SPW Methodische vaardigheden

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 7421 woorden
  • 18 augustus 2004
  • 460 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
460 keer beoordeeld

Uittreksel : Methodische Vaardigheden 301
Uitgeverij Angerstein

Hoofdstuk 1

Welzijnswerk: Wordt gevormd door de instellingen die zich bezighouden met het oplossen van hulpvragen.

Drie werkvelden uit het welzijnswerk in Nederland: - Sociaal Pedagogisch werk (SPW) - Sociaal Cultureel werk (SCW) - Sociale Dienstverlening (SD)

NIZW: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn.

5 soorten Welzijn: - Lichamelijk welzijn, heeft te maken met je lichaam. B.v. ziekte, dan voel je je lichamelijk niet wel. - Geestelijk welzijn, dit is een verzamelnaam voor welzijn wat niet lichamelijk en niet materieel is. B.v. in een lekkere sfeer werken, dan voel je je geestelijk wel. - Materieel welzijn, heeft te maken met geld en goederen (wordt ook wel welvaart genoemd). B.v. als je goed kunt wonen, dan voel je je materieel wel. - Sociaal welzijn, heeft te maken met contacten met andere mensen. B.v. tevreden zijn over je vriendenkring, dan voel je je sociaal wel. - Cultureel welzijn, heeft te maken met het kunnen beleven van je cultuur. B.v. iemand die in een ontmoetingscentrum zijn eigen taal kan spreken, dan voel je je cultureel wel.

Vijf indelingen van welzijnsorganisaties:

1. Indeling naar niveau:  Plaatselijk: in iedere stad en in grotere steden. B.v. een huisarts.  Regionaal: voor meerdere steden of voor een bepaalde provincie. B.v. Beschermende woonvormen voor psychiatrische patiënten.  Landelijk: Geldt voor het hele land. B.v. Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie.

2. Indeling naar toegankelijkheid:  Eerstelijns: zo binnen lopen, b.v. een clubhuis  Tweedelijns: binnen via verwijzing, b.v. therapeut van het RIAGG.

3. Indeling naar duur:  Ambulant: kortdurende hulpverlening aan huis of voor een korte periode naar een welzijnsorganisatie gaan. B.v. RIAGG  Semi- residentieel: half verblijf. B.v. een kinderdagverblijf  Residentieel: welzijnsorganisaties die dag en nacht hulp verlenen. B.v. een kinderbeschermingsinternaat.

4. Indeling naar bedoeling:  Preventief: voorkomen van problemen. B.v bureau voor schuldsanering, deze ondersteunt mensen met het omgaan van hun financiën.  Curatief: problemen verkleinen of oplossen. B.v. Stadsbank geeft leningen aan mensen die in schulden zitten, of probeert hun schulden kwijt te schelden.

5. Indeling naar werkterrein:  Spw  Scw  Sd

SPW

Ontleding van Spw in drie leden: Sociaal; omgaan met andere mensen
Peda; kind
Agogisch; mensen begeleiden met ene hulpvraag

Beroepsbeeld van een SPW’er: - De SPW’er werkt in de primaire leefsituatie; dit is de omgeving waar de cliënt leeft en woont. - De SPW’er werkt meestal met een groep cliënten. - De SPW’er bevordert zelfredzaamheid en zelfstandigheid van cliënten.

Het doel van een SPW’er: Zelfstandigheid van cliënten verbeteren, door in het dagelijks leven van cliënten te verzorgen, begeleiden, stimuleren en met ze te recreëren.

Verzorgen: Ondersteunen van cliënten bij het eten, drinken, wassen etc…

Begeleiding: Ondersteunen bij het leven, werken, leren en ontspannen.

Stimuleren: Cliënten op weg helpen.

Creatief: Cliënten helpen in hun vrije tijd of bij ontspanning.

Geschiedenis van het SPW; - Industriële revolutie tot 2’de WO: allerlei organisaties (o.a. kerken) zijn gericht op concrete hulpverlening. - Na het 2’de WO; hulpverlening gericht meer op sociaal / geestelijk welzijn.

1870  Industriële Revolutie
1874  kinderwetje van Van Houten
1889  Arbeidswet
1900  Leerplichtwet

JIP: Jongeren Informatie Punt

Ontwikkelingen binnen het SPW: - Hulpverleningscircuit, dit is beter op elkaar afgestemd - Een loket systeem, je wordt niet steeds doorgestuurd - Zorg om maat, met het budget die je krijgt kun je als ouders zelf bepalen wat voor soort je hulp van de welzijnsorganisaties wilt. - Van residentieel naar ambulant, is goedkoper en krijgt hulpverlening dicht bij huis, zo kort en tijdig mogelijk. - Van grootschalig naar kleinschalig, zo is het makkelijker om de cliënten individueel te benaderen. - Rol familie, speelt een groten rol in het herstellen van de sociale contacten van de cliënt en de hulpverlening verloopt sneller en beter.

De rol van de SPW’er in de samenleving - flexibeler - meer verantwoording afleggen - verschillende taken - cliënten met zwaardere problematiek

CW

SCW houdt zich bezig met: Deelname van burgers aan de samenleving.

Doel van de SCW: Ondersteuning en vorming bieden aan cliënten die belemmerd worden in hun maatschappelijk functioneren. B.v. door culturele en sociale activiteiten aan b.v. allochtonen, wijkbewoners, bijstandmoeders, jongeren etc…

Geschiedenis van het SCW: - Voor 1892: volksopvoeding en volksontwikkeling. - 1892-1914: volkshuisbeweging. Er ontstonden huizen waar arbeiders en gegoeden met elkaar in contact zouden moeten komen (= Toynbeework). Meer aandacht voor sociale kwesties zoals vrouwenkiesrecht, sociale wetgeving. - 1914-1945: opkomst club, buurt en dorpshuizen. - 1965: professionalisering

Ontwikkelingen binnen SCW: - Bezuinigingen - Meer vrijwilligers - Sociale vernieuwing ; 3 uitgangspunten - maatwerk: SCW moet dicht bij de mensen staan en activiteiten afstemmen op de wensen van mensen. - integratie: er moet veel worden samengewerkt. - participatie: mensen betrekken bij de invulling van het welzijnswerk.

Taken van de SCW’er: - contacten leggen - informatie en advies geven - educatieve activiteiten uitvoeren - animeren (mensen stimuleren om deel te nemen aan recreatie, kunst en cultuur) - zelforganisatie bevorderen - ondersteuning bieden

SD

Doelstelling van de SD: Mensen helpen optimaal gebruik te maken van de sociale zekerheid en maatschappelijke voorzieningen.

Geschiedenis van de SD doorlezen!!!

Ontwikkeling SD: - eigen risico - een loket systeem - meer preventie

Taken van de SD’er: - Informatie en advies verstrekken over regels en procedures op het gebied van sociale zekerheid en maatschappelijke voorzieningen. - Cliënten ondersteunen bij het aanvragen van uitkeringen en voorzieningen.

Sociaal Pedagogisch Werk

De werkvelden van een SPW’er:  Kinderopvang  Onderwijs  Gehandicaptenzorg  Woonbegeleiding  Activiteitenbegeleiding

KINDEROPVANG
Instellingen van de Kinderopvang:  Peuterspeelzalen  Kinderdagverblijven  Buitenschoolse opvang  Bedrijfscreche  Gastouderbureau  (Boddaertcentrum)

Wat hebben de bovenstaande instellingen gemeenschappelijk? - Meestal semi- residentieel - Groepsgrootte van minimaal 4 kinderen - Groepsgrootte is afhankelijk van leeftijd van kinderen - Vertrouwde en bekende leiding voor de kinderen - Begeleiding op werkdagen buiten school - Op vaste tijdstippen - De inrichting en materialen zijn afgestemd op de kinderen

Peuterspeelzaal: - Vangt kinderen op van 2 tot 4 jaar - Doel: Stimuleren van ontwikkelingsmogelijkheden - Rol van SPW’er: stimuleert de kinderen, helpt ze op weg, geeft leiding, houdt de ontwikkeling van het kind in de gaten en biedt de daarbij de juiste activiteit aan. De begeleider geeft de ouders adviezen hoe hun kind zich het beste ontwikkelt

Kinderdagverblijf: - Vangt kinderen op van 4 tot 12 jaar. - Doel: Het opvangen van kinderen en deze een vertrouwde plaat aanbieden met de mogelijkheid activiteiten te ontwikkelen. - Rol van SPW’er: allerlei activiteiten opzetten en kinderen te stimuleren.

Bedrijfscreche: - Vangt kinderen van 0 tot 4 jaar op. Deze is alleen bedoeld voor kinderen waarvan de ouders werken in het bedrijf/ school/ instelling. - Dloe: Zelfde als bij een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang - Rol van SPW’er: zelfde als bij een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang

Gastouderbureau (GOB): - Dit is een bemiddelingsbureau tussen ouders die een kind willen opvangen en ouders die hun kind ergens onder willen brengen. - Doel: Een geslaagde plaatsing bij het gastoudergezin - Rol van SPW’er: - kijken wat de wensen zijn van beide ouders - goede voorlichting geven - kijken of de plaatsing naar wens verloopt - aandacht schenken aan eventuele problemen

Boddaertcentrum: - Dit is een naschoolse opvang voor kinderen met problemen ( meestal door een arts of een maatschappelijke werker doorverwezen ). - Doel: Tijdelijke opvang en behandeling van kinderen, zodat er minder problemen thuis ontstaan - Rol van SPW’er: - leiding geven aan kinderen - benaderen zoals dat is aangegeven in het behandelingsplan - informatie aan ouders geven over de dagelijkse gang van zaken van hun kind in de groep.

ONDERWIJS

Onderwijs is verplicht vanaf 5 jaar. Doel: Kinderen worden begeleidt op cognitief, sociaal, emotioneel, motorisch gebied.

Basisonderwijs (SBO) is onder te verdelen naar: Levensbeschouwing - Openbare scholen - Bijzondere scholen zoals: protestants-christelijke scholen, rooms- katholieke scholen, moslimscholen
Pedagogisch- didactische aanpak - Traditionele scholen - Jenaplanscholen - Montessorischolen - Daltonscholen - Vrije scholen

WSNS: Weer Samen Naar School

ZMLK: Verstandelijke gehandicapte kinderen

ZMOK: Kinderen met ernstige emotionele problemen

Mytylschool: Motorisch gehandicapte kinderen

Tytylschool: Meervoudige gehandicapte kinderen

Waar kan de onderwijsassistent werken? - School voor basisonderwijs ( meestal in de onderbouwgroep 1 tot en met 4 ) - Speciale school voor basisonderwijs - School voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

Taken van een onderwijsassistent: - Geeft ondersteuning op diverse terreinen - Van hem/ haar wordt verwacht dat hij/ zij aanpast aan de werkwijze en identiteit van de betreffende school - Werkzaamheden worden in overleg met de leerkracht (is wel eindverantwoordelijk) vastgesteld.

De werkzaamheden van een onderwijsassistent kan betrekking hebben op: - Pedagogisch gebied b.v. vertrouwensrelatie opbouwt - Didactische ondersteuning b.v. lesmateriaal klaarleggen - Huishoudelijke en verzorgende taken b.v. helpen bij zelfverzorging - Instellingsgericht taken b.v. volgen van vergaderingen

GEHANDICAPTENZORG

De SPW’er kan in de gehandicaptenzorg werken in:  Speciaal kinderdagverblijf  Gezinsvervangendtehuis  Woonbegeleidingscentrum  Grotere woonvoorzieningen  Instituten voor lichamelijk, zintuiglijk, motorisch, auditief en visueel gehandicapten

Speciaal kinderdagverblijf: - Is gericht op kinderen van 3 tot 17 jaar met een licht verstandelijke handicap - Doel: Het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden met een ontwikkelingsachterstand en het bieden van hulp en ondersteuning aan ouders. Voorwaarde: Dat het kind op gebied, motorisch, emotioneel en sociaal nog kan ontwikkelen. - Rol van SPW’er: - Het begeleiden en stimuleren van de kinderen - Klaar zetten van de materialen voor de activiteiten en opruimen - Activiteiten doen met de kinderen - Ouders betrekken door erbij bijzonderheden te beschrijven in een rapport en
opvoedingsadviezen te geven.

Gezinsvervangendtehuis (GVT): - Hier wonen gehandicapten met meerdere bewoners in een huis - Toelatingseisen: - de bewoners mogen niet verpleegd of behandeld worden - ze moeten sociaal, lichamelijk en mobiel zelfredzaam zijn - een dagbesteding hebben

- Doel: - gehandicapten zoveel mogelijk voor zich zelf te zorgen - hun mogelijkheden en beperkingen in kaart brengen - hierin voor verbeteringen, of het op peil houden van hun niveau - De dagelijkse begeleiding van de bewoners gebeurt meestal door een SPW’er. V.b. helpen bij financiën, reparaties in huis in de gaten houden etc…

Woonbegeleidingscentrum: - Hier wonen de gehandicapten zelfstandig, maar ze maken gebruik van een gezamenlijke voorzienziening, zoals maaltijdvoorzieningen en huishoudelijke verzorging - Rol van SPW’er: - Kijken of bewoners zelfstandig wonen aankunnen. - In bepaalde dingen stimuleren en helpen

Grotere woonvoorzieningen: - Hier gaat het om verstandelijke gehandicapten, die moeilijk in de sociale aanpassing zijn en die geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging nodig hebben. - Nadeel: ze leven vaak geïsoleerd leven los van de ‘gewone’ samenleving - Voordeel: Alle voorzieningen voor deze doelgroep kunnen aanwezig zijn vanwege de grootte. - Doel: De verstandelijke gehandicapten zo optimaal mogelijk in het dagelijks leven te laten functioneren - Zoveel mogelijk op het normale leven aan te sluiten - Rol van SPW’er: - Bewoners wassen, aankleden en eten geven: je helpt met de verzorging - Je begeleidt de bewoners op basis van het zorgplan (= hierin staat hoe je met een bewoner om moet gaan - Vergaderingen bijwonen en over bewoners rapporteren - Contacten met ouders - Overleg met specialisten over de inhoud van zorgplan en de ontwikkeling van de bewoner.

Instituten voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten (Residentiele organisaties waar gehandicapten verblijven): - Doel: Mensen leren omgaan met hun hulpmiddel en er vertrouwd mee raken. Hierdoor wordt geprobeerde de bewoners beter te laten integreren in de maatschappij. - Rol van SPW’er: - De bewoners begeleiden in zijn dagelijkse bezigheden - gehandicapten stimuleren hulpmiddelen te gebruiken - Contact met ouders en andere deskundigen d.m.v. een rapportage

WOONBEGELEIDING

De SPW’er kan in de volgende centra voor woonbegeleiding werken:  Opvang voor psychiatrische patiënten  Orthopedagogische instituut  Justitiële inrichting voor jeugdigen  Bijzondere jeugdinternaten  Schippersinternaat  Begeleid wonen  Crisisopvangcentrum  Penitentiaire inrichting  Asielzoekerscentrum  Tehuis voor dak en thuislozen

Opvang voor psychiatrische patiënten: Psychiatrische patiënten die niet in het dagelijks leven kunnen functioneren komen vaak terecht in een: 1. Psychiatrisch ziekenhuis: hier worden psychiatrische patiënten behandeld die vanwege psychiatrische problemen niet kunnen functioneren in hun omgeving. Doel: Na psychiatrie weer in de maatschappij laten functioneren

2. Paaz (= Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis): Hier komen psychiatrische patiënten wanneer ze een ziekenhuis hebben verlaten of wanneer ze niet zelfstandig genoeg zijn om op zichzelf te kunnen wonen
Doel: Zo goed mogelijk voor te bereiden op het leven in de maatschappij.

3. Beschermende woonvormen: Hier komen psychiatrische patiënten vrijwillig of worden daarvoor gedwongen. Rol van SPW’er: - helpen bij de verzorging van de patiënten - helpen bij de huishouding en activiteiten organiseren

4. Orthopedagogisch Instituut (=kinderbeschermingsinternaten): Hier worden kinderen tot ± 18 jaar opgenomen die ambulant niet meer kunnen worden geholpen. De
Kinderen mogen niet ernstige lichamelijke of verstandelijke handicap hebben. - Doel: kinderen zich zodanig laten ontwikkelen dat ze na het vertrek in hun ontwikkeling doorgroeien, eventueel met ondersteuning van de ambulante hulpverlening - Rol van SPW’er: - Begeleiden en stimuleren van de kinderen - De gedrag van de kinderen signaleren en daarover rapporteren - Contacten met andere interne deskundige en met de ouders - Huishoudelijke werkzaamheden

Justitiele inrichtingen voor jeugdigen (= gesloten internaat): Dit heeft de karakter van een orthopedagogische centrum. - Het verschil is: Dat de rechter besloten heeft dat de jongere in een internaat zit waar hij/ zij niet of slechts onder begeleiding uit kan. - Rol van SPW’er: - Begeleiden en stimuleren van de jongeren - SPW’er is bewaker (het heeft de karakter van een gevangenis

Bijzondere Jeugdinternaten (BJ internaten). Deze richt zich op jongeren zonder lichamelijke of verstandelijke handicap die door een samenspel van factoren problemen ondervinden in hun persoonlijke en maatschappelijke ontplooiing. - Uitgangspunt: het moet een kortdurende verblijf zijn
De ouders en de internaatsleiding dragen gezamenlijk de verantwoording voor de opvoeding en de vorming van de jongere in het internaat. - Schippersinternaat: Een internaat waar de kinderen van schippers en kermisexploitanten gaan om aan de leerplicht wet te kunnen voldoen.

Begeleid wonen: directe opvang in noodsituaties, maar moet tijdelijk zijn. - Doel: - het wegnemen van de crisissituaties - op weg helpen naar een andere situaties

Penitentiaire inrichtingen: - Huize van Bewaring: mensen die vanaf hun 16 de in voorarrest zitten totdat de rechter bepaald heeft
Of ze schuldig zijn - Gevangenissen: Hier zitten de gedetineerden vanaf 18 jaar hun straf uit. - TBS inrichtingen: hier zitten de gedetineerden die als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd

(Woonbegeleider is een penitentiaire inrichtingswerker)

Asielzoekcentrum (=AZC): Hier zitten mensen die uit hun land zijn gevlucht en een ander (tijdelijk) verblijf zoeken. - Doel: onderdak geven en hun voorbereiden op de Nederlandse samenleving - Rol van SPW’er: - helpt in de AZC mensen bij hun dagelijkse leefsituatie BV. Over vervoer - activiteiten aanbieden BV. bingo - gesprekken voeren met de asielzoekers over hun teleurstellingen, verdriet - meehelpen in de huishouding

Tehuis voor daklozen en thuislozen: Hier wordt onderdak verleend aan mensen om welke reden dan ook geen onderdak hebben ( denk aan ruzie, brand, uitzetting ) - Doel: - Mensen tot rust laten komen en dan kijken wat hun mogelijkheden zijn om te realiseren dat
De mensen zo snel mogelijk weer op eigen benen staan. - Het geven van een huisvesting, verzorging en begeleiding - Rol van SPW’er: - bewoners begeleiden bij het wonen en de activiteiten - probeert een huiselijke sfeer te creëren

ACTIVITEITENBEGELEIDING

De SPW’er kan als activiteitenbegeleider werken in een:  Dagactiviteitencentrum  Revalidatiecentrum  Ziekenhuis  Verzorgingshuis  Verpleeghuis  Penitentiaire inrichting  Asielzoekerscentrum  Centrum sociale werkvoorziening

(Dag) activiteitencentrum (DAC): Hier komen mensen vanaf hun 16 de jaar, vrijwillig. Dit wordt ook wel centrum voor dagbesteding genoemd. - Doel: - het bieden van een zinvolle dagbesteding - kijken wat de hulp of begeleidingvraag is - het niveau van de cliënten op peil houden en ontwikkelen - integratie in de maatschappij bevorderen - Rol van de activiteitenbegeleider: - is verantwoordelijk voor het organiseren en uitvoeren van de activiteiten - de bezoekers activeren, stimuleren en leiden tijdens die activiteiten - opruimen van het activiteitencentrum - signaleren en rapporteren, indien in overleg met de ouders

Revalidatiecentrum: Hier komen lichamelijke gehandicapten voor een kortere of langere tijd om de handicap zoveel mogelijk te laten herstellen. - Doel: herstellen (revalideren) van de handicap en het zo goed mogelijk leren leven met een handicap. - Rol van de activiteitenbegeleider: - probeert met de activiteiten de handicap te beïnvloeden en te bekijken waar de cliënt zijn activiteiten aan de activiteit aan moet passen - Ontspanning bieden en door activiteiten mensen met elkaar contact aanleggen.

Ziekenhuis: In een ziekenhuis heb je vaak een aparte afdeling activiteitenbegeleiding. Deze afdeling richt zich op patiënten vanaf 16 jaar. - Doel: verblijf zo aangenaam mogelijk maken en voor patiënten, zodat ze zich veilig voelt en de nadelige
gevolgen van de opname zo klein mogelijk blijven - Rol van de activiteitenbegeleider: - organiseert activiteiten die zoveel mogelijk bij de bewoners aansluiten - leent materialen uit om mensen zoveel mogelijk naar hun zin te maken - heeft contact met deskundigen en de patiënt zelf

Verzorgingshuis: Is bedoeld voor ouderen boven de 65 jaar, die verzorging nodig hebben en niet meer zelfstanding kunnen wonen. - Doel: het bieden van verzorging aan ouderen die om lichamelijke of psychische redenen hulp nodig hebben. - Rol van activiteitenbegeleider: - hij wordt ingezet op huiskamerprojecten - ouderen begeleiden tijdens b.v. wandelen

Verpleeghuis: Is bedoeld voor mensen die verpleging verzorging nodig hebben
De meeste verpleeghuizen hebben: - afd. Somatiek, voor mensen die lichamelijke ondersteuning nodig hebben vanwege BV. Ziekte van Parkinson - afd. Psychogeriatrie, voor mensen met BV. Dementieverschijnselen - Verschil met een verzorgingshuis: - In een verpleeghuis woon je zonder partner - De activiteiten liggen soms op het gebied van ontspanning

Penitentiaire inrichting: - De activiteitenbegeleider organiseert en begeleidt de activiteiten voor gedetineerden.

