Nederlands SE-1B
Samenvatting
Leesvaardigheid
Hoofdstuk 1
§1.1 Leesstrategieën
Leesstrategie |
Leesdoel |
Oriënterend lezen |
Onderwerp vaststellen. Snel bepalen of een tekst voor jou bruikbaar is of interessant is. |
Globaal lezen |
Deelonderwerpen vaststellen |
Intensief lezen |
De tekst helemaal goed begrijpen. De hoofdzaken van de tekst vinden. |
Zoekend lezen |
Bruikbare informatie in de tekst vinden. |
Kritisch lezen |
De betrouwbaarheid van de informatie en de argumentatie in een tekst beoordelen. |
Studerend lezen |
De inhoud van een tekst onthouden. |
§1.2 Schrijfdoel
- Amuseren: Lezers vermaken door iets leuks of interessants te vertellen.
- Informeren: Lezers vertellen wat er gebeurd is of gebeuren gaat, lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit.
- Opiniëren: Lezers de gelegenheid geven zich een mening te vormen over een onderwerp.
- Overtuigen: Lezers met argumenten overhalen tot een bepaalde mening, standpunt.
- Activeren: Lezers aanzetten om iets te gaan doen.
§1.3 Tekstsoorten
Schrijfdoel |
Tekstsoorten |
Informeren |
Uiteenzetting, handleiding, gebruiksaanwijzing, instructie, recept, studieboek, informatieve folder, rapport, nieuwsbericht, familiebericht, notulen. |
Opiniëren |
Beschouwing, recensie, verslag, discussiestuk. |
Overtuigen |
Betoog, ingezonden brief, redactioneel commentaar, column. |
Activeren |
Reclamefolder, brochure, direct mail, advertentie, affiche/poster, flyer. |
§1.4 Tekst en publiek
Voor welke lezers een tekst bedoeld is, kun je zien aan:
- Het onderwerp
- De inhoud
- De bron
- Het taalgebruik
- De toon
- De lay-out
Hoofdstuk 2
§2.1 De indeling van een tekst
De inleiding
- Inhoudelijke kenmerken van de inleiding
De inleiding trekt de aandacht van de lezer met behulp van:
- Actualiteit (aanleiding om de tekst te schrijven)
- Geschiedenis (situatie uit het verleden te beschrijving)
- Anekdote (kort, grappig verhaaltje)
- Voorbeeld - Typografische kenmerken van de inleiding
- Witregels scheiden de inleiding van het middenstuk
- De inleiding is cursief of vetgedrukt
Het middenstuk
- Structurerende zinnen
Vaak kondigen de eerste zinnen van een tekstgedeelte een deelonderwerp aan en ronden de slotzinnen het af. - Alineaverbanden en signaalwoorden
Sommige alinea’s horen bij elkaar en vormen samen een deelonderwerp. - Typografische kenmerken
- Witregels
- Tussenkoppen boven de deelonderwerpen
Het slot
- Inhoudelijke kenmerken
- Vaak bevat het slot de conclusie van de tekst; dat is de hoofdgedachte.
- Soms bevat het slot een samenvatting - Typografische kenmerken
- Het slot is herkenbaar aan een witregel na het middenstuk.
§2.2 Vaste tekststructuren
Argumentatiestructuur |
|
Inleiding |
Stelling, standpunt |
Middenstuk |
Argumenten voor de stelling, tegenargumenten (weerlegging) |
Slot |
Herhaling stelling of beantwoording vraag |
Aspectenstructuur |
|
Inleiding |
Onderwerp |
Middenstuk |
Diverse aspecten van het onderwerp |
Slot |
Samenvatting |
Probleem/oplossing structuur |
|
Inleiding |
Probleem |
Middenstuk |
Gevolgen, oorzaken, oplossingen |
Slot |
De beste oplossing |
Verklaringsstructuur |
|
Inleiding |
Bepaald verschijnsel |
Middenstuk |
Kenmerken, verklaringen |
Slot |
Samenvatting |
Verleden/heden/toekomst structuur |
|
Inleiding |
Onderwerp |
Middenstuk |
Situatie vroeger, nu |
Slot |
Conclusie of situatie in de toekomst |
Voor- en nadelen structuur |
|
Inleiding |
Vraag of stelling |
Middenstuk |
Voor- en nadelen |
Slot |
Samenvatting of conclusie |
Vraag/antwoord structuur |
|
Inleiding |
Vraag |
Middenstuk |
Antwoorden |
Slot |
Samenvatting of conclusie |
§2.3 De alinea
Een tekst is verdeeld in alinea’s. De zin die het belangrijkst is van de alinea, noem je de kernzin.
De kernzin kan op verschillende plaatsen voorkomen:
- Meestal is de eerste zin de kernzin
- Soms is de tweede zin de kernzin
- Soms is de laatste zin de kernzin
§2.4 Tekstverbanden
Verband |
Signaalwoorden |
Opsommend verband |
Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste, ten tweede, ten derde, ten slotte |
Tegenstellend verband |
Maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, desondanks, evenwel, nochtans, daarentegen, ondanks dat, aan de ene kant, aan de andere kant |
Chronologisch verband |
Eerst, dan daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later, voordat, nadat |
Oorzakelijk verband |
Doordat, daardoor, als gevolg van, het komt door, het gevolg is, waardoor, zodat |
Toelichtend verband |
Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou |
Voorwaardelijk verband |
Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits |
Vergelijkend verband |
Zoals, net als, evenals, meer/beter dan |
Redengevend verband |
Daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers, dat blijkt uit, namelijk, aangezien, de reden hiervoor is |
Doel-middel verband |
Om te.., met de bedoeling, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door … te |
Toegevend verband |
Ook al, zij het, weliswaar, hoewel, ofschoon |
Samenvattend verband |
Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al |
Concluderend verband |
Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom tot de slotsom dat, kortom, al met al |
Argumentatieve vaardigheden
Hoofdstuk 1
§1.1 Standpunten
Als je een standpunt over iets geeft, dan geef je je mening over die zaak.
Het standpunt kun je herkennen aan de volgende signaalwoorden:
Ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom.
Er zijn drie soorten standpunten:
- Een positief standpunt; Ik vind dat we meer oude examens als voorbereiding op het examen moeten maken.
- Een negatief standpunt; Volgens mij moeten we niet meer oude examens als voorbereiding op het examen maken.
- Een standpunt van twijfel; Ik ben er nog niet uit of het goed is dat we meer oude examens als voorbereiding op examen moeten maken.
§1.2 Soorten argumenten
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of die van een ander aanvallen.
Verschillende soorten argumentatie:
- Feiten
Het standpunt wordt ondersteunt door een argument dat feiten bevat. De feiten zijn controleerbaar en daarom waar of onwaar. - Onderzoek of wetenschap
Bij argumentatie op basis van onderzoek of wetenschap wordt verwezen naar de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek. - Normen en waarden
Als iemand zich beroept op een algemene norm of waarde om het standpunt te ondersteunen is er sprake van argumentatie op basis van normen en waarden. - Vermoedens
Het standpunt wordt ondersteunt door een vermoeden. Dat vermoeden kan voortkomen uit iemands intuïtie of gevoel. - Geloof of overtuiging
Een argument op basis van geloof of overtuiging. - Gezag of autoriteit
Als iemand zich beroept op de mening van een deskundige of autoriteit op een bepaald vakgebied, is het een argument op basis van gezag of autoriteit. - Nut
Als het standpunt voor of tegen een bepaald maatregel is en er wordt verwezen naar nut of onnut van die maatregel, spreken we van een argument op basis van nut.
Hoofdstuk 2
§2.1 Redeneringen
Verschillende soorten redeneringen
- Oorzaak en gevolg
Bij dit type redenering wordt ervan uitgegaan dat een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere gebeurtenis. - Overeenkomst
Van dit type redenering is sprake als er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen en er een overeenkomst wordt geconstateerd. - Voorbeelden
In het geval dat een standpunt wordt ondersteund door argumenten die voorbeelden zijn, spreken we van een redenering op basis van voorbeelden. - Voor- en nadelen
Bij dit type redenering wordt er een afweging gemaakt: de voordelen worden vergeleken met de nadelen en op basis daarvan wordt er een oordeel uitgesproken. - Kenmerk of eigenschap
Aan dit type redenering ligt de volgende gedachte ten grondslag: als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft een onderdeel van die groep dat kenmerk ook.
