Hoofdstuk 3
17 Historische achtergrond 1500-1700
1e helft 16e eeuw; middeleeuwse feodale koninkrijken maken plaats voor centraal geregeerde staten
Ontdekkingsreizen zorgden voor wereldwijd handelsverkeer à burgerij rijker + machtiger; adel + kerk verloren deel van hun gezag
2e helft 16e eeuw; De macht v.d. kerk à aangetast door godsdienstige twisten (Luther, Calvijn, Anglicaanse kerk); zorgde voor godsdienstoorlogen à economische crisis à burgeroorlogen
17e eeuw; absolute monarchie ontstaat; staatstelsel waarin de koning volledige macht bezat en alleen aan god verantwoording hoefde af te leggen.
De Nederlanden
- 1500; Nederlandse gewesten kwamen in bezit van Karel V; heerser van Spanje à alle provincies hadden grote zelfstandigheid
- Filips II; trad feller op tegen de ketters + probeerde gewestelijke autonomie aan banden te leggen
- à stuurde hertog van Alva om het groeiende verzet de kop in te drukken à Tachtigjarige oorlog
- 1587; Republiek
- Holland was zeer rijk binnen de republiek + Amsterdam was machtige handelsstad
- Machtigste man in Staten-Generaal was landsadvocaat v Holland à Johan van Oldenbarnevelt (1586 – 1619) + Johan de Witt (1653 – 1672)
- Stadhouders; een door de koning aangestelde bestuurder over een enkele provincie; maar provincies kwamen onder het gezag van één stadhouder (Willem van Oranje en zonen tijdens de Tachtigjarige oorlog) à andere stadhouders werden aanvoerders van het leger.
- Stadhouders wilden centraal geregeerde staat; raadspensionarissen wilden gewestelijke autonomie
- Republiek; godsdienstige vrijheid à geleerden kwamen naar Holland
- Noorden; Gouden eeuw Zuiden; economische crisis, geen godsdienstige vrijheid
18 De Renaissance
14e eeuw; ontstaan Renaissance (wedergeboorte); men wilde de Klassieke Oudheid in eigen tijd doen herleven; tot een wedergeboorte ervan.
Humanisten; eerste onderzoekers van de klassieke cultuur; zij kwamen op grond van de klassieke teksten tot een nieuwe visie van de mens in de wereld.
Middeleeuwse visie; mens en leven op aarde geheel ondergeschikt aan god; theocentrisch
Renaissance visie; mens en aarde even belangrijk als het goddelijke en het hiernamaals; antropocentrisch
Desiderius Erasmus (1466 – 1536); Nederlandse humanist
Individualisme; mens werd niet langer gezien als een wezen dat deel uitmaakt van iets groters, maar als een unieke persoonlijkheid die tot grootse dingen in staat was, dankzij zijn eigen verstand en wilskracht.
Homo universalis; hoogste ideaal v.d. renaissance; universele mens die op alle gebieden van de menselijke cultuur uitblonk.
Leonardo da Vinci (1452 – 1519) = standaardvoorbeeld van een homo universalis; hij was iemand die zelf wilde uitvinden hoe de wereld in elkaar zat à Empirisme (‘empirie’ = ervaring)
Men ging de natuur onderzoeken d.m.v. experimenten te doen en theorieën te bewijzen d.m.v. die experimenten.
19 Wetenschap en geloof
De Wetenschappen
Door empirisme kwam er een wetenschappelijke bloei à basis voor de meeste moderne wetenschappen werden gelegd in de 16e/17e eeuw.
- Nicolaus Copernicus (1473 – 1543); toonde aan dat de aarde om de zon heen draait
- Galielo Galilei (1564 – 1642); onderzocht de sterrenhemel; ontdekte dat de 4 manen van Jupiter. à werd in 1633 gedwongen door de kerk om zijn opvattingen terug te nemen.
- Copernicus + Galilei; start van de moderne natuurwetenschap;
- Isaac Newton (1642 – 1727); grondlegger v.d. mechanica en schepper van de differentiaalrekening; zijn boek wordt beschouwd als het meest invloedrijke geschrift uit de geschiedenis van de natuurkunde.
- Geografische kennis groeide; men ging gebruik maken van het feit dat de aarde rond was. Christoffel Columbus à ontdekte Amerika in 1492
- Er was ook bloei in de A-wetenschappen; taalkunde, geschiedschrijving;
- 1450; boekdrukkunst uitgevonden; de kennis kon nu snel verspreid worden; konden alleen maar weinig mensen lezen + schrijven
De Godsdienst
- De basis van het geloof werd bestudeert; men nam niet langer aan wat de Kerk beweerde
- Sommige kwamen tot de conclusie dat er iets mis was met de kerk; renaissancisten kwamen in verzet tegen de wereldlijke macht van de kerk.
- Kerk van binnenuit hervormen lukte niet; men verliet de kerk om het ware geloof in ere te herstellen à Hervorming / reformatie / protestantisme
- Martin Luther (1483 – 1546) + Jean Calvin (Calvijn) (1509 – 1564) à belangrijkste hervormers.
- Engeland; Anglicaanse Kerk scheidde zich af van Rome
20 Beeldende kunst en Muziek
Beeldende kunsten
- Middeleeuwen; Kunstenaars waren lid van een gilde + werden gezien als ambachtslieden
- Renaissance; kunstenaar was niet langer gelijk aan handwerkslieden maar aan geleerden
- 1e Hoofdkenmerk kunst; realisme; door de belangstelling voor mens en wereld ging men dit zo realistisch mogelijk uitbeelden
- Realisme in het perspectief; kunstenaars begonnen het serieus te bestuderen à ontstaan v.d. anamorfose; een schilderij waarvan de afbeelding slechts op een bepaalde manier waar te nemen is
- Realisme in genres v.h. portret; portretten beeldden niet meer alleen het uiterlijk af maar ook het innerlijk
- 2e Hoofdkenmerk kunst; estheticisme = de opvatting dat kunst in de eerste plaats iets moois dient te zijn
- Middeleeuwen; kunstenaars bekommerden zich alleen om de inhoud
- Renaissance; kunstenaars bekommeren zich evenveel om de inhoud als het uiterlijk
- 3e hoofdkenmerk kunst; classicisme; men ging taferelen uit de klassieke mythologie en geschiedenis weergeven in de schilderkunst en beeldhouwkunst
- 1e Hoofdkenmerk kunst; realisme; door de belangstelling voor mens en wereld ging men dit zo realistisch mogelijk uitbeelden
Muziek
- In de muziek; nauwelijks een breuk tussen de middeleeuwen en de renaissance
- Muzikale genres; de mis, het motet, het lied.
- Motet; eenstemmig religieus lied dat zonder begeleiding werd gezongen
- Lied; eenstemmig, maar had wel instrumentale begeleiding
- Compositietechniek; polyfoon; men speelde verschillende melodieën, die elkaars tegengestelde waren.
21 Literatuur en taal
Classicisme
- Literatuur van de Grieken en de Romeinen à maatstaf voor literatuur Renaissance
- Renaissance onderscheidde zich;
- Translatio (vertaling); men werd door de vertaal arbeid bewust van de mogelijkheden van de eigen taal
- Imitatio (navolging); had betrekking op twee zaken;
- Het zelf opnieuw in het Latijn schrijven (vooral in de wetenschap, 16e /17e eeuw)
- Het doen herleven van allerlei klassieke genres (schrijvers probeerden volkstalen gelijkwaardig te maken aan de klassieke talen)
- Aemulatio (verbetering);
- Ontwikkelen van nieuwe genres
- Aforisme/spreuk = korte, krachtige zin waarin een levensles wordt verkondigd
- Essay; korte prozatekst waarin de auteur zijn persoonlijke mening geeft over een onderwerp
- Sonnet; lyrisch gedicht dat bestaat uit twee strofen van vier regels (kwatrijnen) = octaaf; En twee strofen van drie regels (terzetten) = sextet
- Octaaf; natuurbeschrijving sextet; gevoelens van de dichter à overgang ervan = Volta / wending
- Ontwikkelen van nieuwe genres
- Door vertalingen te maken en daarna zelfstandig de klassieken na te volgen hoopte men de oude literatuur te overtreffen
- Omgekeerde tendens; purisme (taalverzuivering); men probeerde Latijnse woorden te vervangen door nieuw bedachte woorden in de landstaal (neologismen)
- Epigram/Puntdicht (letterlijk; opschrift: genre is voortgekomen uit de opschriften op monumenten uit de oudheid); één van de klassieke genres die men opnieuw ging beoefenen = kort gedicht van meestal twee of vier regels met een spitse, geestige inhoud en een verrassend slot (= pointe).
Estheticisme en realisme
- Estheticisme; uitte zich vooral op regelgeving à literair werk moest aan bepaalde eisen voldoen;
- Het moest tot een bepaald genre horen
- Het moest de regels van dat genre volgen
- De taal moest verfijnd, elegant, genot voor het oor, zijn (men wilde laten weten wat allemaal mogelijk was met de taal)
- Realisme; kwam tot uiting in de eis ‘dat het waarschijnlijk was’ (een eis die aan elk literair werk werd gesteld). à gebeurtenissen moesten voor de toeschouwer geloofwaardig zijn; niet volgens de natuurwetten, maar personages behoorden zich te gedragen zoals mensen zich in die situatie zouden gedragen.
