Examenbundel Nederlands 2006-2007

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1692 woorden
  • 3 mei 2007
  • 109 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
109 keer beoordeeld

Samenvatting examenbundel Nederlands 2006-2007
1. Inleiding
Examen Nederlands: Tekst met vragen en samenvattingopdracht. 3 uur. Vergelijken van: - Satelliettekst: Kleine tekstjes. - Hoofdtekst: De belangrijkste tekst.

Let op: - Informatie elementen - Inhoud: Is het correct weergegeven? - Samenhang: Zijn er geen onjuiste verbanden? - Formulering: Begrijpelijk voor lezer die de tekst niet kent? - Voor fouten in formuleringen geld maximaal 20% aftrek. - Voor lengte overschrijding van langer dan 10% geld -2 punten per 5 woorden. Je cijfer bepaald voor 50% het eindcijfer Nederlands.

2. Signaalwoorden en Signaalzinnen Signaalwoorden tussen: (delen van) zinnen/alinea’s. Signaalwoorden = belangrijk hulpmiddel! Signaalzinnen: Duidelijk maken wat volgt (aankondigend)/wat geweest is (terugblikkend).

Voorbeelden signaalwoorden: - Opsomming: Ook, bovendien, verder, eveneens, dan, vervolgens, daarnaast, ten eerste… ten tweede, zowel… als. - Tegenstelling: Maar, echter, toch, daarentegen, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, enerzijds … anderzijds. - Oorzaak-gevolg: Daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is. - Reden/verklaring: Want, omdat, daarom , waarom, namelijk, immers, aangezien. - Doel/middel: Door middel van, met de bedoeling om, met behulp van, om te, daartoe, opdat. - Toelichting: Denk hierbij aan, bijvoorbeeld, zo, dat komt voor bij, ter illustratie, dat is het geval bij. - Vergelijking: Net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde, hetzelfde/dezelfde als, in vergelijking met, vergelijken met, soortgelijke. - Voorwaarde: Als, indien, mits, (op voorwaarde dat), tenzij (behalve wanneer), stel dat. - Conclusie: Dan ook, dus, aldus, hieruit volgt, concluderend. - Samenvatting: Kortom, samenvattend, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan.

Voorbeelden Signaal zinnen: - Aankondigend: Ik zal hier enkele voor- en nadelen van rekeningrijden bespreken. Maar aan het systeem kleven ook enkele bezwaren. - Terugblikkend: Van de besproken verklaringen lijkt de laatste me het meest aannemelijk. - Aankondigend en terugblikkend: Welke conclusie kunnen we nu uit bovenstaande onderzoeksresultaten trekken?

3. Tekstsoort, schrijfdoel Tekstsoorten: - Uiteenzetting: Uitleggen hoe iets in elkaar zit. Objectief/informatief. - Betoog: Standpunt + argumenten. Subjectief informatief/overtuigend. - Beschouwing: Meerdere meningen. Deels object- deels subjectief/alle meningen weergeven.

Schrijfdoelen: Informeren, uiteenzetten, overtuigen, tot actie aanzetten, beschouwen, vermaken. > Combinatie mogelijk!

4. Citeren, eigen woorden Citeren: Eerste en laatste twee woorden van de/het zin(-sgedeelte) + regelnummers! - Zinsgedeelte: Twee of meer woorden. (Te lang = punten aftrek(-P) - Nauwkeurig! Hoofdletter, punt, vraag & uitroepteken. Regelaanduiding. Eigen woorden: Niet citeren! Wel termen overnemen. Let op maximaal aantal woorden! (-P) Tip: eerst klad zorgt voor net en correct resultaat.

5. Hoofdgedachte, hoofdvraag Hoofdgedachte: een zin die het belangrijkste van het tekst gedeelte weergeeft. Citeer/eigenwoorden. - Informatie: voor/achteraan in (groep) alinea(s). - Eén zin (-P) - Maximaal aantal woorden > Tellen! (-P) Meerkeuzevraag: Onderstreep kernzin en signaalwoorden schrijf het belangrijkste van de tekst op. - Let op titel, inleiding en slot. - Zoek de goede en let op volledigheid. Hoofdvraag: Citeren/formuleren let op vraagvorm!