§2.2 Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie
Als er een standpunt maar één argument gegeven wordt, heet dat enkelvoudige argumentatie.
Meervoudige argumentatie
Er is sprake van meervoudige argumentatie als er bij een standpunt twee of meer argumenten gegeven worden die los van elkaar staan.
Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie wordt een gebruikt argument door een ander argument ondersteund.
§2.3 Drogredenen
- Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Bij een onjuiste oorzaak-gevolgrelatie wordt tussen twee zaken die ongeveer tegelijkertijd gebeuren, een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die relatie er niet is. - Verkeerde vergelijking
Er worden twee dingen vergeleken met elkaar, van deze vergelijking kun je je afvragen of het wel terecht is. - Overhaaste generalisatie
Bij overhaaste generalisatie wordt er op basis van één of enkele gevallen een conclusie getrokken. - Cirkelredenering
Bij een cirkelredenering wordt het standpunt ondersteund door het herhalen van datzelfde standpunt, maar dan anders geformuleerd. - Persoonlijke aanval
De persoon wordt aangevallen, niet het standpunt. - Ontduiken van bewijslast
Iemand beweert iets om vervolgens van de andere partij ‘bewijs voor het tegendeel’ te vragen. - Vertekenen van standpunt
De andere partij worden woorden in de mond gelegd, deze uitspraken zijn niet makkelijk te verdedigen. - Bespelen van publiek
Iemand formuleert het standpunt zó dat het moeilijk wordt om er tegenin te gaan. - Onjuiste beroep op autoriteit
Soms kan een beroep op een autoriteit goed zijn en je standpunt ondersteun, maar soms is die autoriteit onbetrouwbaar.
Formuleren
Hoofdstuk 1
§1.1 Dubbelop
Er zijn 5 verschillende dubbelop fouten:
1.1 Onjuiste herhaling:
Als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer wordt gebruikt, is dat een onjuiste herhaling.
Onjuist |
Juist |
Je klasgenoten gaan zich aan die rotopmerkingen van jou steeds meer aan ergeren. |
Je klasgenoten gaan zich aan die rotopmerkingen van jou steeds meer ergeren. |
1.2 Tautologie:
Als hetzelfde twee keer wordt gezegd met verschillende woorden van dezelfde woordsoort, heet dat een tautologie.
Onjuist |
Juist |
Hoewel we de catalogus reeds weken van te voren al in huis hadden, konden we geen keuze maken uit zoveel artikelen. |
Hoewel we de catalogus weken van tevoren al thuis hadden, konden we geen keuze maken uit zoveel artikelen. |
1.3 Pleonasme:
Bij een pleonasme wordt een deel van de betekenis van een woord of woordgroep nog eens door een ander woord uitgedrukt. Dat andere woord is meestal van een andere woordsoort.
Onjuist |
Juist |
In het scheikundelokaal hing eigenlijk altijd al een vieze stank. |
In het scheikundelokaal hing eigenlijk altijd al een stank. |
Als je in Zwolle bij de Librije wilt eten, moet je wel van te voren een tafel reserveren. |
Als je in Zwolle bij de Librije wilt eten, moet je wel een tafel reserveren. |
1.4 Contaminatie:
Als twee woorden of uitdrukkingen worden verward en ten onrechte worden vermengd, heet dat een contaminatie.
Onjuist |
Juist |
Uitprinten |
Uitdraaien, printen |
Overnieuw |
Opnieuw, over |
1.5 Dubbele ontkenning:
In zinnen met een werkwoord dat al een ontkennend karakter heeft wordt soms ten onrechte een tweede ontkenning toegevoegd.