De Nederlandse taal
- Hollandse dialect groeide uit tot de standaardtaal van de Republiek doordat de Renaissance-literatuur in Nederland geconcentreerd was
- Statenbijbel (1637) (nieuwe Bijbelvertaling die vervaardigd was in opdracht van de Staten-Generaal, en die in de protestantse kring de algemeen gebruikte vertaling werd) had grote invloed op de Nederlandse taal;
22 Gerbrand Adriaensz. Bredero (Amsterdam 1585 – Amsterdam 1618)
Bredero; kwam uit de Amsterdamse middenstand, kreeg een goede schoolopleiding, en daarna beroepsopleiding tot schilder.
Amsterdam speelt een grote rol in zijn literaire werk; hij leefde toen Amsterdam groeide tot een wereldstad. à Bredero was een trotse Amsterdammer
Bredero’s gedichten à verzameld in een grote bundel => Boertig, amoureus en aandachtig groot liedboek (1622); titel geeft de inleiding van de Bundel aan à 1 afdeling humoristisch, 1 afdeling met liefdesliederen, 1 afdeling met aandachtige (ernstige, religieuze) liederen
Bredero schreef ook toneelstukken à meesterwerk = Spaansen Brabander Jerolimo (1617); Jerolimo Rodrigo, vlucht voor zijn schuldeisers naar Amsterdam, en doet zich voor als een rijk man, en krijgt zo overal krediet.
23 Pieter Cornelisz. Hooft (Amsterdam 1581 – Den Haag 1647)
1598; Cornelis Pietersz Hooft stuurde zijn zoon Pieter Cornelisz Hooft op reis naar Frankrijk en Italië als voorbereiding op een baan in de handel (= ‘grand tour’, gebruikelijk)
De jonge Hooft à meer belangstelling voor kunst dan voor zaken, dat was toegenomen na zijn ‘grand tour’, en bleef daarna ook in eerste instantie kunstenaar; maar hij ging ook maatschappelijk aan het werk: hij had rechten gestudeerd in Leiden en kreeg een bestuurlijke en rechtelijke functie (drost + baljuw)
1e periode schrijverschap; vooral lyriek, en liefdespoëzie à niet allemaal gemeend; sommige wel, namelijk die voor Christina van Erp, zijn toekomstige vrouw (1610). Toen zij overleed à hertrouwde met Leonora Hellemans (1627). à ‘Muiderkring’ ontstond; centrum van kunstenaars en geleerden in het Muiderslot
Hoofts levenswerk; geschiedenis van de Nederlandse Opstand tegen Spanje; Nederlandse historiën (1642) à belangrijkste prozawerk uit de Nederlandse Renaissance
Hoofts toneelstukken; bijv. het blijspel Ware nar (1617); bewerking van het toneelstuk Aulularia (spel van de pot) van Plautus
Hooft overleed in Den Haag, toen hij daar was voor de begrafenis van Frederik Hendrik.
24 Maniërisme en barok
Twee nieuwe stromingen in Italië tijdens de Renaissance; maniërisme + barok,
Maniërisme
Ontstaan midden 16e eeuw; de naam komt van ‘maniera’ (= stijl, trant, manier) à kunstenaars die werkten zoals Michelangelo; grote vrijheid in de schilderkunst
- Natuurgetrouwe anatomie wordt losgelaten
- Literatuur; elegante kunsttaal à ingewikkelde zinnen, woordspelingen
Barok
- Ontstaan eind 16e eeuw; maniërisme wordt barok
- Emotionele variant van de Renaissance
- Schilderkunst; vollere kleuren, emotionele taferelen, geheimzinnige landschappen
- Literatuur à herhalingen, overdrijvingen, epos en tragedie
- Bouwwerken à zwaar en groots, talloze versieringen, beelden
- Rooms-katholieke kerk gebruikte barokkunst om het eigen geloof te versterken (Barok bloeide dus in Rooms-katholieke landen)
- à theocentrisch
- Burgerlijk realisme = kunst bedoeld voor de rijke kooplieden band
Barokmuziek
- Opera à eenstemmig; wilde het oude Griekse drama herleven
- Oratorium = een groots opgezet zangstuk voor orkest, koor en solisten, maar zonder toneelenscenering
- Claudio Monteverdi; groot operacomponist; Orfeo
- Messiah; beroemste oratorium
25 Constantijn Huygens (Den Haag 1596 – 1687)
à. Wonderkind; beheerste 8 talen, schreef gedichten vanaf zijn 11e, was schilder, graveerder, wetenschapper, muzikant, componeerder, ontwerper
Gedichten à verzameld in ‘korenbloemen’ (1658); titel: zijn werk is een soort tijdverdrijf
Beroep: diplomatieke dienst: hij was secretaris van gezantschappen
