Examenstof

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2141 woorden
  • 29 april 2018
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
23 keer beoordeeld

Samenvatting Examenstof Nederlands Havo

Tekstdoel

Uitgangspunt

Tekstsoort

Tekstvorm (voorbeeld)

Informeren

Opsomming van feiten (objectief*)

Informerende tekst

Nieuwsbericht

Overtuigen

Vooral argumentatie (subjectief*)

Betogende tekst (betogen)

Commentaar of opiniestuk in krant of tijdschrift

Beschouwen

Van verschillende kanten belichten; uitleg en argumentatie (deels objectief, deels subjectief)

Beschouwende tekst

(beschouwing)

Achtergrondartikel in krant of tijdschrift

Activeren

Aanzetten tot een handeling of gedrag; vooral argumentatie (subjectief)

Activerende tekst

Advertentie

Amuseren

Amuserende informatie geven

(Objectief, maar vooral subjectief)

Amuserende tekst

Roman

Uitleg geven

Feiten en hun samenhang

Uiteenzettende tekst (uiteenzetting)

Overzichst- of achtergrondartikel in krant of tijdschrift

* Objectieve tekst zijn informatief en bevatten controleerbare feiten.

* Subjectieve tekst, de mening van de schrijver (of spreker) komt nadrukkelijk naar voren.

Een tekst gaat over een bepaald onderwerp. Van een tekst(gedeelte) moet je de hoofdgedachte kunnen bepalen. Het onderwerp van de tekst is in één of een paar woorden samengevat waar de tekst in het algemeen over gaat. De hoofdgedachte van de tekst is wat er in de tekst over het tekstonderwerp wordt gezegd door de schrijver, uitgedrukt in een complete zin.

De hoofdstructuur van een tekst en de functies daarvan:

Inleiding

- Belangstelling wekken d.m.v. een (retorische)vraag stellen, een anekdote of een verassende openingszin.

- onderwerp introduceren

- aanleiding noemen

Middenstuk

Hoofdgedachte uitwerken in deelonderwerpen

- Per deelonderwerp een alinea

- Per alinea (of groepjes alinea’s) een kernzin

Slot + signaalwoorden

- Samenvatting: kortom, zoals is gebleken etc.

- Conclusie: dus, daarom, al met al etc.

- Aanbeveling: het zou een oplossing zijn als.

- Afweging: enerzijds.. anderszijds etc.

- Oproep (Hij vraagt de lezers iets te doen): ‘Ga niet stemmen!’

Soorten tekststructuren:

Structuur

Hoofdvraag

  1. Voordelen-en-nadelenstructuur

Wat zijn de voor- en nadelen?

  1. Bewering-en-argumentstructuur

Waarom is … waar?

  1. Probleem-en-oplossingstructuur

Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost?

  1. Verschijnsel-en-besprekingstructuur

Welke aspecten kent dit verschijnsel?

  1. Verschijnsel-en-verklaringstructuur[03053841]

Welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel te geven?

  1. Vroeger-en-nu-structuur

Wat is er veranderd?

  1. Vroeger-nu-toekomststructuur

Wat is er veranderd en wat gaat er nog veranderen?

  1. Opbouw bij de voordelen-en-nadelenstructuur

Inleiding

Beschrijving van een verschijnsel of een ontwikkeling met positieve en negatieve kanten

Middenstuk

Overzicht van voor- en nadelen

Slot

Conclusie/samenvatting

  1. Opbouw bij de bewering-en-argumentstructuur

Inleiding

Bewering

Middenstuk

Argumenten

Slot

Conclusie

  1. Opbouw bij de probleem-en-oplossingstructuur

Inleiding

Beschrijving van het probleem

Middenstuk

Oplossingen

Slot

Afweging en aanbeveling

  1. Opbouw bij de verschijnsel-en-besprekingstructuur

Inleiding

Bespreking van een verschijnsel

Middenstuk

Bespreking van verschillende aspecten

Slot

Samenvatting

  1. Opbouw bij de verschijnsel-en-verklaringstructuur

Inleiding

Bespreking van een verschijnsel

Middenstuk

Verklaringen (soms ook oplossingen)

Slot

Aanbeveling en/of samenvatting

  1. Opbouw bij de vroeger-en-nu-structuur

Inleiding

Beschrijving van een ontwikkeling of verandering

Middenstuk

Twee (of meer) perioden tegenover elkaar

Slot

Samenvatting, conclusie of aanbeveling

  1. Opbouw bij de vroeger-nu-toekomststructuur

Inleiding

Beschrijving van een ontwikkeling of verandering

Middenstuk

Twee (of meer) opeenvolgende perioden

Slot

toekomstverwachting

Functies van tekstgedeelten

(De belangrijkste functies zijn dikgedrukt)

Aanbeveling

schrijver geeft een goeder raad of goed advies.

