Atoombouw
Bouwomschrijving
● Kern heeft protonen en neutronen
● Elektronen zitten in de elektronenwolk
● Protonen kun je nooit afstaan of opnemen (alleen bij alpha en betastraling)
● Elektronen kun je wel afstaan
Elektronenwolk tekenen
● Elektronenconfiguratie geeft de elektronenwolk aan, bijvoorbeeld 2,8,6 bij S (zwavel).
● Atoomnummer is aantal protonen.
● Massagetal is protonen en neutronen bij elkaar. ● Neutronen = massagetal - atoomnummer ● Gebruik nooit de oxidatiegetallen!
● Met een lading gaat deze over eventueel beide atomen, C22- heeft een totale lading van 2-, niet 4-
Zouten
● Vaste zouten die water op kunnen nemen > kristalwater ● CuSO4 • 5H2O is blauw (H2O hoort ook bij de molmassa in g/mol) verdampen > CuSO4 (s) + 5 H2O (g)
● Kleur staat in binas tabel 65
● Stof waarmee je andere stoffen aan kan tonen = reagens
● Hydraat = • H2O & decahydraat = • 10 H2O
Ladingen
● Moleculen hebben geen lading
● Eerst positief ion, daarna negatief ion (bij molecuul)
● Bij R (tabel 45) reageert een zout met water (zuur-basereactie)
● Na2O + H2O
● Base kan H+ opnemen! Zuur (OH-) staat H+ af.
● Negatief ion in zout heeft H-atomen naar zich toe
● Positief ion in zout heeft O-atomen naar zich toe
● NaCl oplossing, Na+ heeft O naar zich toe, Cl- heeft H naar zich toe
● OH- (zuur) zorgt voor lage pH, H+ (base) voor hoge pH
Tabel 45
● Calciumzout; waar reageert Ca mee? (R nodig bij oplossing)
● Ionen uit een oplossing kunnen worden verwijderd
● De aanwezigheid van bepaalde ionen aantonen
● Zout bereiden (2 zouten samenvoegen)
● S = neerslagvorming (ionen aantonen & zuurbase)
● G = goed oplosbaar
● R = reageert (altijd zuur-basereactie)
● Geen neerslagvergelijking bij slecht oplosbaar zout
● Reactie met water = h2o beginstof
Kernlading (aantal protonen) bepalen aan de hand van plaats in het periodiek systeem.
Metalen, niet metalen. Halogenen (groep 17), 2 atomige moleculen, ionlading van 1-. Edelgassen (groep 18) zijn nooit geladen en reageren niet.
Lading in periodiek systeem
● Groep 1 = 1+
● Groep 2 = 2+
● Groep 13 = 3+
● Groep 15 = 3-
● Groep 16 = 2-
● Groep 17 = 1- Elektronmassa wordt verwaarloosd.
Oplossen
● Opgeloste deeltjes
(altijd in water) zijn ionen
● Oplossen is niet reageren met water, alleen (aq)
● Oplossen: voor de pijl geen lading, daarna wel
● Zoutverhouding (geen lading) 1:3 bij PO43- en Na+ (s)
● Na3PO4 -> 3 Na+ (aq) +
PO43- (aq)
● Alleen H2O erbij schrijven wanneer iets reageert met water
● HCO3- : Ba2+ = 2:1 = Ba(HCO3)2
Vet en olie
Olie bij kamertemperatuur vloeibaar Vet bij kamertemperatuur vast (glycerol in binas), 3 OH groepen, water valt weg OH en OH is water! (Geen zuur meer)
stof |
reagens |
waarneming |
koolstofdioxide (gas) |
kalkwater |
helder kalkwater wordt troebel |
water |
wit kopersulfaat |
wit kopersulfaat wordt blauw |
water |
custardpoeder |
poeder wordt geel |
jood (opgelost in water) |
zetmeel |
er ontstaat een donkere stof |
zwaveldioxide (gas) |
broomwater of joodwater |
het gelige broom- of joodwater ontkleurt |
onverzadigde koolwaterstoffen |
broomwater of joodwater |
het gelige broom- of joodwater ontkleurt |
zuurstof (gas) |
hou een gloeiende houtspaander bij het gas |
de houtspaander licht op (vlamt op) |
waterstof (gas) |
hou een vlammetje bij het gas |
er klinkt kort een hoge fluittoon (“blaf”) |
Koolstofchemie
● Structuurformules (tekening met covalenties) ● Covalenties
● Molecuulformules (H2O) ● Isomeertekeningen (max. 6 koolstofatomen) |
Koolstofketen ● Vertakt ● Onvertakt |
Homologe reeks; max 1 karakteristieke groep
● Alkaan CnH2n+2 verzadigd
● Alkeen CnH2n, 1 dubbele binding (onverzadigd, dubbele binding kan open en er kan meer bij)
● Alkanol CnH2n+1OH is verzadigd (geen dubbele bindingen)
● Halogeenalkanen verzadigd, 1 waterstof = Cl, Br, F of I
● Alkaanzuren 3H wordt dubbel gebonden met O en OH: altijd begin koolstofketen (geen cijfer aangeven)
● Triviale naamgeving (zout, soda, water, alcohol (ethanol)) binas 66a
Naamgeving van onvertakte keten bijv: but-2-een/but-2-ol
● Aantal C in hoofdketen (meth, eth, but, pent(aan), hexaan)
● Karakteristieke groep (KG)
● Achtervoegsel (ol, zuur etc)
● Nummering (zo klein mogelijk waar de KG aan zit)
Herkennen en weergeven in structuurformule
● Hydrolyse (water toevoegen)
● Polymerisatie (dubbele binding openbreken en superlange keten maken van alkenen)
● Additie (openbreken van dubbele binding bij alkenen, hierbij worden halogenen, waterstofhalogenen of water aan gebonden)
● Kraken (door hoge temperatuur worden lange koolstofketens kortere, mengsel alkanen en alkenen)
Ester koppeling alkaanzuur en alcohol, water komt altijd vrij, bij hydrolyse
Estervorming -OH + OH > C-O-C=O +H2O
Water toevoegen > wordt alcohol en alkaanzuur
● Alkaan (enkele binding tussen C-atomen) verzadigd
● Methaan en ethaan etc
● Alkeen
(dubbele/driedubbele binding onverzadigd (andere atomen vastbinden))
● Alkien (driedubbele binding tussen Catomen)
● Zuur (dubbele binding met O en OH dus O=COH)
● Alcohol (alleen OH groep, dus C-OH)
● Aminegroep NH2
● Carbonzuur COOH
Polymerisatie (golfje aan zijkant met 6 koolstof-atomen)
● Etheen (C(n)H(2n))n aantal eenheden die aan
elkaar worden gekoppeld ● Propeen ~C=C-C=C-
C=C~ (3 C komt erbij)
● Vinylchloride
Thermoharder blijft vast en hard als je het kortstondig verhit (stopcontact) Thermoplaster wordt zacht bij kortstondige verhitting
Bindingen ● Ionbinding (alleen vaste zouten, aantrekkingskracht tussen positief en negatief), na water toevoegen gehydrateerd zout ion- dipoolbinding. (Metaal + niet-metaal) ● Atoombinding in atoom ● Polaire atoombinding (niet metalen!) Verschil in lading, gezamenlijk elektronenpaar verschuift (OH en NH) ● Vdw binding tussen moleculen (vaste stof, gedeeltelijk verbroken bij vloeibaar, niet aanwezig bij gas) ● Waterstofbrug is aantrekkingskracht tussen beetje positief en beetje negatief atoom (stippellijn tussen OH en NH in structuurformule, ook NH2 en HF) ● Metaalbinding bij vaste metalen Eigenschappen ● Apolair en hydrofoob ● Hydrofoob + hydrofoob (vdw binding) ● Hydrofie + water en hydrofiel + hydrofiel lost goed op Rekenen aan reacties ● Atoommassa (massa 1 atoom, in u) ● Molecuulmassa (massa 1 molecuul, in u, tabel 98!) ● Ionmassa = atoommassa ● Molmassa = massa 1 mol in g/mol ● Chemische hoeveelheid = aantal mol van een stof ● Molariteit = mol/liter |
● Meervoudig en enkelvoudig onverzadigd Rekenen met
● Volumepercentage (alcohol bv, % van mL)
● Massapercentage in verbinding (% van g of kg)
● Massa = mol x massa & mol = massa/molmassa
● Molariteit (mol in 1 liter opgelost)
● Dichtheid in g/cm
● Massaverhouding bij reacties (stoffen reageren met elkaar) 100 kg van ene stof met x kg andere; hoeveel reactieproduct?
