stijlfiguren samenvatting

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 731 woorden
  • 8 april 2019
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
8 keer beoordeeld

Beeldspraak
- vergelijking
- metafoor
- personificatie
- metonymia

Vergelijking
Een kernmerk van een vergelijking is dat een beeld (niet echt) en een object (echt) samen in een zin worden genoemd.
      Drie soorten:
        - als                (zo dom ALS een ezel)
        - zonder als   ( hij is een vet varken)
        - van               ( een schat VAN een vrouw)

Metafoor
bij een metafoor noem je alleen het beeld (wat niet echt is), een metafoor is dus veel directer omdat je het object niet noemt maar er een overeenkomst mee maakt tussen het object en het beeld.
Mijn ouders hebben een kamer als een paleisje.
(ze hebben niet echt een paleisje als kamer, maar de kamer is zo mooi en/of groot dat het met een paleis overeenkomt.

Personificatie
persoon-ificatie, personaal, personage.
Personificatie doet alsof iets wat levenloos is een levend wezen is.
 treurend lieten de bloemen hun kopjes hangen (mensen kunnen alleen treuren, bloemen niet)

Metonymia
Metonymia is een verzamelnaam voor een aantal vormen van beeldspraak. Je noemt iets wat indirect, ergens met het gene wat je bedoeld, te maken heeft.

Ik ga vroeg onder de wol.
je gaat niet letterlijk onder wol liggen, je bedoelt dat je in bed gaat liggen, een dekbed is nog wel van wol gemaakt waardoor het deels met het bed te maken heeft.
Je noemt dus het materiaal terwijl je datgene wat gemaakt is bedoeld.

Ik heb thuis een van Gogh hangen.
Je hebt niet van Gogh thuis in je woonkamer hangen, maar een schilderij die van Gogh heeft gemaakt. Je noemt de maker, terwijl je het gene wat gemaakt is bedoeld.

Stijlfiguren

  • Herhaling
  • Tautologie
  • Pleonasme
  • Parallellisme
  • Vooropplaatsing
  • Opsomming
  • Climax
  • Anticlimax
  • Antithese
  • Paradox
  • Hyperbool
  • Woordspelling
  • Understatement
  • Eufemisme
  • Litotes
  • Retorische vraag
  • Ironie
  • Sarcasme

Herhaling
Er wordt iets herhaald in de zin.
Steeds sneller en sneller ging de auto rijden.

Tautologie
Twee keer hetzelfde zeggen met andere woorden.
Het meisje was diepbedroefd en getreurd.

Pleonasme
Een overbodige toevoeging in de zin, het is vrij vanzelfsprekend. Het kan weggelaten worden.
De zwarte kraaien vormden stippen in de witte sneeuw.

Parallellisme
Bij parallellisme is er een gelijkmatige zinconstructie, dit komt vaak voor bij psalmen.
Looft hem in zijn heiligdom
Looft hem in het uitspansel zijner sterkte
Looft hem vanwege zij mogendheden.

Vooropplaatsing
De woorden die je nadruk wilt geven worden vooraan de zin geplaatst. Buiten het zinsverband.
De kachel, die stond veel te warm.

Opsomming
Er wordt iets opgesomd.
Dat meisje heeft een rood dekje, een oranje, een blauwe, een paarse en een grijze.

Climax
Een steeds heftiger wordende opsomming.
Het diertje nam een ademteug, het snakte naar adem, het hapte naar adem en stikte.

Anticlimax
Steeds minder erger wordende opsomming.
Ze begon weken van tevoren met leren, ze studeerde uren per dag, uiteindelijk haalde ze een 3 op de toets.

Antithese
een antithese is een tegenstelling.
Zij leert altijd heel goed voor proefwerken, haar vriendin doet echter helemaal niks aan school.

Paradox
een schijnbare tegenstelling, je moet er eerst even over nadenken. Je denkt al gauw dat het niet kan.
 Zijn zwijgen sprak boekdelen

Hyperbool
Overdrijving
Ik wacht al uren op je.

Woordspelling
letterlijke en figuurlijke betekenis van een woord tegelijkertijd in een zin gebruiken, krijgt daardoor een grappig effect.
In een kamer vol rokers is de niet-roker de sigaar.

Understatement
iets afzwakken om sterker over te komen.
‘Je hebt een aardig optrekje’ over een villa.

Eufemisme
Iets afzwakken om zachter over te komen.
Onze buurvrouw is heen gegaan. (ze is dus overleden)

Litotes
Ontkenning van het tegenovergestelde van wat je bedoeld.
dat heb je niet slecht gedaan. (goed)
500 euro is geen kleinigheid. (best veel)

Retorische vraag
Een vraag waarop geen antwoord verwacht wordt, of waar je niet op hoeft te reageren.
‘’Kun je nu niet even je mond houden?’’ vraagt een leraar.

Ironie
Positieve/goed bedoelde spot
als iemand iets laat vallen ‘’zwaar he?’’ zeggen

Sarcasme
bijtende/gemene spot.
een leraar die tegen een jongen die alweer een onvoldoende haalt zeggen ‘’toe maar jongen, jij komt er wel’’ 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.