rond de puberteit beginnen de myoclonieën, die zijn heel typisch. Ze treden op in de vroege ochtend en er is geen bewustzijnsstoornis. Door de kortdurende serie spierschokken die vaak niet gelijktijdig in beide armen voorkomen, laat iemand voorwerpen vallen of gooit ze weg. Bij 90% van de mensen met JME komen ook tonisch-clonische aanvallen voor, en 30% heeft daarbij ook nog absences. Het EEG-beeld van JME is heel kenmerkend. Het beeld is heel goed herkenbaar, maar wordt in de praktijk nog wel eens over het hoofd gezien. Bijna altijd is de behandeling met anti-epileptica succesvol.
Syndromen van West en Lennox-Gastaut
Deze syndromen komen voor op jeugdige leeftijd en als gevolg van een hersenaandoening. Het kind is vaak op het moment van de eerste aanvallen nog zo jong, dat een achterstand in de ontwikkeling niet opvalt. Het syndroom van West begint meestal in het eerste levensjaar met salaamkrampen die snel achter elkaar optreden. Dit zijn kortdurende stijfkrampen waarbij armen en benen naar voren worden gebracht.
Bij het syndroom van Lennox-Gastaut krijgen de kinderen aanvallen vanaf hun tweede of derde waarbij het kind slap wordt, ze zijn dus atonisch. Dit komt meestal voor in combinatie met andere aanvalstypen. Het syndroom van West gaat met het ouder worden vaak over in dat van Lennox-Gastaut. Kinderen met een dergelijk ernstig epilepsiesyndroom blijven vaak achter in geestelijke en lichamelijke ontwikkeling.
Speciale syndromen
Koortsstuipen
Dit is een speciaal type epileptische aanval dat bij 5% van de jonge kinderen tijdens koorts optreedt. De aanvallen duren slechts enkele minuten en komen na het zesde jaar niet meer voor. De kans dat kinderen met koortsstuipen later epilepsie krijgen is niet veel groter dan bij andere kinderen en wordt geschat op 2 tot 4%, tegen 1% bij alle kinderen.
Gelegenheidsaanvallen
Sommige mensen krijgen alleen een aanval onder extreme omstandigheden, bijvoorbeeld na langdurig slaapgebrek of overmatig alcoholgebruik. Dit worden gelegenheidsaanvallen genoemd. Mensen met dit soort aanvallen weten dat zij bepaalde situaties moeten vermijden. Ze hoeven meestal niet te worden behandeld met anti-epileptica, de aanval gaat vanzelf over.
Flitsgevoeligheid
Bij ongeveer 5% van de mensen met epilepsie wordt tijdens het maken van een EEG flitsgevoeligheid geconstateerd. Ook bij mensen zonder epilepsie wordt deze eigenschap soms bij toeval op het EEG ontdekt.
Lichtflitsprikkeling met een bepaalde frequentie geeft bij deze mensen epileptische ontladingen die kunnen leiden tot echte aanvallen. Behalve bij bepaalde lichtflitsen kunnen soms ook patronen een reactie geven. Bij sommige mensen kunnen lichtomstandigheden in het dagelijks leven aanleiding geven tot aanvallen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat tijdens het autorijden lichtflitsen van een laagstaande zon tussen bomen door een aanval opwekken. Hetzelfde is mogelijk bij een spelcomputer of snel wisselende beelden op de televisie.
Lichtflitsgevoeligheid komt meer voor bij erfelijk bepaalde vormen van epilepsie, maar komt soms ook voor bij de symptomatische epilepsiesyndromen.
Mensen met epilepsie die deze flitsgevoeligheid niet hebben, zullen geen aanvallen krijgen van lichtflitsen, discolampen of beeldschermen. Lichtflitsgevoelige epilepsie is meestal goed te behandelen met medicijnen.
Flitsgevoelige mensen kunnen door met hun ogen te knipperen, naar een lamp- of lichtpatroon te kijken of de gespreide vingers voor de ogen te bewegen, zelf aanvallen opwekken. Meestal ontstaan hierdoor absences. Zwaardere aanvallen zijn zeer zeldzaam. Deze gewoonte is moeilijk af te leren.
Hoe kan epilepsie behandeld worden?