Hij heeft 1000en epigrammen (sneldichten) geschreven à vereisen een beheersing van de taal; hij gebruikte veel beknopte zinnen en woordspelingen
Zijn voorkeur was ingewikkelde versvormen; maakt zijn werk niet eenvoudig à maniërisch woordenspel
1637; zijn 38-jarige vrouw Susanne overleed, die hij in gedichten Sterre noemde
Huygens; enige Nederlander die het Renaissance-ideaal van de homo universalis heeft benaderd
26 Joost van den Vondel (Keulen 1587 – Amsterdam 1679)
Familie van den Vondel kwam in 1597 naar Amsterdam; zijde- en kousenwinkel van vader à 1608: Joost neemt de zaak over
1610; trouwde met Maeyken de Wolff; liet deel van de zaak aan haar over à meer tijd voor zn literaire werk (leerde zichzelf latijn + grieks)
1640; bekeerde zich tot het katholicisme
Genres;
- Hekeldicht: gedicht waarin iets fel aangevallen wordt; nauw verwant aan een satire
- Vondels hekeldichten: hebben te maken met politieke en religieuze twisten in begin 17e eeuw
- Klaagzang: hebben voor een groot deel te maken met Vondels persoonlijke omstandigheden
- Zoontje Constantijn stierf, dochtertje Saartje stierf, vrouw stierf
- Tragedies: toneelstukken waarin geschreven door Vondel met klassieke zinnen/dingen
- Gijsbrecht van Aemstel (1637): verheerlijking van Amsterdam, wordt gelijkgesteld aan het Paard van Troje
Vondels literaire werken komen allemaal uit zijn moeilijke periode: doden van zijn zoontje, dochtertje, vrouw + de zaak ging failliet, en hij moest de schulden afbetalen waardoor hij bijna in de bedelstaf raakte. De gemeente Amsterdam gaf hem een baan in 1658 met een hoog salaris.
27 De literatuur van de Grieken en de Romeinen
Griekenland
Griekse literatuur: start 8e eeuw voor Christus à Homerus : schrijver Ilias en Odyssee
- Ilias: beschrijving van een klein deel van 50 dagen uit de Trojaanse oorlog
- Odyssee: beschrijving hoe Odysseus na de val van Troje tien jaren over zee zwerft voor hij weer in zijn koninkrijk terugkeert
- Bloei Griekse cultuur: 4e/5e eeuw v.Chr.
- Drie grootste toneelschrijvers /filosofen:
- Socrates (469-399): propageerde het zelfstandige nadenken en het niet zomaar geloven in wat algemeen aangenomen wordt
- Plato (429-347): leerde dat men moet proberen onder het oppervlak van de wereld te kijken; alledaagse wereld is een omhulsel voor de werkelijkheid van ideeën.
- Aristoteles (384-322): filosoof + geleerde; schreef vele boeken à middeleeuwen; Aristoteles gold als de absolute autoriteit; alles wat niet overeenkwam met zijn leer werd als onjuist beschouwd.
- Stoïcisme = leer van een groep Griekse filosofen: mens moet zich nooit laten meeslepen door emoties à grote invloed op de Renaissance; bijv. P.C. Hooft
- Aristoteles’ boeken à betrekking op de latere ‘klassieke tragedie’ à onderwerp is de ondergang van een hooggeplaatst persoon
- Kenmerken klassieke tragedie
- Drie eenheden:
- Eén intrige en eenheid van handeling
- Alles speelt zich af op 1 plaats; geen decorwisseling
- Gebeurtenis mag niet meer dan 24 uur duren
- Er zijn 5 bedrijven, ieder een afrondende fase van het gebeuren
- 5e bedrijf; deus ex machina
- Drie eenheden:
- Voornaamste tragici;
- Aeschylus (525-456)
- Sophocles (496-406)
- Euripides (480-406)
Rome
- 3 dichters die grote invloed hadden op de Renaissance:
- Publius Vergilius Maro (70-19)
- Schrijver van Aeneis; Romeinse kant van Trojaanse oorlog à beschrijving van hoe held Aeneas over zee zwerft na de oorlog
- Quintus Horatius Flaccus (65-8)
- Schrijver Ars Poetica; leerdicht met als voornaamste stelling dat literatuur het aangename met het nuttige moet verenigen (dulce et utile)
- Publius Ovidius Naso (43 vC – 17 nC)
- Schrijver metamorphoses; reeks verhalende gedichten over onderwerpen uit de Griekse mythologie à enorme invloed op de schilderkunst en literatuur Renaissance
- Publius Vergilius Maro (70-19)
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
Waar staan al die à's voor?
7 jaar geleden
Antwoorden