Aanleiding

schrijver geeft aan welke gebeurtenis ertoe heeft gebracht zijn tekst te schrijven.

Afweging

Schrijver weegt voor en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze.

Argument

schrijver zegt waarom hij iets vindt. (Synoniem = reden)

Beantwoording

schrijver geeft antwoord op vragen.

Begripsomschrijving/

Definitie

schrijver geeft nauwkeurige beschrijving van een bepaald begrip.

Beoordeling

Een (positief of negatief) oordeel over een mening of een gebeurtenis.

Bewering/mening/stelling

schrijver onderbouwt een stelling met argumenten.

Bewijs

schrijver wil juistheid aan tonen d.m.v. feiten.

Conclusie

schrijver komt op grond van het voorafgaande tot een gevolgtrekking.

Constatering

schrijver stelt iets vast, merkt iets op.

Doelstelling

schrijver geeft aan wat hij wil bereiken met zijn tekst.

Gevolgen

schrijver beschrijft de gevolgen dat door een maatregel of verschijnsel veroorzaakt is.

Hypothese

een veronderstelling die de schrijver in zijn tekst wil bewijzen.

Karakterisering

schrijver geeft voornaamste kenmerken van een verschijnsel.

Ontkenning

schrijver ontkent de waarheid van een bewering.

Oorzaak

schrijver geeft aan waardoor iets geworden is zoals het is. Het verschil met de reden: bij een reden gaat het om wat een mens zelf wil of doet.

Oplossing

volgt altijd na een probleem.

Oproep

schrijver vraagt de lezers iets te doen

Opsomming

schrijver geeft een reeks van meningen, voorbeelden, verklaringen, argumenten of verschijnselen.

Probleemstelling

schrijver geeft het probleem aan waar zijn tekst over gaat

Relativering/nuancering 

Afzwakking. De schrijver laat zien dat er ook een andere kant aan een verschijnsel is.

Samenvatting

schrijver geeft in enkele zinnen de kern weer.

Tegenstelling

schrijver geeft aan dat een feit of bewering tegenover een ander feit of bewering staat.

Tegenwerping

schrijver maakt bezwaar tegen of heeft bedenkingen tegen een eerdere bewering of argumentatie (van een ander).

Theorie

schrijver geeft beschrijving waarmee hij een feit of verschijnsel verklaar of voorspelt.

Toelichting

schrijver geeft voorbeelden of nadere uitleg om zijn opvattingen te verduidelijken.

Toepassing

schrijver beschrijft hoe een bepaalde theorie in praktijk wordt toegepast.

Uitwerking

schrijver geeft bijvoorbeeld meer voorbeelden of gevolgen zodat een stelling of theorie nader toegelicht of uitgelegd word.

Verklaring

schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan.

Vermoeden

schrijver geeft op grond van bepaalde aanwijzingen uiting aan een veronderstelling

Verslag (van onderzoek)

schrijver vertelt wat er is onderzocht, soms ook hoe dat onderzoek is verlopen en wat de uitkomsten zijn.

Voorbeelden

een voorbeeld is een concrete verduidelijking van een bewering of verschijnsel.

Voorbehoud

schrijver stemt alleen met iets in, als aan een beperkende voorwaarde is voldaan.

Voorwaarde

schrijver stelt voor iets kan gebeuren, er eerst iets anders moet gebeuren; dat laatste is dan de voorwaarde.

Vraagstelling

schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven in de tekst. De vraagstelling vind je meestal aan het eind van de inleiding.

Weerlegging

schrijver toont aan dat de mening of argumentatie van de ander niet juist is.

Soorten tekstverbanden

 Toelichting

Voorbeelden

Tegenstellend verband

Geeft een tegenstelling aan. Je kunt je standpunt daarmee benadrukken.

Maar, daarentegen, echter, integendeel, hoewel, terwijl etc.

Opsommend verband

Er word een opsomming aangekondigt.

En, ook, bovendien, verder, nog, daarnaast, ten eerste etc.

Oorzakelijk* verband

Een oorzaak word gekoppeld aan een gevolg.

Doordat, daardoor, zodat, waardoor, hierdoor etc.

Redengevend* verband

Er word een reden aangekondigt.

Omdat, want, daarom, immers, namelijk, zodoende etc.

Uitleggend (of toelichtend) verband

Er wordt iets uitgelegd.

Dat wil zeggen, met andere woorden, bijvoorbeeld, zo etc.

Concluderend verband

Hiermee leid je een conclusie in.

Dus, concluderend, hieruit volgt etc.

Samenvattend verband

Hiermee geef je een korte samenvatting van wat eerder is gezegd.

Kortom, samenvattend,  al met al etc.

Voorwaardelijk verband

Met deze signaalwoorden stel je een voorwaade.

Als, indien, mits, tenzij etc.

Vergelijkend verband

Er wordt een vergelijking gegeven.

Net als, evenals, hetzelfde etc.

Doel-middel verband

Er wordt aangegeven dat een middel nodig is om een doel te bereiken.

Opdat, daartoe, met behulp van, door middel van etc.

Chronologisch verband

Er wordt aangegeven hoe iets nu is ten opzichte van vroeger, het geeft een ontwikkeling in de tijd aan.

Vroeger, nu, later, eerst, nadat, terwijl, daarna etc.

* Oorzaak is het gevolg van wat buiten de menselijke vrije wil ligt, iets waaraan dus geen menselijk besluit ten grondslag ligt.

* Reden leidt tot een gevolg: iemand kan op grond van de reden de keuze maken of het gevolg wel of niet optreedt

Drogreden (= foute argumentaties)

Voorbeeld

Overhaaste generalisatie

Mevrouw Hendriks had een fout antwoord goed gerekend. Zie je nou wel dat leraren altijd slordig nakijken!

Onterecht beroep op autoriteit

De scheidsrechter van de volleybalwedstrijd heeft enkele verkeerde beslissingen genomen. Dat vond Louis van Gaal trouwens ook. (Louis van Gaal is een voetbalexpert; geen volleybalkenner.)

Verkeerde (valse) vergelijking

Het geschiedenisonderwijs kan beter worden afgeschaft. Wat gebeurd is, is gebeurd. Oude schoenen gooi ik ook weg.

Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

Geweld onder jonge kinderen neemt snel toe. Dat komt door de gewelddadige games op computers.

Cirkelredenering

(Waarom is Nils de baas?) Nils is de baas, want hij zegt wat er moet gebeuren. (Waarom zegt Nils wat er moet gebeuren?) Nils zegt wat er moet gebeuren, omdat hij de baas is.

Ontduiken van de bewijslast

Als je een beetje intelligent bent, zul je het met mij eens zijn.

Het klopt gewoon wat ik zeg. Lees de kranten maar!

Vertekenen van een standpunt

(iemand woorden in de mond leggen)

Ga jij niet naar de verjaardag van Elsbeth? Dus je gaat lekker in je eentje zitten kniezen?

Persoonlijke aanval (op de man spelen)

Wat weet jij nou van gezondheid en sport? Je bent zelf veel te dik!

Bespelen van het publiek

Alleen een idioot vindt het prettig om in een dictatoriaal land te leven.

Verschuiven van de bewijslast

Bewijst u dan zelf maar dat u niet door het rode licht reed!

Stok achter de deur

Als je bij je volgende rapport een 7,5 gemiddeld staat, krijg je een nieuwe fiets.

Beroep op traditie

Waarom zou ik nu ineens via de e-mail gaan solliciteren? Ik schreef vroeger toch ook mijn brieven met de hand en toen ging het ook goed.

Soort argument

Uitleg

Voorbeeld

Feitelijk argument

Als argument gebruik je een feit. Feitelijke, objectieve argumenten zijn over het algemeen valide, tenzij de feiten verdraaid worden of het om een verkeerde redenering gaat.

Als ik op mijn scooter rijd, zet ik altijd mijn helm op, want voor een boete moet ik zeker acht uur werken.