Als je aanvallen heb, ga je natuurlijk eerst naar de huisarts. Denkt de huisarts dat je epilepsie hebt, dan stuurt hij je door naar een specialist in het ziekenhuis. Afhankelijk van hoe oud je bent is dit een neuroloog of een kinderarts.
Meestal kan iemand met epilepsie in het ziekenhuis uitstekend worden onderzocht en behandeld. Als de behandeling niet tot het gewenste resultaat leidt, dan kun je doorverwezen worden naar een academisch ziekenhuis of een epilepsiecentrum. De specialist in het ziekenhuis of de huisarts zorgt voor die verwijzing.
Het gaat dan vaak om mensen die aanvallen blijven krijgen. Ook komt het vaak voor dat er psychosociale problemen zijn ontstaan door de epilepsie en dat het daarom beter is als je verwezen wordt. Je mag voor het grootste gedeelte zelf bepalen of je doorverwezen wilt worden. Je moet zelf aangeven of de behandeling aan de verwachtingen voldoet.
Medicijnen
De meest gebruikte manier voor de behandeling van epilepsie is met medicijnen. Dit worden anti-epileptica genoemd. Ze zorgen er in de meeste gevallen voor dat er geen of bijna geen aanvallen meer optreden.
Eerst moet er een goede diagnose worden gestelt. Als het geen epileptische aanvallen zijn en ze dus een hele andere oorzaak hebben, zal een behandeling met anti-epileptica niet helpen. De oorzaak van epilepsie moet goed worden onderzocht,omdat de hersenaandoening die mogelijk de oorzaak is misschien wel heel goed te behandelen is.
Als er voor anti-epileptica gekozen wordt, moet je wel overtuigd zijn van het nut daarvan. Een opgedrongen behandeling is gedoemd te mislukken, want anti-epileptica werken alleen als ze dagelijks worden ingenomen. Op grond van het type aanvallen en het type epilepsie wordt een anti-epilepticum gekozen. Als het middel goed gekozen is zal het effectief zijn en zo min mogelijk bijwerkingen hebben.
De hoeveelheid wordt gecontroleerd aan de hand van bloedspiegelbepalingen. Als het middel van de eerste keuze niet effectief is, kunnen andere middelen worden geprobeerd. Als iemand geen aanvallen meer heeft, moet hij zijn medicatie nog steeds voor lange tijd gebruiken. Regelmatig innemen is belangrijk, want als je het een paar keer overslaat wordt de kans op aanvallen weer groter. Het effect en de bijwerkingen moeten altijd worden gecontroleerd als er chronisch medicijnen worden gebruikt.
Als je al een paar jaar geen aanvallen meer hebt, kan de anti-epileptische medicatie vaak worden gestopt zonder dat de aanvallen terugkomen. Als je te vroeg stopt kunnen de aanvallen weer terugkomen. Over het algemeen wordt bij kinderen een aanvalsvrije periode van twee jaar aangehouden. Bij volwassenen moet het vier jaar zijn. Of de medicatie kan worden gestopt, hangt vooral af van de tijd dat iemand aanvallen heeft gehad en van het type epilepsie.
Iemand die slechts enkele aanvallen heeft gehad en met medicijnen al snel geen aanvallen meer heeft, heeft een grotere kans om geen aanvallen meer te ckrijgen als hij stopt met de medicatie. De kans hierop is dan groter dan bij iemand die pas na vele jaren geen aanvallen meer heeft en daarvoor een combinatie van verschillende anti-epileptica nodig had.
Bij de partiële epilepsiesyndromen kan vaker met succes met medicatie worden gestopt dan bij de gegeneraliseerde epilepsiesyndromen. Bij gegeneraliseerde epilepsiesyndromen wordt er wel meestal sneller een goed medicijn gevonden. Als iemand met een partieel epilepsiesyndroom na vier jaar zonder aanvallen het gebruik van medicatie stopt, dan is de kans op het terugkeren van de aanvallen ongeveer 30%. Bij gegeneraliseerde epilepsiesyndromen is die kans meer dan 50%.
Therapieresistentie
Het lukt niet altijd om te zorgen dat iemand geen aanvallen meer heeft. Als na het proberen van diverse middelen en combinaties daarvan toch aanvallen blijven optreden, wordt gesproken van therapieresistentie. In dat geval is het van belang een medicatie te zoeken met een zo goed mogelijke werking en zo min mogelijk bijwerkingen.