Asielzoekerscentrum: - De activiteitenbegeleider organiseert en begeleidt deze activiteiten voor de bewoners van het
Asielzoekerscentrum

Werkvoorzieningschap: - Doel: Mensen met lichamelijke, geestelijke en/ of psychische beperkingen een passend baan aanschaffen

De Sociaal Cultureel Werker

SCW’er kan werken bij:  Buurthuis voor kinder – en tienerwerk  Naschoolse opvang  Jongerencentrum  Preventieprojecten  Categoriaal werk  Opbouwwerk  Residentiele werk

Buurthuis kinderwerk: Hier worden er voor kinderen vanaf 6 jaar activiteiten georganiseerd - Doel: - versterken de positie van de kinderen - activiteiten bieden voor de kinderen vanaf 6 jaar, gericht op recreatie en ontspanning - Rol van SCW’er: - houdt bezig met de publiciteit over activiteiten - regelen van betalingen - klaarzetten van de materialen en in orde maken van de ruimtes - het werven van kinderen - het werven en begeleiden van vrijwilligers

Buurthuis tienerwerk: Hier worden er voor kinderen vanaf 12 tot 15 jaar activiteiten georganiseerd - Doel: - versterken de positie van de kinderen - activiteiten bieden voor de kinderen vanaf 12 tot 15 jaar - Ze niet op straat laten hangen

Naschoolse opvang: Kinderen van de basisschool of uit het voortgezet onderwijs die na school het buurthuis willen bezoeken, waar ze worden opgevangen en waar activiteiten worden aangeboden. - Doel: - een vertrouwde plaats aanbieden met de mogelijkheid om activiteiten te ontwikkelen

Jongerencentum: Jongerenwerk: Buurthuis voor jongeren vanaf 15de jaar. - Doel: - jongeren meer greep op hun eigen leefsituatie laten - meer invloed op hun eigen leefomgeving - Rol van SCW’er: - idem als buurthuis voor kinderen

Preventieprojecten: Dit zijn projecten b.v. die te maken hebben met vandalismebestrijding of alternatieve straffen

VB: Bureau Halt: Dit is gericht op jongeren tussen de 12 en 17 jaar die kleine strafbare feiten hebben gepleegd, een vervangend straf te laten doen i.p.v. afhandeling via justitie. - Doel: - jongeren alternatieve straf bieden - voorlichting over vandalisme geven - Rol SCW: - gesprekken voeren en het maken van afspraken met jongeren - rapporten opstellen - contacten met de politie onderhouden

Opbouwwerk: De SCW stapt zelf op de mensen af in de buurt. Hij moet dus problemen signaleren. Hij ondersteunt ze hierbij en activeert de mensen om er iets aan te doen

SOCIALE DIENSTVERLENER

De SD’er kan werken bij:  Gemeentelijke sociale dienst  Sociale verzekeringsbank  Jongeren informatie punt  Bureau sociale Raadslieden  Thuiszorg  Dienstencentrum voor ouderen  Overige SD instellingen

Gemeentelijke sociale dienst (GDS): Deze houdt zich bezig met uitkeringen - Doel: het bieden van financiële hulp aan mensen die niet over voldoende geld/ inkomsten beschikken om te
kunnen leven.

Procedure:  intake gesprek  aanvraagformulier invullen  interne (collega’s) en externe (andere instellingen) inlichtingen inwinnen  rapport schrijven van de situatie van de cliënt en advies over te nemen beslissing  Rapport gaat naar toetsing/ beslissing om te kijken wat voor uitkering het is en hoe hoog het is  Betaling inschakelen om de betaling te verrichten

Sociale verzekeringsbank: Verwerkt en voert AOW, ANW en AKW uit. - Doel: Uitkeringen verstrekken aan mensen die recht daarop hebben

Procedure  Aanvraagformulieren controleren en afhandelen  Aanvraagformulieren verwerken, opbergen in dossiers en deze bijhouden

Informatie en advies: Deze instellingen willen mensen informeren over rechten en instellingen.

JIP: Jongeren informatie Punt: Dit is een onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Het Bureau voor Jeugdzorg bestaat uit 3 onderdelen: - Jeugdhulpverlening - Jeugdbescherming - JIP

- Taken van de JIP: Jongeren informeren tussen de 12 en 24 over zaken die zich bezighouden, zoals huisvesting, seksualiteit, werk, vrije tijd - Doel: Bieden van hulp aan jongeren op basis van solidariteit, gelijkheid en anonimiteit.

Bureau Sociale Raadslieden: Mensen komen hier met allerlei vragen over sociale verzekeringen, erfrecht, budgettering…. - Doel: Informatie bieden of directe hulp bij vragen over allerlei concrete problemen

Thuiszorg: Dit is een samenwerking tussen gezins en bejaardenzorg en vaak de kruisvereniging. Deze bieden hulp in de huishouding en in de verzorging. - Doel: bieden van hulp in de huishouding en in de verzorging daar waar mensen het niet meer zelfstandig
Kunnen.

Procedure  Cliënt neemt zelf contact op met thuiszorg (op aanwijzing van de huisarts)  Wel of geen hulp, zo ja welke?  Thuisbezoek van de thuiszorg om de situatie in kaart te brengen  Aan de hand van de regels wordt gekeken op welke hulp de cliënt recht heeft en wie de hulp gaat verzorgen.

Dienstencentrum voor ouderen: Dit is een ontmoetingsplaats voor ouderen, waar allerlei voorzieningen aan hen worden aangeboden b.v. zwemmen, biljarten - Doel: het bieden en coördineren van voorzieningen - Rol van SD’er: - problemen signaleren - advies en informatie geven - helpen bij formulieren

Hoofdstuk 2 De doelgroeppen van SPW,SCW en SD
DK 301

Leerdoelen, je kunt: De doelgroepen van SPW, SCW en SD beschrijven naar: - Cognitieve, emotionele, lichamelijke en seksuele ontwikkelingsfase - Verstandelijke en/ of lichamelijk handicap - Aspecten van sociale kwetsbaarheid

Doelgroepen: Een groep cliënten, die zich onderscheiden van anderen door: - Aard van problemen - Aard van de hulpvraag - De benadering door de hulpverlener

Vijf ontwikkeling’s aspecten: - Cognitief aspect; ontwikkeling van denken, waarnemen, geheugen en taal (communicatie) - Emotioneel aspect; ontwikkeling van emoties (vertrouwen, veiligheid, angst) - Sociaal aspect; ontwikkeling van sociaal gedrag, van de omgeving met anderen, van het spelgedrag - Lichamelijk aspect; ontwikkeling van het lichaam en de motoriek - Seksueel aspect; ontwikkeling van de seksualiteit en intimiteit

Baby van 0 – 1 ½ jaar: Cognitief - Grijpen is begrijpen - Ervaren, herhalen, imiteren
Emotioneel - Behoeft aan betrouwbare, continue, responsieve verzorger
Lichamelijk - Van reflexen tot zelfstandig lopen en pakken
Sociaal - Van allemansvriend tot eenkennigheid
Seksueel - Zuigen en bijten

Lichamelijke ontwikkeling, de spieren ontwikkelen zich: - Van boven naar beneden (spieren dichterbij de hersenen woorden eerder beheerst) - Van dichterbij naar veraf (spieren dichtbij de romp worden eerder beheerst) - Van groffe motoriek naar fijne motoriek

Enkele mijlpalen in de motorische ontwikkeling: Leeftijd
4 weken
16 weken

28 weken
40 weken

52 weken
18 maanden Motorisch mijlpaal
Controle oogspieren, volgt beperkt met de ogen, grijpreflex
Hoofdbalans, opent en sluit handjes, zit als hij wordt vastgehouden
Grijpt met de vingertoppen, pakt blokjes over, kan zich omdraaien, actieve zitbalans
Goede beheersing rompen vingers, zitten, kruipen, staan wijdbeens met steun
Stapelt twee blokjes, pincetgreep, wandelt aan één hand
Krabbelt, doet kraaltjes in een fles, stapelt blokjes, loopt

Peuter van 1 ½ tot 4 jaar: Cognitief - Begrijpen is bepraten - Fantasie en werkelijkheid door elkaar - Begrijpen via zintuigen - Geen geweten van binnenuit
Sociaal-emotioneel: - Ontwikkeling zelfbeeld - Angst en ontwikkeling, basisveiligheid en vertrouwen
Lichamelijk - Ontwikkeling grove motoriek
Seksueel - Ontdekking van lust en onlust

Kleuter van 4 tot 6 jaar: Cognitief - Prelogisch denken; de kleuter ziet niet dat het één een gevolg is van het ander - Zinnen maken - Ontwikkeling van het geweten dor identificatie; net zo willen zijn zoals iemand anders
Sociaal-emotioneel - Eerste pogingen om emoties te beheersen - Afhankelijkheid - Met anderen spelen; rollenspel
Lichamelijk - Ontwikkeling fijne motoriek - Lengtegroei
Seksueel - Aandacht voor geslachtsdelen

Internaliseren: Het in jezelf opnemen, je eigen maken van gedrag waardoor het tot je eigen persoonlijkheid gaat behoren

Toename van de woordenschat in de eerste zes jaar:

Leeftijd
10 maanden
12 maanden
15 maanden
18 maanden
21 maanden
24 maanden
36 maanden
42 maanden
48 maanden
54 maanden
60 maanden
66 maanden
27 maanden Aantal woorden
1 3
19
22
118
272
898
1222
1540
1870
2072
2289
2562

Schoolkind van 6 tot 12: Cognitief - Logisch denken als iets aanschouwelijk is (meer realistisch denken) - Waarom vragen; interesse in feiten
Emotioneel - Veilig voelen
Sociaal - Ontwikkeling peergroup; contacten met leeftijdsgenoten - Gericht op het zelfde geslacht
Lichamelijk - ‘Volwassenere’ lichaamshouding - Betere fijne motoriek en grove motoriek
Seksualiteit - Latent aanwezig; onder de oppervlakte aanwezig, verborgen

er van 12 tot 16: Cognitief - Abstract en systematisch denken - Ontwikkeling van normen en waarden
Sociaal-emotioneel - Ontwikkeling referentiegroep - Onevenwichtig - Streven naar zelfstandigheid en dragen van verantwoordelijkheid - Erbij horen, deel uitmaken van zogeheten ‘pergroup’;contacten met leeftijdsgenoten - Zoeken naar eigen identiteit
Lichamelijk - Grotere veranderingen; bij meisjes twee jaar eerder dan bij jongens
Seksueel - (Bijna) geslachtsrijp - Ontwikkeling van interesse in seks

Uniciteit betekend net zo veel als: Dat overkomt mij toch niet

De veranderingen in de puberteit: Bij meisjes: - Begin groeispurt; 10 ½ jaar - Groei van eierstokken en de baarmoeder; 11jaar - Eerste aanzet uitgroei borsten; 11 jaar - Eerste groei schaamhaar; 11 jaar - Piek in groeiversnelling of groeispurt; 12 jaar - Verdere uitgroei borsten - Eerste menstruatie; 13 jaar - Okselbeharing - Geslachtsrijp; 15 jaar Bij jongens: - Begin groeispurt; 11 jaar - Begin groei zaadballen en scrotum; 11 ½ jaar - Begin groei penis; 12 ½ jaar - Eerste groei schaamhaar; 12 ½ jaar - Begin van de stembreking; 13 jaar - Eerste zaadlozing; 13 jaar - Piek in de groeiversnelling of groeispurt; 14 jaar - Okselbeharing - Snor- of baardgroei

jong volwassene/ adolescentie van 16 tot 21 jaar: Cognitief - Intelligentie beter gebruiken - Concentratie neemt toe - Metacognitie; naar kunnen denken over eigen manier van denken en leren
Emotioneel - Behoefte aan zelfwaardering
Sociaal - Sociale cognitie neemt toe - Zoeken naar eigen identiteit
Lichamelijk - Volwassenwording
Seksueel - duurzamere relaties

De vraag wat volwassenheid is, kun je vanuit drie invalshoeken beantwoorden: - Lichamelijk volwassen; wanneer iemand volgroeit is - Maatschappelijk volwassen; wanneer iemand stemrecht heeften zonder toestemming kan trouwen of eigen zaak mag beginnen - Psychisch of geestelijk volwassen; wanneer iemand zich zelfstandig gedraagt en in staat is verantwoordelijkheid te dragen

Als je denkt aan volwassen gedrag moet bijvoorbeeld je denken aan: - Zelfstandig zijn en verantwoordelijkheid dragen - Handelen overeenkomstig de eigen normen en waarden - Maatschappelijk en culturele betrokkenheid tonen - Duurzame relaties aan kunnen gaan en onderhouden - Jezelf kunnen accepteren zoals je bent - Zelf inhoud kunnen geven aan het leven

Volwassene van 21 tot 60: Algemeen - verantwoordelijkheid dragen voor eigen keuzes - Ontwikkeling eigen levensstijl - ‘Organisatie’van eigen leven
Cognitief - Geheugen neemt af, inzicht neemt toe
Sociaal-emotioneel - Nieuwe intimiteit
Lichamelijk - Vanaf 35: veranderingen
Seksueel - Seks i.r.t. voortplanting is nieuw

Ouder boven de 60 jaar: Cognitief - Afname geheugenfunctie - Tijd voor informatieopname neemt toe
Emotioneel - Minder scherp oordelen of verbittering
Sociaal - Minder behoefte aan sociale contacten
Lichamelijk - Achteruitgang; zie ook dementie
Seksueel - Jong geleerd, is oud gedaan

De achteruitgang van de waarneming en het geheugen is het grootst: - De gevoeligheid voor prikkels wordt minder. Dit levert vermindering op van het gehoor- en gezichtsvermogen, maar ook van smaak en geur - Het onderscheid vermogen (discriminatie) neemt af - Het proces van informatiewerving (opname) en verwerking duurt langer. De reactietijd wordt groter. - Het geheugen wordt minder, met name het auditieve korte-termijngeheugen

Lichamelijk, de belangrijkste verschijnselen zijn: - Geleidelijke afname van het uithoudingsvermogen - Geleidelijke toename van stijfheid - De kans op botbreuken neemt toe - De spierkracht neemt af - Het gezichtsvermogen en gehoor neemt af - Het reactievermogen neemt af - Het bewegingstempo neemt af - De coördinatie neemt af