● Overmaat
● Molverhouding bij reacties
Zuren en Basen
Zuren in water vormt H+
● Sterke zuren splitst volledig in ionen t/m H3O+ (tabel
49) daarna draait de reactie om
● Aflopende reactie
Alleen reagerende ionen komen voor in de reactie, de rest zijn tribune-ionen.
● Indicatorpapier met schijf (pH)
● Indicatoren (tabel 52)
Zuur kan een proton (H+) afstaan
Tabel 66B
● Eenwaardig zuur (salpeterzuur) (1
H+ kan worden afgestaan (OH))
HnO3
● Tweewaardig zuur (zwavelzuur) H2SO4
● Driewaardig zuur (fosforzuur)
Base kan proton opnemen
● Eenwaardig (hydroxide-ion)
● Tweewaardig (Carbonaation)(H2CO3 wordt H2O en CO2)
● Driewaardig
Zwak zuur
● Splitst gedeeltelijk
● Evenwichtsreactie dus evenwichtspijl
● Sterk zuur (wordt gesplitst in water, zoals HCl)
● Zwak zuur (niet alles valt in ionen, zoals
HF)
Sterke base, levert grootste hoeveelheid OH- ● Oplosbaar hydroxide (natriumhydroxide)
● Metaaloxide dat met water reageert (CaO)
● Base kan H+ opnemen (in water!) en heeft altijd OH-
Zwakke base
● Evenwicht; evenwichtspijl
Netralisatie van een oplossing
● [H+] = [OH-]
● Ph wordt 7, neutraal
Formules
● HCl zoutzuur
● H2SO4 zwavelzuur
● HNO3 salpeterzuur
● H2CO3 koolzuur
● CH3COOH azijnzuur
● NH3 ammoniak (base, kan H+ opnemen)
● NH4+ ammonium-ion (zuur)
● OH- hydroxide (base)
● CO3(2-) carbonaation (base)
● O(2-) oxide base (base)
● CH3COO- Acetaat (base)
Redox
Positieve elektrode onttrekt elektronen aan sterkste reductor, staat dus elektronen af
Onaantastbaar materiaal platina, goud, koolstof
Tastbaar; ijzer, tin, koper
● Gaat in oplossing als metaal ion
Negatieve elektrode
● Draagt elektronen over aan sterkste oxidator
Zoutbrug zorgt ervoor dat 2 oplossingen
(zoutoplossing/elektrolytoplossing) verbinden
Membraan
● Scheidingswand
● Ionenselectief (visnet)
Zuur-base reactie opstellen
● Bepaal zuur en base
● Neutralisatie bij sterk zuur en sterke base
● H+ overdracht
● Noteer zuur en base op juiste manier ● Oplossing valt uiteen in ionen!
● Base OH-, zuur H+
● Zwak zuur/base schrijf je wel volledig op
● Zuiver blijft normaal molecuul (valt niet uiteen)
● Geconcentreerd valt nog steeds uiteen ● Oplossing is met heel veel water ● Neerslag?!
pH berekenen (tabel 38A als H3O+) Concentratie H+ ionen in haken (is gegeven)
● ph = -log [H+]
● pH = -log [OH-]
● [H+] = 10^-ph
● [OH-] = 10^-pOH
● 14-pH=pOH
● 14-pOH=pH
Meer zuur, meer H+, lage pH (kan onder 0 zijn!)
