leestekst

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 779 woorden
  • 23 september 2009
  • 100 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
100 keer beoordeeld

Leestekst.

3. tekstdoelen en tekstsoorten.
We hebben verschillende soorten tekstdoelen:
· Informeren= informatie geven over een bepaald onderwerp.
· Uiteenzetten= uitleggen hoe iets in elkaar zit.
· Overtuigen= een betoog of pleidooi houden.
· Beschouwen= van verschillende kanten belichten, dus van verschillende kanten uitleggen.
· Activeren= het aansporen om iets te doen/tot handelen.
· Amuseren= vermaken.
Je hebt ook verschillende soorten teksten:

· Informatieve teksten= teksten die bijna alleen maar worden gebruikt om gegevens te geven of om uit te leggen hoe iets in elkaar zit.
· Persuasieve teksten= teksten die worden gebruikt om iemand op iets aan te sporen of om iemand echt te laten nadenken.
· Zakelijke teksten= informatieve en persuasieve teksten heten ook wel zakelijke teksten.
· Diverterende teksten= teksten zoals verhalen, gedichten en toneelstukken, mat als doel iemand te amuseren.
Zakelijke teksten Tekstdoel Tekstsoort
Informatieve teksten · Informeren· Uiteenzetten · Informerende teksten· Uiteenzettende teksten
Persuasieve teksten · Overtuigen· Beschouwen· Activeren · Betogende teksten· Beschouwende teksten· Activerende teksten
Je hebt ook objectieve en subjectieve teksten. Elke zakelijke tekst is één van die twee.

OBJECTIEVE TEKSTEN:

Objectieve teksten hebben vooral tot doel informatie te geven. Informatieve teksten dus. Ze hebben hoofdzakelijk controleerbare feiten: de mening van de schrijver komt niet echt naar voren. Toch vaak komt er is een objectieve tekst, subjectieve dingen in voor. Hoe de schrijver over een bepaald onderwerp denkt.


SUBJECTIEVE TEKSTEN:
Subjectieve teksten hebben feiten, maar daarnaast komt nadrukkelijk de mening van de schrijver naar voren. Hoewel de schrijver van deze teksten in de eerste plaats wil bereiken dat je, je een mening vormt over een kwestie, kan hij in de tekst ook veel informatie geven over de toestanden of problemen die hij behandelt.

UITEENZETTENDE TEKSTEN:
In een uiteenzettende tekst of uiteenzetting geef je niet alleen informatie, maar leg je ook iets uit. Je verklaart hoe het ene verschijnsel met het andere samenhangt of hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt. Een uiteenzetting is objectief. Er is geen plaats voor je eigen mening. Als schrijver van een uiteenzetting gaat het je er in de eerste plaats om dat anderen iets begrijpen.
In uiteenzettingen zoals je die vindt in langere artikelen in kranten of tijdschriften, in encyclopedieën en schoolboeken, komt de mening van de schrijver niet of nauwelijks naar voren. Omdat de schrijver ven een uiteenzetting de lezer wil leren, bouwt hij zijn tekst stap voor stap op, vaak met één deelonderwerp per alinea.

Bericht Verslag Uiteenzetting
Korte begripsomschrijving
Mededeling over iets wat pas is gebeurd Beschrijving van wat je ziet en hoort Uitleg hoe iets in elkaar zit of werkt
Doel van deze tekstvormen· Betrouwbare informatie geven· Gebaseerd op controleerbare feiten· Op objectieve wijze (zonder eigen mening)

Structuurkenmerk

Lead (korte samenvatting en uitwerking) Chronologische volgorde Uitleggend en toelichtend verband

4. tekstopbouw
KERNZIN:
een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid. Er wordt maar één (deel)onderwerp in aangesneden. Een goede alinea bestaat uit een hoofdmededeling of een hoofdbewering


en een uitwerking of een verduidelijking daarvan. Die hoofdmededeling of bewering noemen we de kernzin.
Vaak begint een alinea met de kernzin en is de rest van de alinea dus een uitwerking (een verduidelijking of toelichting).

HOOFDGEDACHTE:
Van een tekst (of tekstgedeelte) moet je de hoofdgedachte kunnen bepalen. Soms kun je de hoofdgedachte citeren, meestal moet je die zelf onder worden brengen. Om de hoofdgedachte te kunnen formuleren, kijk je goed naar de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen. De hoofdgedachte van een tekst is wel nauw verwant aan het onderwerp van diezelfde tekst, maar is niet hetzelfde. De hoofdgedachte is een uitspraak (een mening) van de schrijver over het onderwerp.
De hoofdgedachte noteer je altijd in één niet te lange zin.

EEN TEKST BESTAAT UIT DRIE DELEN:

Functies
Inleiding · Belangstelling wekken· Onderwerp introduceren· Hoofdgedachte formuleren· Opbouw aankondigen· Aanleiding noemen· Welwillend stemmen
Middenstuk Hoofdgedachte uitwerken in deelonderwerpen.· Per deelonderwerp een alinea· Per alinea een kernzin
Slot · Samenvatting· Conclusie· Aanbeveling

5. tekststructuren
SOORTEN VERBANDEN:
Je hebt verschillende soorten verbanden:

Tegenstellend verband= een verband die een tegenstelling aangeeft. Signaalwoorden zijn:
· Maar
· Daarentegen
· Doch
· Echter
· Integendeel
· Daar staat tegenover
· Enerzijds
· Anderzijds

Opsommend verband= en verband dat een opsomming aangeeft. Signaalwoorden zijn:
· Dan
· Bovendien
· Ook
· Niet alleen
· Maar ook
· Verder
· Nog
· Daarnaast
· Zowel
· Ten eerste, ten tweede
Oorzakelijk verband= een verband dat een oorzaak, dus waardoor iets gekomen is aangeeft.

Signaalwoorden zijn:
· Doordat
· Ten gevolge
· Daardoor
· Zodat

· Waardoor

Redengevend verband= een verband dat een reden aangeeft. Signaalwoorden zijn:
· Daarom
· Immers
· Omdat
· Want

Uitleggend verband= een verband wat iets uitlegt. Signaalwoorden zijn:
· Dat wil zeggen
· Met andere woorden
· Bijvoorbeeld
· Ter illustratie

Concluderend en samenvattend verband= een verband dat een conclusie aangeeft. Signaalwoorden zijn:
· Concluderend
· Samenvattend
· Alles bij elkaar
· Dus
· Kortom

Voorwaardelijk verband= een verband dat een voorwaarden aangeeft. Signaalwoorden zijn:
· Op voorwaarde dat

· Als
· Mits
· Wanneer
· Indien
· Tenzij
· In het geval dat

Vergelijkend verband= een verband dat een vergelijking aangeeft. Signaalwoorden zijn:
· Net als
· Vergeleken met
· Zoals
· Hetzelfde
· Eenzelfde geval

REACTIES

K.

K.

Handig :3

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.