Monotherapie
Het liefst willen de artsen dat er monotherapie is, dat is behandeling met een medicijn. Dat heeft de voorkeur boven een behandeling met een combinatie van medicijnen. Het is helaas niet altijd mogelijk om succesvol met een medicijn te werken. Het nadeel daarvan is dat er een ongewenste wisselwerking tussen de verschillende medicijnen kan optreden. Hierdoor wordt de werkzaamheid van de afzonderlijke medicijnen kleiner en ontstaan er afbraakproducten die bij monotherapie niet of in veel mindere mate vrijkomen. Vooral deze afbraakproducten geven vaak bijwerkingen.
Tijdstip van innemen
Over het algemeen kunnen medicijnen het best worden ingenomen tijdens de maaltijd. Het medicament mengt zich dan met het voedsel en wordt dan het best opgenomen. Voor de meeste moderne medicijnen is het tijdstip van innemen minder belangrijk. Ze zijn vaak zo gemaakt dat ze vanzelf al langzaam oplossen. Het medicijn blijft hierdoor langer in het bloed zitten, ook al wordt het met een lege maag ingenomen.
Voor sommige medicijnen is de concentratie in het bloed niet zo belangrijk; zij werken ook nog als in het bloed bijna niets meer terug te vinden is. Dit geldt vooral voor valproaat. Dit medicijn kan zonder probleem eenmaal per dag worden ingenomen. De meeste andere medicijnen moeten twee keer per dag worden ingenomen.
Vergeten in te nemen
Soms vergeet iemand of hij zijn pillen heeft ingenomen. Als de medicijnen pas direct voor het gebruik uit het potje of uit de strip worden gehaald, valt dit niet meer te controleren. Daarom is het veiliger de pillen per dag van tevoren klaar te leggen.
De apotheek en de afdeling voorlichting van het Nationaal Epilepsie Fonds hebben speciale dozen of etuis waarin de medicijnen voor een hele week, per dag en per dosis kunnen worden klaargelegd. Zo kun je goed zien of je het nou wel of niet hebt ingenomen.
Als het nog geen tijd is voor een volgende dosis moet het vergeten medicijn worden ingehaald. Per medicijn zijn de regels voor het inhalen van een vergeten dosis verschillend. Dat is onder andere afhankelijk van de tijd dat het medicijn werkt. Je moet van tevoren met de huisarts overleggen wat je dan moet doen. Over het algemeen is het tijdstip waarop de pillen worden ingenomen niet zo belangrijk. Wel is het belangrijk dat iedere dag de juiste hoeveelheid ingenomen wordt.
Aanvalskalenders
Het is handig om bij te houden hoe vaak je een aanval krijgt. De arts kan dan zien of de behandeling werkt. Een eenvoudige kalender met een klein vakje per dag is meestal goed genoeg.
Alleen als je iedere dag veel aanvallen hebt, is soms een groter vakje per dag nodig. Dan kun je beter een schriftje gebruiken. De gebruikelijke aanvalskalenders zijn niet zo groot, ze passen makkelijk in een zak of in een tas.
Operatieve behandeling
In sommige gevallen is het mogelijk epilepsie operatief te behandelen. Dit wordt meestal gedaan bij mensen die niet goed reageren op anti-epileptica of mensen die ernstige bijwerkingen hebben. Voorwaarde voor opereren is dat het een aanwijsbaar gedeelte van de hersenen verantwoordelijk is voor het ontstaan van de aanvallen. Ook moet het wegnemen van de verantwoordelijke plaats geen onaanvaardbare neurologische uitvalsverschijnselen geven, zoals spraakstoornissen of verlammingen. De beslissing om te opereren wordt zeker niet zomaar genomen. Voordat behandeling wordt overwogen is er uitgebreid onderzoek gedaan. In veel gevallen blijkt dan helaas toch dat de kans te klein is dat de operatie zin heeft. In Nederland worden jaarlijks enkele tientallen mensen met epilepsie operatief behandeld. Dit is dus maar een hele kleine groep.
Er zijn meer mensen die geopereerd zouden kunnen worden dan er nu gedaan wordt, daarom willen ze dit graag uitbreiden. Vooral in de Verenigde Staten en in Canada wordt de operatieve behandeling veel toegepast. Als een bloedvatmisvorming of een hersentumor de epileptische aanvallen veroorzaakt, is dit natuurlijk ook een reden om een hersenoperatie uit te voeren. En dan niet alleen om de aanvallen te bestrijden, maar ook om de achterliggende oorzaak weg te nemen.