6. Functie van tekstgedeelte - Lees - Onderstreep kernzinnen, signaalwoorden/-zinnen eventueel notities/alinea. - Kies functiewoord dat past (functiewoorden worden gegeven). - Aanbeveling: De schrijver komt, meestal op het eind van zijn artikel, tot een goede raad of advies. - Aanleiding: Omstandigheid die de schrijver ertoe brengt zijn tekst te schrijven. - Afweging: De schrijver weegt voor- en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze. - Argument: De schrijver geeft aan waarom hij iets vindt. - Beantwoording: De schrijver geeft antwoord op een eerder gestelde vraag. - Begripsomschrijving: De schrijver geeft een nauwkeurige definitie van een bepaalde term (zie ook ‘definitie’). - Beoordeling: De schrijver geeft een positief of negatief oordeel over een onderwerp. - Bewering: De schrijver verkondigt zijn mening (die hij met argumenten onderbouwt, zie ook ‘stelling’). - Bewijs(voering): De schrijver probeert de juistheid van een stelling of theorie aan te tonen met feiten (uit onderzoek). - Conclusie: De schrijver komt, op grond van het voorafgaande, tot een gevolgtrekking. - Constatering: De schrijver stelt iets vast, merkt iets op. - Definitie: De schrijver geeft een nauwkeurig omschrijving van een bepaalde term (zie ook ‘begripsomschrijving’). - Doelstelling: De schrijver geeft aan wat hij wil bereiken. - Gevolgen: De schrijver beschrijft de gevolgen die door een verschijnsel veroorzaakt zijn. - Hypothese: De schrijver veronderstelt iets dat hij nog moet bewijzen. - Karakterisering: De schrijver geeft de voornaamste kenmerken van een verschijnsel. - Ontkenning: De schrijver ontkent de juistheid van een bewering. - Oorzaak: De schrijver geeft aan waardoor iets is geworden zoals het is. - Oplossing: De schrijver geeft een oplossing voor een bepaald probleem. - Opsomming: De schrijver geeft een reeks van argumenten, voorbeelden, verklaringen enz. - Probleemstelling: De schrijver brengt het probleem onder woorden dat hij gaat bespreken. - Samenvatting: De schrijver geeft, op het eind van een tekst of tekstgedeelte, in het kort het belangrijkste weer. - Stelling: De schrijver verkondigt zijn mening (die hij met argumenten onderbouwt, zie ook ‘bewering’). - Tegenstelling: De schrijver geeft aan dat het feit of bewering tegenover een ander feit of een andere bewering staat. - Tegenwerping: De schrijver maakt bezwaar tegen een eerdere bewering of argumentatie (van een ander). - Theorie: De schrijver geeft wetenschappelijke opvattingen die los staan van de praktijk. - Toelichting: De schrijver geeft voorbeelden of nadere uitleg om zijn opvattingen te verduidelijken. - Toepassing: De schrijver beschrijft hoe een bepaalde theorie in de praktijk wordt toegepast. - Uitwerking: De schrijver werkt een algemene stelling of theorie meer in detail uit (geeft nadere uitleg, voorbeelden). - Verklaring: De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan. - Verslag van onderzoek: De schrijver geeft de resultaten van een onderzoek. - Voorbeelden: De schrijver verduidelijkt een bewering of verschijnsel met concrete voorbeelden. - Voorwaarde: De schrijver stelt vooraf een eis waaraan voldaan moet worden, voordat iets kan plaatsvinden. - Vraagstelling: De schrijver stelt, meestal in de inleiding, de hoofdvraag die hij in de rest van zijn artikel wil beantwoorden. - Weerlegging: De schrijver toont aan dat een bewering of argumentatie niet juist is.

7. Standpunten en argumenten Argument: Om standpunt/mening te onderbouwen. Terug vinden/zelf formuleren. Typen standpunten en argumenten: - Controleerbare feiten - Voorbeeld - Vergelijking - Ervaring (empirisch (=op ondervinding gegrond en daaruit voortvloeiend) argument) - Gezag of autoriteit - Gevolg - Nut of gewenste gevolgen - Gevoel of emotie - Algemene normen en waarden

8. Redeneringen Schrijver betoog: Wil lezer redenering laten overnemen. Schrijver beschouwing: Wil lezer laten nadenken. Typen redeneringen: - Oorzaak en gevolg: De schrijver beschrijft het gevolg/de gevolgen die door een verschijnsel veroorzaakt zijn. o Signaalwoorden: Daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is… - Voor- en nadelen: De schrijver beschrijft een verschijnsel met positieve en negatieve kanten. o Signaalwoorden: Voordeel … nadeel, positief … negatief, vooruitgang … ongunstige ontwikkeling, waarderen … tegenvallen, gunstig beeld … kwalijke kanten/problemen… - Overeenkomst: De schrijver vergelijkt twee (of meer) verschijnselen met elkaar en signaleert overeenkomsten. o Signaalwoorden: Net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde, hetzelfde/dezelfde als, in vergelijking met, vergeleken met, soortgelijke. - Stelling-argumenten: De schrijver geeft zijn mening en onder bouwt deze met argumenten. o Signaalwoorden: Want, omdat, daarom, namelijk, immers aangezien.