Hersenfuncties kunnen verstoord worden door bijvoorbeeld: - Een hersenletsel; zoals een tumor of een hersenvliesontsteking - Een ziekteproces in de hersenen - Een aftakeling van het hersenweefsel door slijtage

De belangrijkste kenmerken van de ziekte van Alzheimer zijn: - Toenemende vergeetachtigheid; in eerste instanties raakt het kortetermijngeheugen aangedaan, later ook het langetermijngeheugen - Toenemende desoriëntatie; in het begin treedt er desoriëntatie van tijd op. Later treedt er ook desoriëntatie van plaats op en dan voor personen en uiteindelijk herkend men zijn eigen familie niet meer. - Taalproblemen (afasie); het begint van het proces krijgt men moeilijkheden om bepaalde woorden uit te komen en uiteindelijk kan het tot geheel wegvallen van de taal betekenen - Problemen met alledaagse handelingen (apraxie). Je weet bijvoorbeeld niet meer precies hoe je een kledingsstuk aan moeten trekken - Problemen met het herkennen van voorwerpen (agnosie); Men ziet het voorwerp maar herkent het niet meer als zodanige of men herkent het voorwerp niet meer op de tastzin - Slaapproblemen; onder ander als gevolg van desoriëntatie heeft men moeite met inslapen en doorslapen. Soms draait iemand het volledige dag- en nachtritme om - Ontstaan van achterdocht; langzaam maar zeker verliest men het grip op het leven. Men is spullen “kwijt” en men verdenkt hier anderen van - Verzamelwoede; soms lijkt het alsof men de grip op het leven wil handhaven door bepaalde voorwerpen te verzamelen. - Gedragsveranderingen; als snel geïrriteerd, agressief, ontremd, rusteloos, apathisch of lusteloos reageren - Decorumverlies; Gevoel voor hoe men eruitziet (o.a. hygiëne) en zich gedraagt - Stemmingsveranderingen; zoals labiel en prikkelbaar worden - Uiteindelijk kan het ook tot hallucinaties (dingen waarnemen die er in werkelijkheid niet zijn) en waanideeën (rots-vaste-foutieve gedachten)

Vasculaire dementie: Toenemende stoornissen in de bloedcirculatie in de hersenen

Cerebro-vasculair accident (CVA): Beschadiging van het hersenweefsel die is ontstaan na een aantal kleinere vaatafsluitinkjes of bloedinkjes in de hersenen. Die hebben een serie herseninfarcten doen ontstaan met het gevolg een gedeeltelijk op gang komen van het dementieproces. Na elk CVA ontstaat een tijdelijke toestand van verwardheid met daarna geheugenverlies en orientatieproblemen. Iedere keer herstelt zich dat wel weer, maar toch is er steeds wel weer een beetje meer verval van mogelijkheden.

Kenmerken van een beroerte: - Stapsgewijs verloop met goede perioden en plotselinge verergeringen - Restverschijnselen van een beroerte in de vorm van krachtsvermindering in de arm of been, spreekproblemen en slikstoornissen - Het bewustzijn kan sterk in helderheid afnemen - Nachtelijke onrust - Emotionele labiliteit

Verstandelijk gehandicapten: - Lagere intelligentie - Problemen met de redzaamheid - 120.000 verstandelijk gehandicapten in Nederland - Helft woont niet thuis

Gewenste beeldvorming is samengevat in zestal punten: 1. Het zijn mensen met mogelijkheden
2. Het is een hele heterogene groep. Mensen met een verstandelijk handicap vormen één grote groep, maar zijn mensen met individuele mogelijkheden en wensen
3. Mensen met een verstandelijk handicap zijn volwaardige leden van de samenleving
4. Mensen met een verstandelijk handicap hebben recht in hun waarde gelaten te woorden
5. Mensen met een verstandelijk handicap hebben dezelfde rechten als iedereen
6. Het zijn mondige mensen met een eigen mening

Modellen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten: - Barmhartigheids model; opbergen en verzorgen ‘1850-1945’ - Medisch model; verplegen en verzorgen ‘1945-1960’ - Ontwikkeling’s model; ontwikkelen en opvoeden ‘1960-1970’ - Intergratie model; wonen en leven ‘1970-1990’ - Zorg op maat; acceptatie en respect ‘sinds 1990’

Oorzaak van een verstandelijk handicap: - Prenataal; aangeboren afwijking, vóór de geboorte ontstaan (5%) - Perinataal; afwijking ontstaan rondom de geboorte (34%) - Pestnataal; afwijking ontstaan na de geboorte (11%) - Sociaal-cultureel en pedagogisch factoor; bijvoorbeeld affectieve verwaarlozing, alleen bij licht verstandelijke handicaps - Van sommige gevallen is de oorzaak onbekend of onduidelijk (46%)

Niveau indeling van verstandelijke handicaps: Huidige omschrijving:

Mensen met een lichte verstandelijk handicaps

Mensen met een matig verstandelijk handicap

Mensen met een ernstig verstandelijk handicap Verouderde omschrijving:

Debiel

Imbeciel

Idioot
Intelligentie:

50 - 70

20 - 50

50 - 0

Sociale redzaamheid: In hoeverre iemand in staat is te vodoen aan de eisen van zijn fysieke en sociale omgeving

Soorten lichamelijke handicaps: - Motorisch; stoornissen in het bewegingsapparaat - Chronische aandoening; in één of meerdere organen zoals:  Suikerziekte; stoornissen in de glucosestofwisseling  Reuma; aantasting van de gewrichten  Longaandoening; o.a. astma  Epilepsie; plotselinge overprikkeling van de hersenen met veranderingen in het bewustzijn  Hartafwijking - Zintuiglijk; blindheid, slechtziend, doofheid of slechthorend - Meervoudig

Chronische ziekte/ handicap: Voor langer tijd of voor altijd

Meervoudig complex handicap: Ingewikkeld samenspel van problemen

Sociaal kwetsbare groepen: - Mensen met psychische problemen - Uitkeringsgerechtigen - Bijstandsmoeder - Allochtone Nederlanders - Asielzoekers - Dak- en thuislozen
Mensen met een psychiatrisch probleem: - Beperkt door psychische problemen - Nadruk op kortdurende behandelingen - Beroep op eigen mogelijkheden - Meer woonprojecten - Grotere groepen zonder hulpverlening

RIAAG: Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg

Uitkering: Een bedrag dat iemand krijgt in de kader van een werknemersverzekering (werkeloosheidwet=WW, de Wet op de Arbeid Ongeschiktheidwet=WAO) of een volksuitkering (de Algemene Ouderdom Wet=ABW)

Uitkeringsgerechtigen: - Werkloos - Arbeidsongeschikt - Aantal daalt
NIDI: Het Nederlandse Interdisciplinaire Demografisch Instituut

Allochtone Nederlanders: - Aantal neemt - Meeste in de grote steden in het westen - Maken vaak gebruik van bestaande (familie) netwerken

Asielzoekers: Vlucht uit eigen land

OC; opvang- en onderzoekcentrum

Terug AZC; asielzoekercentrum

Afwijzing Toewijzing

Dak- en thuislozen: - Daklozen; geen woning - Thuislozen; geen woning en geen sociale omgeving - Aantal groeit - Gevolg van problemen