Meer base, meer OH-, hoge pH (kan boven 14 zijn)
Sterk zuur heeft in vergelijking met een zwak zuur, een lagere pH, bij gelijke molariteit.
pH veranderen:
pH lager bij zuur toevoeging pH hoger bij base toevoeging Kan geneutraliseerd worden
Verdunnen met water -> pH richting 7
Formules
● Natronloog (NaOH)
● Kaliloog (KOH)
Zwak zuur en zwakke base: evenwichtspij
(evenwicht)
Lading zijn automatisch (aq)
Redox
Elektronenoverdracht
● Reductor (staat elektronen af)
● Oxidator (neemt elektronen op)
● Halfreactie (maakt totaalreacties
Gebruik binas tabel 48
Elektrolytoplossing
Oplossing met ionen voor stroomgeleiding (meestal zout of zuur)
Positieve ionen bewegen naar negatieve elektrode
en andersom
Elektrochemische cel Halfreacties opstellen ● Positieve elektrode gaat naar ● Met binas > spontane redoxreactie de negatieve ● Elektrolyse kost energie (niet spontaan) ● Oxidator neemt op, negatieve ● Reductor onderin ionen gaan door wand om ● Oxidator begin overschot tegen te gaan ● Lijn naar beneden (verloopt vanzelf) ● Zoek alle oxidatoren op Positieve lading gaat in het water ● Geef halfreactie van sterktste reductor zitten, de negatieve elektrode neemt ● Elektronen moeten voor en na gelijk zijn (laat iets weg dingen in de vloeibare stof op. als het aan beide kanten staat) Over de zoutbrug gaat het overschot Chemische industrie Chemische Industrie Tijd = geld in de chemische industrie, Reactiesnelheid & Botsende deeltjes versnellen EFFECTIEVE BOTSINGEN |
Effectieve botsingen neemt toe, want…
● Temperatuur > deeltjes bewegen sneller > hogere kans op effectieve botsingen > reactie verloopt sneller
● Concentratieverhogen (meer deeltjes, komen elkaar sneller tegen)
● Verdelingsgraad, contactoppervlak wordt groter
Evenwicht beinvloeden Isomeer, andere structuur,
● Temperatuur veranderen zelfde formule
● Stoffen toevoegen
● Druk veranderen Koolhydraten
● NIET KATALYSATOR! ● Sachariden
● Afgesplitst water
Concentratie van de ene neemt af, (twee OH groepen) de andere neemt toe. Als deze niet ● Monosacharide meer veranderen is er een ● Disacheride
chemisch evenwicht. ● Polysacheride
● Homogeen evenwicht (fases Dipeptide (2 aminozuren, van de stof gelijk) ook met 2 dezelfde
● Heterogeen evenwicht aminozuren)
(fases verschillen) ● Bij 2 aminozuren kunnen 4
verschillende
Polymeren ontstaan
Eiwitten ● Volgorde maakt
● Bouwstof cellen uit!
● Polypeptide ● X & X, X & Y, Y &
● Opgebouwd uit aminozuren Y, Y & X
(binas)
● Door waterafsplitsing tussen COOH en NH2
● Koolstof met dubbelgebonden O waar H aan vastzit
Ontstaan peptidebinding
● OH en H tegenover elkaar, peptide binding komt hiervoor in de plaats
● H3C2NOOH
● Eiwitten worden in de maag gehydrolyseerd
● Temperatuur verhogen (duur)
● Druk verhogen
● Katalysator toevoegen, reactiesnelheid verhoogd, effectieve botsingen zijn hetzelfde, minder activeringsenergie nodig
● Overmaat stof, niet alles zal reageren maar het gaat wat
sneller
● Concentratie verhogen 1 mol/liter ipv 0,1
Ø H+ ionen kunnen alleen botsen met atomen aan het oppervlak, niet in het midden van het rooster. Daarom moet je een stof verdelen.