Nervus vagus stimulatie (NVS) NVS wordt alleen gebruikt bij mensen die niet goed reageren op de medicijnen en niet in aanmerking komen voor een operatie. De nervus vagus is een zenuw die de hersenen met andere delen van het lichaam verbindt. Bij NVS wordt geprobeerd om door het prikkelen van de nervus vagus, epileptische aanvallen te onderdrukken. Om dit te kunnen doen wordt operatief een klein apparaatje onder de huid aangebracht. Deze stimulator wordt via een snoertje onder de huid met een spiraaltje om de nervus vagus in de hals verbonden. De stimulator kan van buitenaf ingesteld worden om regelmatig kortere of langere elektrische prikkels te geven. Ook kunnen mensen die een aura hebben, zichzelf een extra elektrische prikkel geven met behulp van een magneet die tegen de stimulator gehouden wordt. Het effect van NVS op aanvallen is ongeveer hetzelfde als dat van ieder ander medicijn. Het zorgt bijna nooit dat iemand geen aanvallen meer krijgt. Toch kan NVS nuttig zijn, vooral voor die mensen die hun aanvallen voelen aankomen. Eventuele bijwerkingen van NVS zijn hoesten, hartkloppingen en heesheid. Meestal zijn de bijwerkingen niet zo erg.
Alternatieve behandeling
Alternatieve behandelingen zijn behandelingen die buiten de huisarts en specialist om gedaan worden. Methoden als acupunctuur en homeopathie steunen over het algemeen op een denkwijze die niet wetenschappelijk is onderbouwd. De meeste alternatieve geneeswijzen zijn effectief omdat mensen denken dat het helpt. Sommige beoefenaren van alternatieve geneeswijzen weten niks van geneeskunde. Ze nemen een onverantwoord risico door mensen met epilepsie te behandelen en niet naar een deskundige door te verwijzen. Het is daarom aan te raden alleen met erkende medici of paramedici te werken.
Hoewel van geen enkele alternatieve behandelwijze is bewezen dat deze epilepsie kan genezen, is van erkende hulpverleners wel te verwachten dat zij verantwoord te werk gaan. In het algemeen is het geen probleem om een alternatieve therapie te ondergaan naast de normale behandeling van de huisarts of specialist. Het is verstandig om de alternatieve behandeling ook met de arts te bespreken voordat die wordt uitgevoerd. Hij kan het niet verbieden, maar kan wel waarschuwen tegen mogelijke gevaren.
Wat voor eerste hulp kun je bieden bij epileptische aanvallen? Eerste hulp is bij de meeste epileptische aanvallen niet nodig. De aanvallen stoppen na een tijdje vanzelf weer, meestal al in een paar minuten. Als iemand een aanval krijgt kan hij wel in gevaarlijke situaties komen, bijvoorbeeld in het verkeer. Het is handig om dit zoveel mogelijk te proberen te voorkomen.
Complexe partiële aanvallen
Iemand die een complex partiële aanval heeft gaat doelloze dingen doen, bijvoorbeeld doelloos rondlopen. Dit kan tot hele gevaarlijke situaties lijden. Als je ze wilt helpen dan zijn er een aantal dingen die je kunt doen:
· Je kunt degene die een complex partiële aanval heeft beter niet vastpakken, omdat ze daar verkeerd op kunnen reageren.
· Dingen waar hij zich pijn aan kan doen bij hem uit de buurt houden.
· Heel rustig en voorzichtig iemand bij het gevaar weghouden, bijvoorbeeld weg van een drukke straat of water.
· Het is voor degene met de aanval prettig als je de hele aanval er bij blijft zodat je hem gerust kunt stellen en helpen na de aanval.
· Uit te leggen aan de omgeving dat hij na de aanval nog wat verward is of vreemd kan reageren, maar daar zelf niets aan kan doen.