PAAZ: Psychiatrische afdeling van de algemene ziekenhuizen

Verslaafden: - Haardrugsverslaafden: aantal stabiel en laag - Toegenomen overlast - Vaak in combinatie met ander problemen - Gevoeliger voor ziektes

Polydruggergebruikers: Meer drugs door elkaar

Hoofdstuk 3 Kenmerken van het menselijk gedrag
DK 301
Leerdoelen, je kunt: De volgende elementen uit sociaal-wetenschappelijke theorieën beschrijven: - Primaire socialisatie - Secundaire socialisatie - Posities en rollen in een groep - Afwijkend gedrag

Socialisatie: Het eigen maken van normen en waarden in de omgang met andere mensen

Waarden en normen: - Waarden zijn uitgangspunten die iemand belangrijk vindt in het leven - Normen zijn gedragsregels waarnaar iemand zich in de omgang met anderen dient te gedragen - Waarden en normen worden beïnvloed door iemands omgeving

Waarden geven aan hoe jij de wereld om je heen waardeert. Normen geven aan wat jij vindt wat wel en/of niet hoort

Cultuur: Aangeleerd niet aangeboren

Subcultuur: Binnen groepen met een bepaalde cultuur kan dus sprake zijn van kleinere (sub)groepen met een eigen stijl van leven en met eigen normen en waarden

Twee soorten socialisatie: Primaire socialisatie - Socialisatie binnen gezin en school
Secundaire socialisatie - Socialisatie in ander groepen; vrienden, de buurt waarin je woont, je leeftijdsgenoten, de school en de massamedia zoals radio, TV en krant

Internaliseren: Het kind heeft geleerd allerlei normen en waarden te beschouwen als vanzelfsprekend

Sociale controle en internalisatie: - Sociale controle; de ander sturen in de richting van bepaalde normen - Internalisatie; het eigen maken van bepaalde normen - Als internalisatie geslaagd is, is sociale controle overbodig

Socialisatie: Socialisatie

Normen en waarden Sociale controle

Cultuur Belonen en straffen

Socialisators: Vader en moeder worden wel zo genoemd

Socialisatieprocessen: - Basisschool; eerst kennismaking met anderen waarden en normen - Jongeren kiezen op school vrienden met dezelfde waarden en normen - Een groot verschil tussen gezin- en schoolcultuur kán tot een identiteitscrisis leiden

Drie bijzondere factoren die de socialisatie van het kind mee bepalen: - milieuspecifieke factoren - geslachtsspecifieke factoren - massamedia

Milieuspecifieke socialisatie: Veelvoorkomende cultuur bij lagere opleidingen/inkomen ouders: - Aanpassing - Sterker man/vrouw-rolpatroon - Studie minder belangrijk
Veelvoorkomende cultuur bij hogere opleiding/inkomen ouders: - Individuele ontplooiing - Minder sterk man/vrouw-rolpatroon - Studie belangrijker

Geslachtsspeciefieke socialisatie: Waarden en normen die vaak aan jongens doorgegeven worden: - Rationeel, onafhankelijk, wedijverend, doortastend
Waarden en normen die vaak aan meisjes doorgegeven worden: - Liefhebbend, zorgend, sociaal, gevoelig, aangepast

De media creëren een beeld van de realiteit. Dat is dan wel een vervormde weergaven van die realiteit. De berichtgeving is altijd gericht op bijzondere situaties. Nieuws is altijd een vervorming van de realiteiten levert dus een gekleurd beeld op. De media leveren altijd een subjectief beeld op, geen objectief beeld.

Een groep geeft de leden: - Samenhorigheid; er is sprake van contact tussen de groepsleden onderling - Sociale identiteit;het bewustzijn lid te zijn van een bepaalde groep, en door anderen als zodanig te worden behandeld. Daardoor weet het groepslid hoe hij zich volgens de normen en waarden van de groep dient te gedragen, en weten anderen ook wat ze van hem kunnen verwachten - Referentiekader; de normen en waarden die bepalen hoe jij oordeelt over de wereld om je heen - Zekerheid en geborgenheid

Collectiviteit: Een groep die groter is en er wel samenhorigheidsgevoel is, maar duidelijk zonder directe contacten met allen

Positie: De plaats die je inneemt in een groep

Toegewezen positie: Je moet er iets voor doen

Rol: Verwachtingen die de mensen hebben van een bepaald persoon

Rolconflicten: - Intern rolconflict; tegengestelde rolverwachtingen bij één positie - Extern rolconflict; tegengestelde rolverwachtingen bij twéé positie

Compromis
Met allebeide partijen in een conflict de gouden middenweg zoeken

Deviant gedrag: Afwijken van de algemeen aanvaarde normen; bijvoorbeeld iemand komt altijd te laat naar school

Oorzaken van deviant gedrag: - Geen belang bij de regel - Waarden en normen niet aangeleerd - Verzet tegen de regels - Psychische problemen

Bij deviant gedrag kun je ook denken aan bijvoorbeeld:  Verslaving; bijvoorbeeld drugs, gokken, drank  Verbale agressie; overal en altijd een grote bek hebben  Psychisch afwijkend gedrag; bijvoorbeeld straatvrees, claustrofobie  Seksuele afwijkingen; bijvoorbeeld pedofilie

Hoofdstuk 4 De leefwereld van cliënten
Dk 301

Leerdoelen, je kunt: De volgende elementen beschrijven van leefwereld van cliënten: - Religie - Gebruiken en gewoonten - Samenleving en familie - Uiterlijk en lichamelijke verzorging - Leef- en woonomstandigheden

Drie godsdiensten met één god: - Jodendom; is met 3000 jaar het oudste geloof van het christendom en islam - Christendom - Islam

Kenmerken jodendom: - Thora; hier staan wetten en regels beschreven waaraan de joden zich moeten houden - Talmoed; geeft een uitleg van de wetten uit de thora en toepassing voor het leven van alledag - Spijswetten; vlees en gevogelde mogen niet in aanraking komen met zuivelproducten als het eten zo bereid is noemt men dit eten koosjer - Sabbat; een rustdag op zaterdag voor gelovige joden - Pesach; een feestdag, het joodse Pasen - Onsterfelijk ziel

Synagoge: Hier worden erediensten gehouden

Kenmerken christendom (2000 jaar oud): - Zondag rustdag - Bijbel: oude testament (Hebreeuwse bijbel) en nieuwe testament (de bijbel van de christenen) - Katholieken en protestanten - Onsterfelijk ziel; na de dood gaan gelovigen naar de hemel en ongelovigen naar de hel waar satan op ze wacht - Paus voor de katholieken; hij wordt gezien als Gods plaatsvervanger op aarde - Dominee voor de protestanten