Onjuist |
Juist |
De regering raadt ons af het land Japan voorlopig niet te bezoeken. |
De regering raadt ons af het land Japan te bezoeken. |
§1.2 Fouten met verwijswoorden
2.1 Onjuist verwijswoord
Om te bepalen welk verwijswoord je moet gebruiken, moet je altijd eerst naar het antecedent kijken. Kies daarna het correcte verwijswoord met behulp van het schema.
Antecedent |
Pers. voornaamwoord |
Bezit. voornaamwoord |
Aanwijs. voornaamwoord |
Betrek. voornaamwoord |
Mannelijk de-woord |
Hij, hem |
Zijn, z’n |
Deze, die |
die |
Vrouwelijk de-woord |
Zij, ze |
Haar, d’r |
Deze, die |
die |
Het-woord (onzijdig) |
het |
Zijn, z’n |
Dit, dat |
dat |
Meervoudige zelfstandige naamwoorden |
O: zij, ze |
hun |
Deze, die |
die |
Onzijdig: het-woorden
Mannelijk: de-woorden
Vrouwelijk: de-woorden
- Vrouwelijke personen en dieren: de leeuwin, de secretaresse
- De-woorden met deze uitgangen: -heid, -nis, -ing, -st, -schap, -te, -de, ie, -ij, -iek, -theek, -teit, -uur
Hen of hun?
- Gebruik hen wanneer het een lijdend voorwerp is.
- Gebruik hen na een voorzetsel.
- Gebruik hun als het een meewerkend voorwerp is en er geen voorzetsel voor staat.
- Gebruik hun nooit als onderwerp!
Dat of wat?
Dat verwijst naar een het-woord.
Wie of waar?
Gebruik bij personen: voorzetsel + wie, en bij zaken: waar + voorzetsel
2.2 Onduidelijk verwijzen:
Soms wijst een verwijswoord terug naar iets wat helemaal niet in de tekst staat. Het heeft dan geen antecedent.
Onjuist |
Juist |
Alex slaat ons altijd om de oren met Bijbelse uitspraken, maar ze heeft hem zelf nooit gelezen. |
Alex slaat ons altijd om de oren met Bijbelse uitspraken, maar ze heeft de Bijbel zelf nooit gelezen. |
§1.3 Incongruentie
Er zijn vier vormen van incongruentie.
1. Een meervoudig onderwerp wordt voor enkelvoudig aangezien.
Onjuist |
Juist |
De media schrijft |
De media schrijven |
2. Een enkelvoudig onderwerp wordt voor meervoudig aangezien.
Onjuist |
Juist |
Zowel Karin als Elena kwamen |
Zowel Karin als Elena kwam |
3. In het onderwerp wordt een enkelvoudige kern gevolgd door een meervoudige bijvoeglijke nabepaling.
Onjuist |
Juist |
Meer dan de helft (kern) van de Nederlandse vrouwen (bepaling) hebben een deeltijdbaan. |
Meer dan de helft (kern) van de Nederlandse vrouwen (bepaling) heeft een deeltijdbaan. |
4. Een meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien.
§1.4 Dat/als-constructie
De dat/als-constructie herken je aan de volgende woordgroepen, ergens in het midden van de zin: (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien. Je kunt de dat/als-constructie vermijden door volgens mij te gebruiken ipv ik vind, ik denk of ik geloof.
Onjuist |
Juist |
De jongen willen de camping niet reserveren, omdat als het in Frankrijk regent, ze in Spanje gaan kamperen. |
De jongen willen de camping niet reserveren, omdat ze in Spanje gaan kamperen, als het in Frankrijk regent. |
§1.5 Foutieve samentrekking
Als in een zin bepaalde woorden herhaald worden, mag je die in sommige gevallen een van beide keren weglaten. Dat heet een samentrekking.
Samentrekking komt voor:
- Bij woorddelen; in voor- en tegenspoed
- Bij woorden; dure (…) en goedkope kleren
- Bij zinsdelen; Els studeert in Groningen en Mariëtte (…) in Amsterdam.
Bij een foutieve samentrekking wordt een woord weggelaten wat niet weggelaten mag worden.
§1.6 Foutieve beknopte bijzin
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Een beknopte bijzin is afgeleid van een gewone bijzin.
Bijvoorbeeld:
- Omdat hij vogels wilde kijken, ging Mart ’s morgens vroeg naar het bos. Juist
- Om vogels te kijken ging Mart ’s morgens vroeg naar het bos. Onjuist
Bij zin twee is het gearceerde stukje de beknopte bijzin. In deze zin zit geen onderwerp en ook geen persoonsvorm. Om de zin juist te formuleren moet je er een onderwerp aan toevoegen, zoals de eerste zin.
§1.7 Zinnen onjuist begrenzen
Zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In een samengestelde zinnen wordt bijzin meestal van de hoofdzin gescheiden door een komma.
Het begrenzen van zinnen kan op twee manieren verkeerd gaan:
- Soms staat een zinsdeel los dat eigenlijk deel uitmaakt van een grotere, samengestelde zin.
- Soms worden twee zelfstandige zinnen ten onrechte aan elkaar geplakt.
Spelling
Hoofdstuk 1
§1.1 Persoonsvorm
De persoonsvorm vind je door de zin van tijd de veranderen, de werkwoorden die mee veranderen, zijn de persoonsvormen.
Verleden tijd:
Gebruik in deze tijd: ’t kofschip of ’t ex-fokschaap
§1.2 Overige werkwoordsvormen
Er zijn verschillende soorten werkwoordsvormen:
- Infinitief: hele werkwoord; oppassen, spelen
- Gebiedende wijs: stam; Kijk! Loop!
- Onvoltooid deelwoord: infinitief + d(e); kijkend, lopend(e)
- Voltooid deelwoord: ge, be, ver: gegooid, vergeten
Bij twijfel weer ’t kofschip of ’t ex-fokschaap toepassen.
Van voltooid deelwoord naar bijvoeglijk naamwoord. Je spelt een bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk op; vd – bestraat, bn – bestrate.
§1.3 Lastige gevallen in werkwoordspelling
In deze paragraaf weer ’t kofschip of ’t ex-fokschaap toepassen.
Hoofdstuk 2
§2.1 Leestekens
Punt:
- Aan het eind van de zin
- Bij afkortingen
Komma:
- Tussen onderdelen van een opsomming
- Tussen twee persoonsvormen
- Voor of na een aanspreking of tussenwerpsel
- Voor en na een bijstelling
- Voor een boegwoord waarmee de bijzin begint
Puntkomma:
- Tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen
- Tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat
Dubbele punt:
- Om een opsomming aan te kondigen
- Om de directe rede aan te kondigen
- Om een verklaring aan te kondigen
Aanhalingstekens:
- Bij een citaat
- Bij een directe rede
Vraagteken:
- Aan het eind van een letterlijk gestelde vraag
Uitroepteken:
- Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep
Haakjes:
- Informatie die je geeft als toelichting
Beletselteken (drie puntjes …):
- Aan het eind van een zin die niet af is
- Om onvolledige citaten aan te duiden
§2.2 Hoofdletters
Hoofdletters:
- Aan het begin van de zin
- Bij persoonsnamen
- Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten
- Bij aardrijkskundige namen, namen van merken en historische gebeurtenissen.
Kleine letters bij de namen:
- Soorten: spa rood en stukje edammer
- Historische gebeurtenissen: middeleeuwen
- Afleidingen van feestdagen: kerstfeest
- Maanden: augustus
- Dagen: zaterdag
- Jaargetijden: herfst
- Windstreken: noordoosten
- Religies: islam
§2.3 Meervoudsvorming
Meervoud op –s:
- Schrijf de –s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft: tantes, cafés, kangoeroes
- Om uitspraak problemen te voorkomen: wc’s, pyjama’s, radio’s
Meervoud op –en:
- -en aan het woord vast: deuren, kasten
- Klinkerweglating: gevaar - gevaren
- Sommige woorden krijgen een trema.
Klemtoon op –ie à meervoud met –ën: melodie – melodieën.
Klemtoon niet op –ie à meervoud met –n: trema op de e die er al staat: bacterie – bacteriën
§2.4: Tussenklanken in samenstellingen
Tussen –s:
- Schrijf tussen-s als je hem hoort: stadswacht, beroepsmilitair
- Als het tweede deel met een s-klank begint: beroepssoldaat – beroepsmilitair
Tussen –e of tussen –en:
- Het eerste deel heeft alleen een meervoud op –s: parade – parades à paradepaard
- Het eerste deel heeft twee meervouden: gedachte – gedachten + gedachtes à gedachtesprong
- Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwe à tarwemeel
- Het eerste deel verwijst naar een uniek exemplaar: maneschijn, Koninginnedag
- Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: beresterk, reuzeleuk (sterk en leuk bn)
- Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien: apekool, schattebout
§2.5: Verkleinwoorden
Regels verkleinwoorden:
- Maak verkleinwoorden door -je -kje -pje -tje of -etje achter een zelfstandig naamwoord te zetten à huis – huisje; ketting – kettinkje; boom – boompje; rivier – riviertje; spel – spelletje.
- Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang; vat – vaatje.
- Woorden die op een klinker eindigen; hoera – hoeraatje; logé – logeetje; piano – pianootje; pony – pony’tje.
- Afkortingen krijgen een apostrof; sms – sms’je; wc – wc’tje.
§2.6 Aan elkaar of los
Samenstellingen schrijf je in het Nederlands aan elkaar.
Schrijf de volgende woorden aan elkaar:
- Samenstellingen van twee of drie woorden:
bagagedrager, remiseaanbod, langetermijnplanning, koffiezetten, vioolspelen, scheeflopen, nietszeggend, lichtgroen, goedgehumeurd, hoogstnoodzakelijk. - Getallen tot duizend in letters en samenstellingen met honderd en duizend:
drieëntwintig, achthonderdtien, twintigduizend. - Bijwoorden die bestaan uit à er, waar, hier, daar + voorzetsel:
eronderdoor, hiertegenover, daarover, waarheen.
§2.7 Liggend streepje
Het liggend streepje dient als koppelteken, als afbreekteken en om weglatingen aan te geven. Het koppelteken is het belangrijkst.
Koppelteken:
- Om uitspraakproblemen te voorkomen; studie-uren, zee-eend
- Naam van getrouwde vrouwen; mevrouw De Groot-van Dam
- In de woorden met voorvoegsels; ex-vriend, oud-soldaat
- Voor een hoofdletter; anti-Duits, pro-Russisch
- In combinaties van titels en beroepen; tolk-vertaler
- Bij sommige aardrijkskundige namen; Noord-Spanje, Zeeuws-Vlaanderen
- Bij letters, cijfers en andere tekens; hbo-docent
§2.8 Trema
Het trema voorkomt uitspraakproblemen in woorden die geen samenstelling zijn. Bij het trema luister je naar de klemtoon.
Ligt de klemtoon achter aan het woord, dan komt er een extra -e met een trema.
Ligt de klemtoon voor aan het woord, dan komt er alleen een -n en het trema op de klinker ervoor.
Melodie – melodieën (klemtoon achteraan)
Kolonie – koloniën (klemtoon vooraan)
§2.9 Apostrof
§2.10 Accenten
§2.11 Getallen àDoorlezen
§2.12 Sommige of sommigen?