Empirisch of ervarings-argument

Als argument kan een voorval dienen dat je zelf hebt beleefd, een ervaringsfeit. Dit soort argumenten is valide als:

Het om ervaringen of gebeurtenissen gaat die feitelijk hebben plaatsgevonden;

De ervaring niet incidenteel (eenmalig) is.

Je kunt je kleding maar beter niet via internet bestellen. Ik heb daar geen goede ervaringen mee, kreeg vaak het verkeerde geleverd.

Gezagsargument (beroep op autoriteit)

Als argument kan een autoriteit worden opgevoerd, iemand die spreekt met gezag (als hij het zegt, moet het wel zo zijn). Dit soort argumenten is valide als:

Die persoon autoriteit is op het terrein van de inhoud van de argumentatie;

Die persoon zich baseert op wetenschappelijk onderzoek, of feiten.

Elektrisch tandenpoetsen is veel beter dan met een gewone tandenborstel, want dat zegt mijn tandarts.

Vergelijking

Als argument kan een vergelijking dienen. Dit soort argumenten is valide als:

De vergelijking opgaat (je vergelijkt geen appels met peren);

Wat je noemt in je vergelijking gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

Het is belachelijk om sigaretten duurder te maken. Kijk maar naar de verkoop van drank, die is door de prijsverhoging ook niet afgenomen.

Nut of gewenste gevolgen

Het argument wordt gebruikt om het nut of het gewenste gevolg uit te leggen. Dit soort argumenten is valide als:

De inhoud echt het gevolg is van wat in de stelling staat;

De inhoud gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

Europa moet Griekenland steunen in de economische crisis aldaar, omdat Griekenland daar erg mee gebaat zou zijn.

Ongewenst gevolg

Het argument wordt gebruikt om een ongewenst gevolg uit te leggen. Dit soort argumenten is valide als:

De inhoud echt een (ongewenst) gevolg is van wat in de stelling staat;

De inhoud gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

Het is heel vervelend, want hier komen ongelukken van!

Veronderstelling

Het argument is gebaseerd op een verwachting/veronderstelling. Dit soort argumenten is valide als de veronderstelling gebaseerd is op algemeen aanvaarde (wetenschappelijke) opvattingen of onderzoeken.

De kracht van de zon wordt steeds schadelijker voor de gezondheid. In de komende tien jaar zal het aantal mensen met huidkanker dan ook sterk toenemen.

Moreel argument

Het argument wordt ontleend aan een persoonlijke overtuiging, aan idealen, aan een religie of een andere levensbeschouwing. Dit zijn altijd subjectieve argumenten.

Mensen moeten geen vlees van dieren eten. Dieren zijn ook levende wezens, die net zo veel recht op een lang en gelukkig leven hebben als mensen.

Emotioneel argument

Het argument is gebaseerd op een gevoel of intuïtie. Dit soort argumenten is zeer persoonlijk en daardoor niet zo sterk. Dit zijn altijd subjectieve argumenten.

Die film is prachtig. Ik voelde me net zelf de hoofdpersoon, die precies handelde zoals ik zou hebben gehandeld.

Een redenering kan op drie manieren worden opgebouwd:

  1. Een redenering van het ‘want’-type
  2. Een redenering van het ‘dus’-type
  3. Een mengvorm van voorgaande types.
  1. Stelling
    WANT
    Argumenten
  2. Argumenten
    DUS
    Conclusie (=stelling)
  3. Stelling/bewering
    WANT
    Argumenten
    DUS
    Conclusie

Bij enkelvoudige argumentatie is er sprake van een argument dat een mening/stelling/bewering ondersteunt. In andere gevallen is sprake van meervoudige argumentatie. Er worden meer argumenten gegeven.

Zijn de gebruikte argumenten gelijkwaardig, dan spreken we van nevengeschikte argumenten (neven = naast). Nevengeschikte argumenten kun je onderling van plaats wisselen.

Is een argument een ondersteuning bij een argument dan is het een ondergeschikt argument of subargument. Het eerste argument is het hoofdargument, het argument dat dit hoofdargument ondersteunt, is en subargument. Bij ondergeschikte argumenten is een plaatswisseling niet mogelijk. Een ondergeschikt argument hoort bij een bepaald argument en kan niet bij een ander argument of helemaal ‘los’ geplaats worden. 

ZIE BIJLAGE VOOR ARGUMENTATIESCHEMA'S

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.