Kenmerken islam (betekend letterlijk ‘overgave aan God’): - Koran; schrijft voor hoe islamitische gelovige mensen (moslims) voor hoe ze moeten leven - Allah; is Arabisch en betekend God - Mohammed; de gezante van Allah. Aan het begin van de zevende eeuw, zo omstreeks het jaar 610, heeft Mohammed in het toenmalige Arabie de islam gesticht. Mohammed was een handelaar uit Mekka. Hij kreeg volgens eigen zeggen een aantal goddelijke openbaringen. - Ramadan; de 9de maand van het islamitische jaar is de vastmaand - Jihad; de zuilen moeten ondersteund worden door de strijd tegen het kwaad. Dit is niet alleen maar de heilige oorlog tegen niet-gelovigen. De kern van de jihad is de strijd tegen het kwaad en de zelfzucht in jezelf - Sji’ieten en soennieten (twee belangrijke groepen moslims); soennieten vormen de meerderheid van alle moslims over de gehele wereld. Beide groepen hebben hun eigen interpretatie van de koran en hebben hun eigen tradities. Het belangrijkste verschil is dat soennieten een zekere scheiding kennen tussen het wereldlijk gezag en het geestelijk leiderschap. Bij de sji’ieten is de scheiding er niet. Zij vinden dat de politieke en geestelijke leiding in handen moet zijn van een afstammeling van profeet Mohammed - Kledingvoorschrift; afhankelijk van de interpretatie van de koran, dragen vrouwen lange jurken en hoofddoeken die niet alleen het haar, maar soms ook groot deel van het gezicht bedekken. Hoe streng de kledingvoorschrift zijn, is ook afhankelijk van waar de moslimvrouwen vandaan komen

De vijf zuilen van het islam (dit zijn de belangrijkste steunpunten die het islam kent): 1. Er is geen god dan Allah en Mohammed is de gezante van Allah
2. Het gebed dat moslim vijf keer moeten houden met het gezicht in de richting van Mekka; het zijn rituele gebeden waarvoor een bepaalde lichaamshouding voorgeschreven is
3. Hoeveel je moet geven aan de aalmoezen of schenkingen voor de armen. Er zijn verplichte schenkingen en vrijwillige
4. Hier tonen de moslims hun gehoorzaam aan God door te vasten (ramadan); hier mogen de gezonde volwassene Moslims van zonsopgang tot zonsondergang niets eten. Zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven uitgezonderd. De ramadan eindigt met een groot feest. 5. Dit is de bedevaart of pelgrimstocht naar Mekka, de heilige stad van de moslims. Van ieder moslim wordt verwacht dat hij tenminste één keer in zijn hele leven de pelgrimstocht zou maken, als het tenminste enigszins mogelijk is
Boeddha: Betekend letterlijk ‘de verlichte’

Kenmerken hindoeïsme: - Brahma; de schepper - Schiva; de vernietiger en herschepper - Vishnu; de behoeder van het leven - Kastestelsel; er zijn vijf kasten. Ieder hindoe wordt in een bepaalde kaste geboren en blijft zijn leven lang in die kaste. Door reïncarnatie van ziel kan iemand in een andere kaste terechtkomen. De verschillende kasten kennen strenge regels over wat wel en niet toegestaan en verplicht is. Zo zijn mensen uit een lagere kaste onrein voor de mensen uit de hogere kaste. Om die reden zullen mensen uit verschillende kasten elkaar niet aanraken

Winti, een definitie: Een sociaal-religieuze cultuur van Afro-Surinaamse oorsprong die als levensbeschouwing de mens vanaf de geboorte tot de dood en zelfs daarna, toevlucht en bijstand biedt. De kennis en het gebruik van de Winti-religie vinden plaats volgens mondelinge overlevering, waarbij symbolen een belangrijke rol spelen.

De belangrijkste kenmerken van Winti zijn; - Een sterke binding met de voorouders - Sterke binding met de oriëntatie op de natuur - Het scheppen (en behouden) van een harmonisch evenwicht tussen de mens en de zichtbare en onzichtbare krachten van de natuur staan centraal

Algemene verschijnselen: - Soort zoekt soort - Steden zijn multiculturele dan platteland - F- en G-culturen

Samenleving en familie: G-cultuur F-cultuur
Het gezin - communicatie op basis van gelijkheid - ieder heeft eigen verantwoordelijkheid Het gezin - communicatie op basis van eerbied voor gezag - kinderen moeten gehoorzamen
Algemeen - cultuur gebaseerd op persoonlijke vrijheid en keuzemogelijkheden; losse familiebanden - cultuur van individuen, familie staat niet centraal; weinig hiërarchie - veel aandacht voor jeugd, vooruitgang en dynamiek Algemeen - cultuur gebaseerd op religie - familiecultuur, aandacht voor de groep - aandacht voor ouderdom, wijsheid en tradities; hechte familiebanden - hiërarchisch
Gezondheid - medische wetenschap heeft geleid tot denken in onderdelen: ik heb hoofdpijn, maagpijn, rugpijn, etc Gezondheid - medische wetenschap kent een totaalbeleving van het mens-zijn: mijn lichaam doet zeer, vooral mijn hoofd, maag, rug

Uiterlijke en lichamelijk verzorging: - Cultuur/ gewoontes - Sanitaire voorzieningen - Klimaat - (regels m.b.t.) menstruatie - (regels m.b.t) lichaamsbedekking - Ziekte
Methodische Vaardigheden
Hoofdstuk 10

Drie tekstdoelen: - Informatief: de schrijver gebruikt de feiten zo dat hij je van iets op de hoogte wilt stellen, je wil informeren - Persuasief: de schrijver wil je van een bepaalde mening overtuigen - Activerend: de schrijver wil je tot een actie zetten

INFORMATIEVE TEKSTEN

Een informatieve tekst: - geeft feiten objectief weer - heeft bijna altijd ook andere bedoelingen dan informeren

PERSUASIEVE TEKSTEN
Communicatieproces

Zender persuasieve Ontvanger
Schrijver  tekst  lezer
Spreker luisteraar

Een persuasieve tekst: - speelt in op de gevoelens van de ontvanger - heeft een boodschap die aannemelijk is - maakt een betrouwbare indruk

EEN ACTIVERENDE TEKST
Een activerende tekst: - probeert de lezer tot actie aan te zetten - vaak wordt ondersteund door informatieve en persuasieve communicatie

LEESSTRATEGIEEN
2 leesstrategieen: - oriënterend lezen - intensief lezen

Oriënterend lezen: een tekst oppervlakkig lezen

Stappenplan oriënterend lezen: 1. kijk naar de titel en eventueel ondertitel
2. kijk naar de omslag (bij een boek) 3. kijk naar de inhoudsopgave
4. kijk naar de inleiding in het slot
5. kijk of er witregels of tussenkopjes staan
6. kijk naar de vet of cursief gedrukte woorden

Intensief lezen: grondig lezen over het onderwerp dat in de tekst staat geschreven

Stappenplan intensief lezen
1. tekst lezen
2. betekenis van onbekende woorden opzoeken
3. structuur tekst onderzoeken - inleiding, kern en slot - alinea’s
4. opsporen - kernzinnen - signaal - verwijswoorden
5. alineaverbanden onderzoeken - uitwerkend - opsommend/ tegenstellend - oorzaak gevolg - concluderen
6. korte samenvattingen maken
7. bepalen van tekstdoel

SAMENVATTEN
2 soorten samenvattingen: - representatief = uitgebreid - niet representatief = mini- samenvatting

REACTIES

C.

C.

he hallo je hebt egt een goeie werkstuk man maar ik heb een vraagje ik hoop dat je er antwoordt op wilt geven.. Waarom is het voor je werk belangrijk dat je de menselijke ontwikkeling kunt beschrijven ? ik snap die vraag egt nie en ik moet het inleveren na de vakantie groetjes carmelita alvast bedankt he

17 jaar geleden

R.

R.



Het is belangrijk om de menselijk ontwikkeling te kunnen beschrijven zodat je onregelmatigheden bij iemand zijn menselijke ontwikkeling kan signaleren en hier vervolgens iets mee kan gaan doen.

10 jaar geleden

N.

N.

hebben jullie van hoofdstuk 5 het samenvatting

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.