§2.13 Probleemwoorden
Woordenschat
Hoofdstuk 2
§2.1 120 woorden uit de havo-examens 2007-2011
aanzienlijk groot
capituleren opgeven
efficiënt doelmatig
draadmeter middel om de mate van iets te bepalen
ideologie de ideeën achter een politiek systeem
kansarm weinig kansen krijgend
miskennen onderwaarderen
onderling wederzijds
rampspoed onheil; ellende; tegenspoed
scenario draaiboek; vermoedelijke loop van de gebeurtenissen
termijn bepaalde tijd
uitheems buitenlands
uitholling verschraling
wederhoor het aanhoren van de andere partij
voortijdig te vroeg
acceptabel aanvaardbaar
bejegenen behandelen
column enigszins kritisch artikel in een krant of tijdschrift
doorzagen langdurig ondervragen
essentieel heel belangrijk
feminisering vervrouwelijking
hiërarchisch volgens een rangorde
impliciet erin opgesloten liggend
lobbyen invloed uitoefenen op de besluitvorming
nomadisch rondtrekkend
prenataal aan de geboorte voorafgaand
relatief naar verhouding
tekortschieten niet voldoen aan de eisen
verguizen met verachting bespreken
zuil maatschappelijke groepering met een bepaalde
allergie overgevoeligheid voor bepaalde stoffen
beducht bang; bevreesd
chronisch voortdurend; aanhoudend
destijds in die tijd
falen mislukken
heilstaat maatschappij waarin iedereen gelukkig is
impuls prikkel
lineair lijnvormig; volgens een rechte lijn
mits als; indien
naarstig ijverig
pessimistisch somber
reductie vermindering; verlaging
saboteren ondermijnen; in de war sturen
thans tegenwoordig; nu; op dit moment
uitwijzen aantonen
agrarisch gebaseerd op landbouw
claimen aanspraak maken op
daadwerkelijk echt; feitelijk
evenmin ook niet
gangbaar gebruikelijk; gewoon
incidenteel nu en dan
locatie plaats
metafoor figuurlijke uitspraak die gebaseerd is op overeenkomst
nazaat afstammeling; nakomeling
omvang grootte, bereik
pleidooi betoog
representatief geschikt om te vertegenwoordigen
spectrum alle verschillende opvattingen
toonzetting woordkeus
verrijking toevoeging van iets waardevols
alternatief andere mogelijkheid
beschikken over hebben; gebruik kunnen maken van
competitief concurrerend
effect sorteren resultaat opleveren
gedegen grondig; goed doordacht
huidig van onze tijd; van heden
indammen beperken
kennelijk blijkbaar; klaarblijkelijk
mantra veel herhaalde spreuk
nostalgie verlangen vol heimwee
ongebreideld tomeloos; onbeperkt
potentieel beschikbaar vermogen
rijmen met overeenstemmen met
selectief gebaseerd op een bewuste keuze; kieskeurig
voorbarig vroeg
afkerig van weerzin voelend
betwisten van mening verschillen over iets
constitutie grondwet
drastisch ingrijpend; krachtig
evenwel echter
fauna de gezamenlijke diersoorten (in een bepaald gebied)
gestaag zonder ophouden; voortdurend
grondslag basis; fundament
inperking beperking; het kleiner maken
karig schraal; zuinig; niet overvloedig
moreel zedelijk; in overeenstemming met wat goed is
kwalijk slecht; niet zoals het hoort
onbenut laten niet gebruiken
propaganda politieke reclame
voorheen vroeger
astronomisch buitengewoon groot
bezwaarlijk vervelend; lastig
compensatie vergoeding
elders ergens anders
fossiel (fig.) iemand met ouderwetse opvattingen
groot goed waardevol bezit
intomen bedwingen; beperken
intrinsiek wezenlijk; van binnenuit
ironisch spottend
mechanisatie handarbeid vervangen door machinale arbeid
ongemoeid laten met rust laten; ongestoord laten
publiekelijk in het openbaar
slinken minder worden
uitsluiting afzondering; buitensluiting
van dien daarbij behorend
behelzen inhouden
concreet duidelijk van vorm
curieus merkwaardig; raar
duiden uitleggen; verklaren
exorbitant buitensporig groot; zeer afwijkend
gemeengoed bekend bij iedereen; veelvoorkomend
gering klein; onbeduidend
hameren op steeds op dezelfde zaak aandacht vestigen
institutie instelling
lokaal plaatselijk
mobiliteit beweeglijkheid
notitie korte tekst; oorspronkelijk: aantekening
ongeacht zonder te letten op
rompslomp lastige drukte; beslommering
vertoeven verblijven; zich ophouden
REACTIES
1 seconde geleden