Welke scholen overweeg jij bij je studiekeuze?

Doe mee aan dit onderzoek over jouw studiekeuze en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro.

Tekstbegrip

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 1122 woorden
  • 25 maart 2017
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
17 keer beoordeeld

Tekstbegrip             G2C                                        voorbereiding ‘proefwerk tekst’ 

 

Onderwerp en hoofdgedachte, hoofdstuk 1

Onderwerp:                    waar de tekst over gaat. Dit schrijf je op in 1 of enkele woorden.  

                                          Om het onderwerp te vinden lees je de tekst oriënterend.

Oriënterend lezen:        Je bekijkt de tekst en je leest de eerste alinea.

Middenstuk:                   In het middenstuk van een tekst worden meestal verschillende aspecten van het onderwerp besproken.

Deelonderwerpen:        Verschillende aspecten van het onderwerp. Om deelonderwerpen te vinden lees je de tekst globaal.

Globaal lezen:                 Je leest de eerste en laatste zinnen van alle alinea’s.

Hoofdgedachte:             De hoofdgedachte is altijd een volledige zin, die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd is. Vaak staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst in de eerste of laatste alinea. Om te bepalen wat de hoofdgedachte is lees je de tekst precies.

Precies lezen:                  Je leest de tekst goed van de eerste tot en met de laatste zin.

 

Hoofd- en bijzaken, kernzinnen en samenvatten, hoofdstuk 2

Hoofdzaken:                   De belangrijkste informatie in een tekst. Deze vind je vaak op voorkeursplaatsen.

Voorkeursplaatsen:      De inleiding of het slot.

Bijzaken:                          De informatie die niet zo belangrijk is.

Kernzin:                           In deze zin staat de hoofdzaak van een alinea. Dit is meestal: 

de eerste zin (in de zinnen voor of na de kernzin staat dan nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin),

de tweede zin (vaak geeft de eerste zin dan het verband met andere alinea’s aan)

of de laatste zin van een alinea (in deze zin staat dan meestal een soort samenvatting of conclusie).  

Samenvatting:                Hierin staat de belangrijkste informatie uit de tekst. Deze schrijf je aan de hand van de kernzinnen. Je samenvatting moet in ieder geval de hoofdgedachte van de tekst bevatten.

 

Tekstverbanden en signaalwoorden (1 en 2), hoofdstuk 3 en 5

Verbanden:                      geven de samenhang tussen delen van een tekst aan. Er zijn verbanden tussen zinnen, tussen alinea’s en tussen nog grotere tekstdelen. Door te letten op verbanden kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen.   

Signaalwoorden:            hieraan kun je verbanden vaak herkennen.

 

De meest voorkomende verbanden met de bijbehorende signaalwoorden vind je hieronder. 

-          Chronologisch verband: als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden beschreven. 

Signaalwoorden: vroeger, later, eerst, nu, daarna, toen, vervolgens, nadat, ten slotte 

-          Opsommend verband: als dingen achter elkaar worden opgenoemd. 

Signaalwoorden: ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste, ten tweede etc., ten slotte 

-          Tegenstellend verband: als tegenovergestelde dingen worden genoemd. 

Signaalwoorden: daarentegen, maar, echter, hoewel, toch, ondanks dat, aan de ene kant… aan de andere kant, enerzijds….anderzijds

-          Toelichtend verband: als er extra informatie gegeven wordt bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou.

-          Voorwaardelijk verband: beschrijft de voorwaarden waaronder iets gebeurt. Bijvoorbeeld: 

Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand. 

Signaalwoorden: als…(dan), indien, mits, tenzij, wanneer 

-          Redengevend verband: lijkt op het oorzakelijk verband, maar bij een reden kun je zelf een besluit nemen om iets wel of niet te doen. 

Signaal woorden: omdat, daarom, want, dus, de reden hiervoor is, immers, namelijk 

-          Oorzakelijk verband: als er oorzaken en gevolgen worden genoemd in een tekst. 

Signaalwoorden: daardoor, als gevolg van, doordat, vanwege, dus 

-          Concluderend verband:  geeft aan dat de schrijver zijn conclusie weergeeft over het onderwerp waar hij zojuist over heeft geschreven. 

Signaalwoorden: dus, kortom, al met al, concluderend, daarom

 

Feiten, meningen en argumenten, hoofdstuk 4

Feit:                                  iets wat waar of onwaar is en wat je kunt controleren.

mening of standpunt:   wat iemand vindt van iets. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je aan de signaalwoorden: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening

Argument:                       Als je zegt waarom je een bepaalde mening hebt

Een argument herken je vaak aan de signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.