Ø Rendement hoeveel er in werkelijkheid is omgezet vergeleken met de theoretische hoeveelheid. (In
%, nooit meer dan 100%)
Ø Meeste chemische reacties zijn omkeerbaar
Ø Verbrandingen zijn niet omkeerbaar, er ontstaat CO2 dat verdwijnt
• Chemisch evenwicht
• Beginstoffen gaan naar rechts
• Producten reageren naar links
• Onvolledige omzetting
• Dynamisch (blijft doorgaan)
● Eiwit + water > geen peptidebinding meer Evenwichtsreactie -> ...reactie
Stof weghalen
Wat moet je weten? Syllabus Scheikunde 2016
Specificatie:
1. De kandidaat kan de volgende chemische vakbegrippen herkennen en gebruiken:
Ø toestandsaanduidingen (s), (l), (g) en (aq) 2. De kandidaat kan de volgende Ø atomaire massa eenheid (u); biologische vakbegrippen herkennen
Ø alcoholen; en gebruiken:
Ø ammonia; Ø ademhaling;
Ø carbonzuren; Ø bloed;
Ø coëfficiënt; Ø cel;
Ø estillaat; Ø celmembraan;
Ø extractiemiddel; Ø ecosysteem;
Ø fase-overgang; Ø organisme;
Ø filtraat; Ø spijsvertering; Ø index; Ø transport.
Ø indicator;
Ø loopvloeistof; 3. De kandidaat kan de volgende
Ø molariteit / molair (M); natuurkundige vakbegrippen
Ø natronloog; herkennen en gebruiken:
Ø ontbrandingstemperatuur; Ø
Ø ontledingsreactie: elektrolyse, fotolyse en thermolyse; Ø
Ø onvolledige verbranding; Ø
Ø oplosmiddel; Ø
Ø reagens; Ø
Ø residu; Ø
Ø titratie; Ø
Ø triviale naam; Ø
Ø vertakte koolstofketen; Ø
Ø ijklijn; Ø
Ø zoutzuur. Ø
Specificatie:
1. De kandidaat kan met een atoommodel van kern en elektronen de bouw van atomen en ionen beschrijven en daarbij de volgende begrippen hanteren: bouw van de kern; - protonen, neutronen
- massagetal, atoomnummer
- isotopen elektronenwolk;
- opgebouwd uit verschillende schillen (K, L, M, …) - K-schil bevat maximaal 2 elektronen en de L-schil maximaal 8 elektronen lading en massa van elektronen, protonen en neutronen.
druk; energie; kracht; licht;
massa;
radioactiviteit; spanning; straling; stroomsterkte; temperatuur; warmte.
3. De kandidaat kan uit de plaats in het periodiek systeem voor de volgende atoomsoorten de genoemde covalentie aangeven:
H, F, Cl, I, Br covalentie 1;
O, S covalentie 2;
N, P covalentie 3;
2. De kandidaat kan de opbouw van het periodiek systeem beschrijven, en daarbij: nummer en plaats in het periodiek systeem; |
4. De kandidaat kan het symbool gebruiken van de volgende niet-metalen als de naam is gegeven en omgekeerd: Ø argon,
Ø broom,
Ø chloor,
Ø fluor,
Ø fosfor,
Ø helium,
Ø jood,
Ø koolstof,
Ø neon,
Ø silicium,
Ø stikstof,
Ø waterstof, Ø zuurstof, Ø zwavel.
