Aaneenschrijven
1. Twee/driedelig samengestelde zelfstandige naamwoorden aan elkaar (asielzoekerscentrum, hogesnelheidstrein)
2. Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden aan elkaar (alcohol vrij)
3. Samengestelde werkwoorden (vioolspelen, koffiezetten)
4. Voornamelijk bijwoorden (er,daar, hier, waar aan ’t andere woord vast)
5. Getallen tot honderd, en samenstelling honderd/duizend aaneen.
Bij kledingstukken, lichaamsdelen en onderdelen van een voertuig schrijven we er links, rechts aan vast. (linkerarm, rechterachterlamp )
Bijvoeglijk naamwoord
1. Bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van voltooid deelwoord schrijven we met één medeklinker.
2. Bijvoeglijk naamwoord over stoffen + en (kartonnen doos)
3. Na “te” hele werkwoord.
Liggend streepje
Plaatsen van liggend streepje bij:
1. Twee gelijke klinkers.
2. Woorden die tot verkeerd lezen kunnen leiden.
3. Gelijkwaardige delen (collega-bestuurder, woon-werkverkeer)
4. Als beide delen met hoofdletter begint.
5. Samenstellingen met letters, cijfers, tekens met een streepje (KNVB-bestuur, 12-jarige, breedbeeld-tv)
6. Samengestelde aardrijkskundige namen ( Zuid-Afrika)
7. Samenstelling met eigen naam ( Phillips-stofzuiger )
8. Samenstelling met privé, pro. Ex, niet, non, quasi, loco, semi, vice en oud.
Meervoud van zelfstandige naamwoorden
1. Sommige zelfstandige naamwoorden komen alleen in het meervoud voor (jeans, media)
2. Woorden die eindigen op; a,e,i,o,u,y + ’s om verkeerd lezen te voorkomen.
3. Afkortingen vaak met ‘s (cd’s)
4. Geen ën als de klemtoon niet op laatste lettergreep valt.
5. Wel ën als de klemtoon op de laatste lettergreep valt.
6. Woorden op –ee krijgen wel ën.
7. Woorden die eidigen op ik, es, et worden niet verdubbeld in het meervoud.
Trema
1. Trema wanneer nieuwe lettergreep begint (reünie)
2. Meervoudsvormen (zeeën)
3. Trema overbodig bij; -iee, en –ii
4. Samengestelde telwoorden krijgen een trema (tweeëntachtig, drieëntachtig )
Verkleinwoorden
1. Verdubbeling van klinker bij; a, é, o, en u, i wordt ie.
2. Woorden met –y komt een ‘ bij.
Weglatingsstreepje
Een woord dat twee keer voorkomt kan je som weglaten, je plaatst dan een weglatingsstreepje.
Bijvoorbeeld:
Zomer- en winterseizoen = zomerseizoen en winterseizoen
Licht- of geluidssignaal = lichtsignaal of geluidssignaal.
Hoge en lage cijfers = hoge cijfers en lage cijfers.
Puntkomma
Je gebruikt een puntkomma als:
1. De zinnen nauw samenhangen, in de tweede zin staat een woord dat een sterk verband aanduid met de vorige zin.
2. Soms is een puntkomma duidelijker dan alleen een komma in een lange zin.
Dubbele punt
1. Bij directe rede
2. Voor een opsomming, uitwerking en/of verklaring.
Bijvoeglijke bijzin:
Bevat een gezegde en sluit aan bij de antecedent (zinsdeel dat persoon/zaak noemt.
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin:
Verstrekt extra informatie, vormt een tussen geschoven mededeling.
Hoofdstuk 10
0
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden