Hoofdstuk 1:
Lezen:
studerend lezen: samenvatten
hoe maak je een samenvatting?
Stap 1: lees de tekst oriënterend.
-bepaal het ow.
-probeer de hoofdgedachte vast te stellen.
Stap 2: lees de tekst intensief
-bepaal de hoofdgedachte
-kijk welke alinea’s bij elkaar horen en bepaal zo de deelonderwerpen
schrijf van elk deelonderwerp de belangrijkste informatie op (eerste/laatste zin van een alinea).
Stap 3: Maak van deze samenvatting in punten nu een lopend verhaal.
noteer:
-titel en schrijver
-de hoofdgedachte
-het belangrijkste van elk deelonderwerp (volledige zinnen)
Schrijven:
Publiekgericht schrijven
bij het bedenken van de inhoud van de tekst rekening houden met:
-wat weten mijn lezers al en wat nog niet?
-wat vinden ze interessant?
-wat wil ik per se aan ze meedelen, omdat ze dat volgens mij moeten weten?
Met je taalgebruik rekening houden met:
-zinnen niet te lang maken.
-schrijf actieve zinnen en geen passieve.
-kies een toon (formeel/informeel, beleefd blijven)
Spreken en luisteren:
Onderhandelen
onderhandelen doe je om tot een compromis (overeenstemming) te komen. Dit kan ook weer formeel en informeel.
Je bereid je voor op een onderhandeling door je af te vragen:
-wat wil de ander bereiken?
-wat wil ik bereiken?
-met welk resultaat ben ik nog net tevreden?
-welk resultaat vind ik echt niet meer acceptabel?
Een onderhandeling doe je als volgt:
eerst verkenning (probeer er achter te komen wat de ander wil), dan ga je onderhandelen (geslaagd als beide partijen tevreden zijn), herhaal aan het einde de gemaakte afspraken.
let tijdens de onderhandeling goed op je houding (niet boos/ongeduldig).
Informatie:
Jongerentijdschriften
jongeren tijdschriften herken je aan:
-typische onderwerpen
-taalgebruik: een jeugdig jargon en een populaire toon.
-de lay-out: veel kleur/foto’s geen grote aaneengesloten stukken tekst.
Er komt ook sluikreclame in voor: op een verborgen manier word er reclame gemaakt voor iets.
Taal:
woorden
ruimtelijke ordening = het bepalen hoe het grondgebied in een land wordt gebruikt
fascinerende = boeiende
planologen = mensen die de verdeling en bestemming van ruimte en land plannen
infrastructuur = voorzieningen in een land zoals wegen, vliegvelden, bruggen
migratie = verhuizing van bevolkingsgroepen naar een andere streek
vinex-locatie = uitbreidingsgebieden aan de rand van steden
ministerie van VROM = afdeling van de regering die zich bezighoudt met Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
bestemmingsplan = het plan van de gemeente waarin staat wat er met een bepaald gebied moet gebeuren
uniformiteit = gelijkheid van vorm en inhoud
projectontwikkelaars = mensen die geld investeren in de aanleg van grote bouwprojecten, bvb kantoorgebouwen
relatief= in vergelijking met iets anders / betrekkelijk
agrarische sector=de boeren en bedrijven die met de landbouw te maken hebben.
gedupeerd= benadeeld
verkavelen= in afgeperkte stukken grond verdelen.
percelen= afgeperkte stukken grond.
hypotheek= geld dat je leent om een huis (of een stuk grond) te kopen.
balans = evenwicht
tegenpool = iets wat in alles verschilt van iets anders
kwantiteit = hoeveelheid, grootte
kwaliteit = waarde
gevoelswaarde
We gebruiken de volgende stijlfiguren:
hyperbool: een overdrijving.
understatement: een bewering afzwakken.
litotes: een andere vorm van een understatement, het tegenovergestelde.
eufemisme: onplezierige dingen minder ernstig voorstellen dan dat ze zijn.
Spelling
werkwoordsspelling
regels voor de persoonsvorm:
klik op de link hieronder voor een schema wat ik gemaakt heb maar wat ik hier niet kon invoegen:
http://img162.imageshack.us/img162/3739/49976627bm3.jpg
andere werkwoorden schrijf je zo simpel mogelijk.
eindigen ze op een t-klank langer maken.
Fictie
ruimte en tijd
ruimte: plaats waar het verhaal zich afspeelt (weersomstandigheden, klimaat) door dit te beschrijven kan de schrijver duidelijk maken hoe het personage zich voelt.
tijdvertraging, tijdverlichting en tijdsprong: om spanning op te wekken of iets wat minder belangrijk is kort samenvatten of helemaal weglaten.
chronologisch: in volgorde van wat eerst gebeurt, wat daarna, wat daarna enz.
flashbacks: terugblikken.
Hoofdstuk 1
6.6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden