Nederlands. Poëzietheorie (samenvatting)
Verschil Proza en Poëzie:
- Regellengte: Proza gebruikt hele bladspiegel, bij poëzie wordt het bepaald door de dichter
- Poëzie is meestal lyrisch (doet een beroep op je gevoel), en proza is meestal episch (vertelt een verhaaltje)
Soorten poëzie
Vorm:
Traditionele en moderne poëzie:
Traditioneel: rijm, regelmatige strofe-indeling, metrum
Modern: dichter veroorlooft zich alle mogelijke dichterlijke vrijheden
Inhoud:
Open en gesloten gedichten:
Open: die snap je meteen, goed om voor te lezen.
Gesloten: Er staat niet wat er staat, woorden afzonderlijk zijn bekend maar met elkaar zijn ze niet echt te begrijpen, lijkt wel geheimtaal.
Vormkenmerken:
1) Versregel: alle woorden die op een regel staan
Strofe: rijtje versregels
Soorten strofes: - 2 regels: distichon
- 3 regels: terzet
- 4 regels: kwatrijn
Wit: onbedrukte regel tussen twee strofen
2) Enjambement: het einde van de regel valt niet samen met een natuurlijke pauze in de zin of het einde van de zin.
Het wordt gebruikt om de dreun te doorbreken of om voor een verassing te zorgen.
3) Soorten rijm:
Als je kijkt naar verdeling van de rijmklanken over de lettergrepen:
- Volrijm: beklemtoonde klinker plus wat volgt is gelijk.
• Laatste lettergreep beklemtoond ? - mannelijk
• Laatste lettergreep onbeklemtoond ? - vrouwelijk
- Assonantie: alleen beklemtoonde klinkers zijn gelijk.
- Alliteratie: de medeklinkers die aan het begin van beklemtoonde lettergrepen staan zijn gelijk
- Rijk rijm: woorden of lettergrepen zijn geheel gelijk.
Als je kijkt naar verdeling van de rijmwoorden over de versregels:
- Voorrijm: aan het begin van de versregels
- Middenrijm: in het midden van de versregels
- Eindrijm: aan het eind van de versregels
- Kettingrijm: aan het eind van de ene regel, en aan het begin van het volgende
- Overlooprijm: ‘’
- Binnenrijm: binnen één versregel
Verschillende patronen of rijmschema’s bij eindrijm:
- Gepaard: a-a-b-b
- Gekruist: a-b-a-b
- Omarmend: a-b-b-a
- Gebroken: a-b-c-b of a-b-a-c
- Verspringend: a-b-c-a-b-c
4) Metrum (of maat): regelmatige afwisseling van sterker en zwakker beklemtoonde (of onbeklemtoonde) lettergrepen.
Als je een versregel hardop leest oor je gelijk welke lettergrepen beklemtoond of onbeklemtoond zijn. Die versregels worden onderscheiden in versvoeten (vaste combinatie van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen) van 2 en 3 lettergrepen:
- Versvoeten van 2 lettergrepen:
• Jambe: zwak/sterk
• Trochee: sterk/zwak
- Versvoeten van 3 lettergrepen:
• Anapest: zwak/zwak/sterk
• Dactylus: sterk/zwak/zwak
• Amfibrachys: zwak/sterk/zwak
5) Bijzondere dichtvormen:
- Sonnet: meestal lyrisch, bestaat uit 14 regels: 2 strofen kwatrijnen (octaaf) en 2 strofen terzetten (sextet). Tussen het octaaf en het sextet bevind vaak een wending.
- Limerick: versje van 5 regels, rijmschema: a-a-b-b-a, 1e 2e en 5e regel zijn even lang en 3e en 4e regel zijn korter, 1e regel eindigt vaak met een plaatsnaam en 5e regel bevat vaak een verassende opmerking (de pointe)
Inhoudskenmerken:
1) Beeldspraak:
Berustend op overeenkomst:
• Vergelijking met ‘als’
Twee dingen die niet gelijk zijn aan elkaar worden met elkaar in verband gebracht op grond van een eigenschap die aan allebei word toegeschreven door middel van het woordje ‘als’.
• Vergelijking zonder ‘als’
‘Als’ word weggelaten uit de vergelijking zodat twee dingen niet meer met elkaar worden vergeleken maar eerder aan elkaar worden gelijkgesteld.
• Metafoor:
Het bedoelde word vervangen door een beeld op basis van een overeenkomstige eigenschap. Het bedoelde word niet rechtstreeks genoemd.
• Personificatie:
Eigenschappen van personen worden toegewezen aan een levenloos ding, planten, dieren of abstracte begrippen.
• Synesthesie:
Het vermengen van twee zintuiglijke indrukken.
Niet berust op overeenkomst:
• Pars pro toto:
Je noemt een deel en je bedoelt het geheel.
• Totum pro parte:
Je noemt het geheel en bedoelt een deel.
• Je bedoelt de inhoud maar je noemt het voorwerp.
• Je noemt het materiaal maar bedoelt het voorwerp.
• Je noemt de maker maar bedoelt het gemaakte.
2) Stijlfiguren:
Middelen om af te wijken van de gewone manier van zeggen.
Veelvoorkomende stijlfiguren:
- Opsomming
- Herhaling
- Climax: onderdelen van een opsomming worden steeds krachtiger.
- Tegenstelling
- Paradox: schijnbare tegenstelling.
- Cliché: versleten beeldspraak of een dooddoener.
- Ironie: niet al te kwetsende spot waarbij het tegenovergestelde word gezegd.
- Eufemisme: verzachtende uitdrukking bedoeld om iets pijnlijks minder pijnlijk te laten klinken.
- Hyperbool: overdrijving.
- Understatement: onderdrijving.
- Tautologie: tweemaal hetzelfde uitdrukken met woorden van dezelfde woordsoort. (frank & vrij)
- Pleonasme: tweemaal hetzelfde uitdrukken met woorden van verschillende woordsoorten. (zoete suiker)
- Retorische vraag: mededeling in de vorm van een vraag.
- Woordspeling: een woord of uitdrukking in twee betekenissen beschrijven.
- Parodie: spottende nabootsing van een literair werk of literaire stijl.
Poëzie
6
ADVERTENTIE
Studeer met een open blik
Een studie die filosofie, psychologie en sociologie combineert, en waarin je ook nog eens goed leert te reflecteren en gesprekken te voeren – klinkt dat als jouw droomstudie? Dan is de bachelor Humanistiek misschien iets voor jou.
Kom kennismaken op de Open Dag van 16 november.
Meld je aan voor de Open Dag
REACTIES
1 seconde geleden
O.
O.
hoi
7 jaar geleden
Antwoorden