9. Drogredenen Drogredenen: Foutieve argumenten
Typen drogredenen: - Onjuiste oorzaak-gevolg relatie - Valse vergelijking - Verkeerde autoriteit - Overhaaste generalisatie - Cirkelredenering - Op-de-manspelen of persoonlijke aanval - Ontduiken bewijslast - Vertekenen van een standpunt

10. Beoordelingsvragen Vragen naar: Bron, verstrekte gegevens, gevolgde redenering. A. De bron (schrijver en/of het medium) Punten die bijdragen aan de aanvaardbaarheid
Punten die afbreuk doen aan de aanvaardbaarheid
1. Deskundigheid van de schrijver
De schrijver staat bekend als deskundig t.a.v. het onderwerp. De schrijver staat niet bekend als deskundig t.a.v. het onderwerp. 2. Partijdigheid van de schrijver
De schrijver heeft er geen belang bij de gegevens te presenteren (is onpartijdig). De schrijver heeft er belang bij de gegevens in zijn voordeel te presenteren (is partijdig). 3. Betrouwbaarheid van het medium
Wetenschappelijke publicaties, populair-wetenschappelijke tijdschriften, kwaliteitskranten en –bladen. Populaire kranten en tijdschriften, reclame, propagandamateriaal.

B. De verstrekte gegevens (informatie) Punten die bijdragen aan de aanvaardbaarheid
Punten die afbreuk doen aan de aanvaarbaarheid
1. Controleerbaarheid van gegevens
De versterkte gegevens zijn te controleren. De verstrekte gegevens zijn niet te controleren. 2. Relevantie van gegevens
De gegevens zijn van belang met het oog op de conclusie. De gegevens zijn niet van belang met het oog op de conclusie. 3. Volledigheid van gegevens
Er wordt voldoende informatie verstrekt (om de conclusie te maken). Er ontbreken gegevens (zodat de conclusie onaannemelijk is). 4. Logische samenhang van gegevens (consistentie) De gegevens zijn in overeenstemming met elkaar, passen bij elkaar. De gegevens spreken elkaar tegen. 5. Ouderdom van gegevens
De verstrekte gegevens zijn up-to-date. De verstrekte gegevens zijn verouderd (gedateerd).

C. De standpunten (meningen) en argumenten Punten die bijdragen aan de aanvaardbaarheid
Punten die afbreuk doen aan de aanvaardbaarheid. 1. Relevantie van argumenten
De argumenten die de schrijver aandraagt zijn van belang met het oog op de conclusie. De argumenten zijn niet van belang met het oog op de conclusie. 2. Volledigheid van argumentatie
Het standpunt van de schrijver wordt door onvoldoende argumenten ondersteund. Het standpunt van de schrijver wordt niet of door te weinig argumenten ondersteund. 3. Helderheid van argumentatie
Het standpunt wordt door duidelijke, goed uitgewerkte argumenten ondersteund. De argumenten die gebruikt worden ter ondersteuning van het standpunt zijn vaag. 4. Houdbaarheid van elk argument
De argumenten op zichzelf zijn waar op aannemelijk (zie ook soorten argumenten paragraaf 7). De argumenten op zichzelf zijn onwaar of niet aannemelijk (zie ook drogredenen paragraaf 9). 5. Logische opbouw en samenhang van argumentatie (consistentie) De argumenten leiden naar het standpunt dat de schrijver inneemt (zie paragraaf 7 en 8) De argumenten leiden niet (noodzakelijk) naar het standpunt dat de schrijver inneemt.

11. Samenvatten
Lengte tekst = 1200-1500 woorden. - Maximale omvang = 10% oorspronkelijke tekst. - Volledige, goed geformuleerde zinnen! Geen taal/gram. Fouten! (-P) - Logische samenhang & verband! (Signaalwoorden en andere verbinden woorden.) - Begrijpelijk voor lezer die uitgangstekst niet kent! Tekstsoort - Betoog: Stelling + argumenten. - Beschouwing: Visie, gedachtegang auteur. - Uiteenzetting: Opzet + uitleg! Correct formuleren > Fout: Taalgebruik, spelfout, interpunctiefout! Maximum aantal woorden mag met 10% overschreden woorden. (5 woorden = -2P) Tips: 1. Bestudeer de opdracht. 2. Hoofdgedachte: Let op titel inleiding slot. 3. Kernzin: Voor/achter 1e/laatste zinnen. 4. Signaalwoorden/-zinnen = info samenhang en opbouw tekst. 5. Controle: Max. woorden, fouten, zinsbouw, spelling en interpunctie. 6. Goede alineaverdeling, vermeld auteur en titel.

REACTIES

M.

M.

Hartstikke bedankt , dit was echt handig!
Groetjess.
xx

13 jaar geleden

K.

K.

Bedankt :)

13 jaar geleden

F.

F.

wolllah dit heeft echt geholpen,dankjewel voor de tips.

13 jaar geleden

J.

J.

thanks, ik heb hier echt veel an

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.