Tonisch-clonische aanvallen
Tonisch-clonische aanvallen bestaan uit heftige bewegingen van het hele lichaam. Het duurt meestal niet langer dan een paar minuten en het gaat ook vanzelf weer over. Het is daarom meestal niet nodig om in te grijpen. Dat heeft waarschijnlijk ook geen zin. Tijdens de aanval reageert iemand namelijk niet, omdat het bewustzijn is verminderd. Voorkomen dat iemand op zijn tong bijt is alleen mogelijk als de aanval zich heel duidelijk van tevoren aankondigt. Als dit niet zo is dan kun je ook beter niet ingrijpen
Als je de iemand met een tonisch-clonische aanval wilt helpen kun je het best:
· De aanval gewoon laten gaan.
· Zorgen dat iemand tijdens de aanval niet in een gevaarlijke situatie terechtkomt, door hem bijvoorbeeld weg te trekken bij een drukke straat of bij de waterkant.
· Proberen het hoofd te beschermen door er iets onder te leggen of zelf het hoofd vast te houden.
· Knellende kleding los maken en als hij een bril draagt kun je die het best af zetten.
· Niet proberen de aanval tegen te houden door het heftige bewegen van armen en benen te stoppen, want als je dat doet kun je spierscheuren en zelf botbreuken veroorzaken.
· Geen water in het gezicht van de persoon gooien om hem zo bij bewustzijn te brengen, dat heeft geen zin.
· Het heeft ook geen zin om mond-op-mondbeademing te doen, omdat de luchtwegen geblokkeerd zijn.
· Niets tussen de tanden proberen te stoppen als de aanval al is begonnen. Het lukt niet meer om er iets tussen te krijgen, omdat de kaken al op elkaar zijn geklemd. Als je het toch probeert beschadig je je eigen vingers, de tanden van de persoon die de aanval heeft of je blokkeert de luchtwegen, wat ook weer ernstige gevolgen kan hebben.
· Informatie zoeken, zoals een medische informatiekaart of een SOS-bandje of kettinkje, wat ze vaak bij zich hebben.
· De tijd in de gaten houden.
Na een tonisch-clonische aanval
Als de aanval is afgelopen, komt de ademhaling snel weer op gang. De ademhaling is meestal diep en maakt een rochelend geluid, dat komt omdat er veel speeksel is. Om te voorkomen dat er speeksel in de luchtpijp komt, is het handig de persoon op de zij te leggen en zijn hoofd iets naar achteren te kantellen. Omdat de spieren verslappen, voorkom je zo ook dat de tong in de keelholte zakt en de keelholte zo afsluit. Het is ook goed te controleren of er geen losse voorwerpen bijvoorbeeld een kunstgebit in de mond zitten. Water geven is gevaarlijk, omdat de persoon zich vanwege de sufheid kan verslikken, daar kun je beter even mee wachten. Als de persoon knellende kleding draagt is het vaak prettig voor hem als die wordt losgemaakt.
Iemand in ieder geval de tijd krijgen om weer bij te komen. Het is beter omstanders op een afstand te houden.
Als de aanval te lang duurt
Als de aanval langer duurt dan vijf minuten of de persoon die de aanval heeft, heeft vaak meerdere aanvallen achter elkaar, Dan het vaak wel zin om de persoon medicijnen te geven. Als het mogelijk is moet je dit natuurlijk eerst met een arts overleggen. Meestal geeft deze het advies om medicijnen toe te dienen en er kunnen ook afspraken met familie of bekenden gemaakt zijn zodat die weten wat er moet gebeuren. Zij kunnen bijvoorbeeld een rectiole toedienen. Dat is een tubetje gevuld met een vloeibaar medicijn dat via de anus wordt toegediend en de aanval na ongeveer twee tot vier minuten afbreekt.
Je kunt het best een arts inschakelen als:
· De aanval langer duurt dan vijftien minuten of als er binnen vijftien minuten meerdere aanvallen kort na elkaar volgen.
· Iemand vijftien minuten na de aanval nog buiten bewustzijn is, je moet dit niet verwarren met een diepe slaap, want iemand kan heel moe zijn na een aanval en daardoor gaan slapen.
· Iemand gewond is geraakt door bijvoorbeeld een val.
· Iemand water heeft binnengekregen in een bad of zwembad.
Alleen een arts of een verpleegkundige mogen een injectie in een spier toedienen. Een injectie direct in een ader mag alleen door een arts worden gegeven. Als iemand een aanval heeft waarbij hij heftig en veel beweegt is het geven van een injectie in de ader trouwens bijna niet te doen. Als je een medicijn via een spier of via de anus moet toedienen is dit veel makkelijker.
Beschadiging door aanvallen
Het is zeker niet zo dat door iedere aanval hersencellen verloren gaan of worden beschadigd. Ook als iemand jarenlang regelmatig tonisch-clonische grote aanvallen heeft gehad, hoeft hij daar geen verlies van hersenfuncties van te krijgen. Pas als een aanval langer duurt dan vijf minuten en er tijdens de aanval hevige krampen zijn, kan er een gebrek aan zuurstof komen. Je kunt dit opmerken als je een blauwe verkleuring van het gezicht of de nagels ziet. Door dit gebrek aan zuurstof ontstaat het gevaar van hersenbeschadiging. Bij een convulsieve status epilepticus kunnen zich bovendien schadelijke afvalstoffen in de hersenen ophopen, waardoor ook schade kan ontstaan.
Als een aanval voor het grootste gedeelte in één lichaamshelft of in één arm of been voorkwam, dan kan dit lichaamsdeel soms tot wel enkele uren na de aanval verlamd zijn. Dit wordt Toddse parese genoemd. Het is alleen een uitputtingsverschijnsel het verdwijnt zonder sporen in de vorm van beschadigingen achter te laten. Er is dan geen blijvende hersenbeschadiging. De kans om dement te worden door herhaalde epileptische aanvallen is niet of nauwelijks groter dan bij andere mensen. Het geheugenverlies waarover veel mensen met epilepsie klagen, is geen voorteken van dementie. Daarbij zouden ook andere hersenfuncties achteruit gaan. Bovendien valt het geheugenverlies wel mee, zoals uit psychologisch onderzoek blijkt.
Valbeschermers
Als je door aanvallen regelmatig valt en jezelf verwondt, kun je dit tegengaan door een valhelm te dragen. Dit is vaak niet echt prettig voor degene die de valhelm moet dragen. Daarom wordt al jaren geprobeerd een hulpmiddel te ontwikkelen dat uitklapt tijdens een aanval en als het opgevouwen is niet zo erg opvallend is. Het is tot nu toe nog niet gelukt zoiets te ontwikkelen.
Identificatiemiddelen
Er zijn allerlei medische identificatiemiddelen in omloop die informatie bevatten over dingen die belangrijk zijn bij een ongeluk, een aanval of in situaties waarin de persoon zelf de informatie niet kan geven. Sommige mensen hebben een kaart in hun jaszak of handtas. Dat is meestal niet echt effectief. Het zoeken van informatie in iemands zakken of tas, terwijl die persoon bewusteloos op straat ligt, is niet echt prettig om te doen en het lijkt ook nog eens voor omstanders alsof je hem wilt bestelen. Het is beter een opvallend voorwerp met informatie te dragen. Er zijn een aantal van dit soort voorwerpen.
SOS-talisman
De talisman is een klein plat metalen doosje, dat opengedraaid kan worden. In het doosje past een opvouwbaar strookje papier waarop het belangrijkste aan medische informatie kan worden geschreven. Bijvoorbeeld wat er gedaan moet worden tijdens een aanval, welke medicijnen er moeten worden gebruikt en wie er kan worden gebeld. Zo\'n talisman kan aan een kettinkje of om de pols worden gedragen.
Medic Alert
Medic Alert staat voor een systeem waarbij de persoon zelf een plaatje met een telefoonnummer en een code bij zich draagt. Als je het telefoonnummer draait en het codenummer opgeeft, krijg je informatie over de drager van het plaatje en advies over de hulp die je moet gegeven.
Medisch paspoort
Een medisch paspoort is bedoeld voor professionele hulpverleners in Nederland, maar ook in het buitenland. De arts schrijft hier de diagnose en meestal ook de naam van de stof in het voorgeschreven medicijnen op. In het buitenland hebben geneesmiddelen namelijk vaak een andere merknaam, maar de stofnaam is altijd hetzelfde. Een arts kan aan de hand van de stofnaam altijd een bijbehorende merknaam opzoeken.
De arts zal om die reden de diagnose vaak opschrijven in het Engels of het Latijn, met daarbij de stofnaam en de dosering. Je kunt een medisch paspoort is krijgen bij de afdeling voorlichting van het NEF of bij de apotheek.
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
Wat zijn je bronnen?
10 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
vet ik heb er een tien voor gekregen hij weet niet dat scholieren.com bestaat!!!
7 jaar geleden
Antwoorden