6. De kandidaat kan de (molecuul)formules gebruiken van de volgende stoffen als de naam is gegeven en omgekeerd:
Ø ammoniak,
Ø azijnzuur,
Ø fosforzuur,
Ø glucose,
Ø koolstofdioxide,
Ø koolstofmono-oxide,
Ø salpeterzuur,
Ø stikstofdioxide,
Ø stikstofmono-oxide,
Ø water,
Ø waterstofchloride,
Ø waterstofperoxide,
Ø zwaveldioxide,
Ø zwaveltrioxide,
Ø zwavelzuur;
7. De kandidaat kan de systematische IUPAC-namen en verhoudingsformules geven en gebruiken van zouten die zijn samengesteld uit de volgende ionen:
Ag+,
Al3+,
Au+,
Au3+,
Ba2+,
Ca2+,
Cu2+,
Fe2+,
Fe3+,
Hg+,
Hg2+,
K+,
5. Het symbool gebruiken van de volgende metalen als de naam gegeven is en omgekeerd:
Ø aluminium,
Ø barium,
Ø calcium,
Ø cadmium,
Ø chroom,
Ø goud,
Ø kalium,
Ø kobalt,
Ø koper,
Ø kwik,
Ø lithium,
Ø lood,
Ø magnesium,
Ø mangaan,
Ø natrium,
Ø nikkel,
Ø platina,
Ø tin,
Ø uraan,
Ø ijzer,
Ø zilver, Ø zink. de eerste zes alkanen.
Na+,
NH4+,
Pb2+,
Pb4+,
Sn2+,
Sn4+,
U3+,
U6+,
Zn2+;
Br–
CH3COO–
Cl–
CO32–
F– HCO3–
I–
NO3–
NO2–
O2– OH– PO43–
S2– SO32–
Li+,
Mg2+,
SO42–
10. De kandidaat kan de verhoudingsformule van een zout geven aan de hand van gegeven formules van ionen en de systematische IUPAC-naam geven en omgekeerd. 11. De kandidaat kan kristalwater herkennen in de gegeven formule van een hydraat (notatie .n H2O). 12. De kandidaat kan aangeven dat de molecuulformules van verschillende organische verbindingen identiek aan elkaar kunnen zijn; 13. De kandidaat kan met behulp van een gegeven molecuulformule en covalenties een structuurformule geven van een moleculaire stof en omgekeerd. 15. De kandidaat kan met behulp van de structuurformule van een verbinding met maximaal zes koolstofatomen de systematische IUPAC-naam aangeven en omgekeerd, waarbij niet verder wordt gegaan dan koolstofverbindingen met een onvertakte keten en hoogstens één |
||
functionele/karakteristieke groep:
6. De kandidaat kan bij redeneringen over mengsels de volgende begrippen gebruiken:
3. De kandidaat kan de sterkte van de binding tussen de samenstellende deeltjes van een stof in verband brengen met faseovergangen:
2. De kandidaat kan een beschrijving geven van:
- gemeenschappelijk(e) elektronenpa(a)r(en) mbinding;
- O-H en N-H binding
1. De kandidaat kan de volgende begrippen gebruiken in berekeningen:
- symbool m
- eenheid kg
- symbool V - eenheid m3
molecuulmassa;
- symbool Mr relatieve atoommassa; - symbool Ar
hoeveelheid; - symbool n(X) - eenheid mol
- symbool M(X)
- eenheid g mol-1
- symbool ρ
- eenheid kg m-3
- symbool c(X), [X] - eenheid mol L-1
- eenheid %
-ppm;
- eenheid ppm, mg kg-1 -ppb;
- eenheid ppb, µg kg-1
- eenheid %
2. Toelichting: optredende emissies
bij verbranding; - CO2
- NOx
- SO2
1. De kandidaat kan aangeven dat voor de vorming van additiepolymeren een initiatiestap nodig is: initiator uv-licht.
- symbool pH
(bij 298K)
-pH
metaalbinding.
2. De kandidaat kan een verband leggen tussen macroscopische eigenschappen, het productieproces en de manier van verwerken van een materiaal:
thermoplasten: spuitgieten, extruderen, blazen;
metalen: persen,
gieten, walsen;
thermoharders: polymeriseren in een mal;
composieten: gebruik van vulstoffen.
2. De kandidaat kan ongewenste effecten van het gebruik van koolstofhoudende brandstoffen in
verband brengen met de kwaliteit van lucht, water en bodem:
- CO2
- SO2, NOx
smogvorming. - SO2, NOx , roet, onverbrande
koolwaterstoffen, CO, fijnstof
1. De kandidaat kan voor scheidingsmethoden toelichten op welke verschillen van (stof)eigenschappen ze berusten en verklaren waarom ze bij een bepaald proces gebruikt worden:
fileren; centrifugeren; destilleren; extraheren / wassen; adsorberen; bezinken; indampen.
(zie bijlage)
2. De kandidaat kan toelichten op welke verschillen van stofeigenschappen chromatografie berust: dunne-
laagchromatografie;
papierchromatografie.
3. De kandidaat kan aan de hand van een chromatogram een uitspraak doen over de aanwezigheid van bepaalde stoffen.
2. De kandidaat kan van een aantal stoffen de chemische structuur beschrijven: eiwitten;
- primaire structuur
kolhydraten; - mono- di- en polysachariden
vetten. - glycerol
- vetzuren
- verzadigd /onverzadigd
Bij polycondensatie komt
water vrij
Destillatie
Centrifugeren
Tijdens een destillatie wordt een mengsel van
Als in een mengsel van een vaste, niet-oplosbare stof stoffen gescheiden op basis van een onderling en een vloeistof de vaste stof niet snel genoeg
verschil in kookpunt. bezinkt, maakt men gebruik van centrifugeren. Hierbij
wordt het mengsel in een centrifuge snel
Voorbeelden rondgedraaid.
- het destilleren van sterke drank
- het destilleren van zeewater om drinkwater te
Voorbeeld krijgen
- het scheiden van bloed in bloedplasma en
bloedcellen
Filtratie Adsorptie
Om een mengsel bestaande uit een niet-
oplosbare vaste stof en een vloeistof van
Bij adsorptie wordt een stof uit een mengsel gehaald elkaar te scheiden maak je gebruik van filtratie. door middel van binding aan een vaste stof. De
De stoffen worden van elkaar gescheiden op stoffen hechten zich aan het oppervlak van de vaste
basis van de toestand van de stof en de stof. Deze scheidingsmethode wordt gebruikt bij gasdeeltjesgrootte. en vloeistofmengsels.
Voorbeeld
Voorbeelden
- het scheiden van zand en water
- ontkleuren van oplossingen
- zuiveren van grondwater
- wegvangen van kookluchtjes in een afzuigkap
Extractie
- adsorberen van giftig gas met een gasmasker
Tijdens een extractie onttrek je een stof (of
stoffen) uit een mengsel. Deze scheidingsmethode berust op het verschil in oplosbaarheid in een extractiemiddel.
Afschenken/Decanteren
Tijdens koffiezetten extraheer je bijvoorbeeld
In een mengsel van een vaste, niet-oplosbare stof en een
de geur-en smaakstoffen uit koffiebonen in vloeistof zal na enige tijd de vaste stof bezinken. Door de
warm water. De geur-en smaakstoffen lossen vloeistof af te schenken van de vaste stof (ook wel
goed op in het warme water (het decanteren genoemd) kan het mengsel worden
extractiemiddel) maar de rest van de gescheiden. De scheiding vindt dus plaats op basis van
koffiebonen niet. een onderling verschil in toestand (vast ten opzichte van
vloeibaar).
Voorbeelden
- het zetten van koffie
Voorbeeld
- het verkrijgen van suiker uit suikerbieten
- het scheiden van zand en water
Indampen
Chromatografie
Om een mengsel van een vaste stof en een
Chromatografie is een scheidingstechniek waarbij het
vloeistof (in een oplossing) te scheiden kan je mogelijk is de verschillende stoffen te identificeren.
gebruik maken van indampen. Indampen wordt
Chromatografie is een verzamelnaam voor een aantal
toegepast als de vloeistof niet bewaard hoeft te verschillende methoden zoals: papierchromatografie,
worden. dunnelaagchromatografie, kolomchromatografie en
gaschromatografie. De scheiding berust op een verschil in
Voorbeeld oplosbaarheid, adsorptie, polariteit of vluchtigheid.
- het winnen van zout uit zeewater
REACTIES
1 seconde geleden