Nederlands Examen Samenvatting:
Blz. 40:
De belangrijkste algemene tekstdoelen zijn:
- Uiteenzetten: informatie geven, iets uiteenzetten, bijvoorbeeld over de werking van het apparaat computer, je moet wel objectief blijven, geen eigen mening, je lezers op de hoogt brengen van iets, ook de instructie.
- Beschouwen: een onderwerp wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken: wat zijn de voor- en nadelen ervan? Wat zijn de meningen erover? Een beschouwing is eigenlijk een subjectieve uiteenzetting. Het doel van een beschouwing is lezers of luisteraars aan het denken zetten. Eigen standpunten of meningen van anderen naar voren brengen.
- Overtuigen: overhalen in te stemmen met jouw standpunt, argumenten voor je standpunt geven die dat standpunt rechtvaardigen. Conclusie waarom je vindt dat jouw publiek moet instemmen met jouw standpunt. Publiek overtuigen.
Blz. 56,57,58:
Bij een alinea is meestal een kernzin aan te wijzen die de belangrijkste informatie van de alinea bevat. Plaats/ waar te vinden: meestal aan het begin, soms aan het eind. Je kunt een structuurschema maken om een kernzin op te sporen, dat doe je zo:
Zin 1 K
Zin 2 A1(oorzaak1)
Zin 3 A2(oorzaak2)
Zin 4 A3(detaillering van oorzaak 2)
Elke aanvullende zin is altijd ondergeschikt aan de kernzin en staat in het schema daarom wat verder naar rechts.
De inleiding en het slot beslaan samen ongeveer 3/10 van de tekst, de rest is gereserveerd voor de kern.
De kern van de tekst is het logische gevolg op de inleiding.
Blz 63:
Tekstverbanden:
Verwijswoorden: woorden verwijzen naar andere woorden; deze, die, dit, dat, ze, hij, het, namen, waarmee, met wie, waarvan en van wie.
Signaalwoorden: geven een signaal dat er een bepaald verband bestaat tussen zinnen of delen van zinnen, maar ook tussen alinea’s. Uit het signaalwoord zelf kun je het tekstverband opmaken. Signaalwoorden zie laatste bladzijde.
HFD 9: Argumentatie, blz 87-92:
Argumentatiemiddelen zijn: 1. reden, oorzaak of verklaring geven. 2. een vergelijking maken
3. voorbeelden geven 4. een gezaghebbende bron noemen.
HFD 10: Samenvatten (leesvaardigheid), blz. 93-102:
Een tekst samenvatten wil zeggen de hoofdpunten van een tekst op samenhangende wijze weergeven. Zodat de Hoofdgedachte duidelijk wordt. Met de hoofdgedachte bedoelen we de essentie van wat een schrijver of spreker wil uiteenzetten, beschouwen of betogen. Die essentie kan soms in 1 zin worden weergegeven. Maar vaak zijn er aanvullende zinnen nodig. De hoofdgedachte weergegeven in 1 zin noemen we ook wel de Hoofdstelling.
Hoe vat je zo’n tekst nou samen? Dat kan d.m.v. de zevenstappenstrategie.
1. verkennend lezen, ook wel globaal, oriënterend of scannend lezen: titel en/of ondertitel lezen, de 1ste alinea helemaal lezen, daar ga je bij na of je daaruit al kunt opmaken wat het tekstdoel en de hoofdvraag is en met wat voor tekstsoort je te maken hebt. Van elke volgende alinea lees je alleen de eerste zin, in de kern van de tekst kun je door de eerste zinnen te lezen misschien al het antwoord op de hoofdvraag vinden, dan de alinea helemaal lezen, je stelt nu vast of je weet wat de hoofdgedachte van de tekst is.
2. studerend lezen: nauwkeurig lezen, per alinea de kernzin vaststellen, gevonden? Dan onderstrepen. (zie ook structuurschema) van elke alinea stel je de functie vast, daarbij let je speciaal op signaalwoorden omdat die je goede aanwijzingen kunnen geven. De functies die je aan de alinea’s toekent, maken meestal al duidelijk wat de hoofdgedachte van de tekst is
3. kernzinnen eventueel aanvullen: je controleert of elke kernzin op zich, zonder aanvullende informatie, duidelijk genoeg is. Is het antwoord ‘nee’ dan vul je de kernzin aan met andere gegevens uit de alinea.
4. bepalen of alle kernzinnen noodzakelijk zijn: je gaat na of alle opgenomen kernzinnen wel in de uiteindelijke samenvatting terecht moeten komen. Moeten alle kernzinnen wel in de uiteindelijke samenvatting? Uitspraken bijvoorbeeld zijn niet helemaal noodzakelijk bij een samenvatting.
5. controleren of de geselecteerde kernzinnen en de hoofdgedachte weergeven. Ze moeten de hoofdpunten en uiteraard de hoofdgedachte bevatten.
6. herformuleren. Na stap 5 ga je de overblijvende zinnen zonodig Herformuleren in je eigen woorden, zodat het een kloppende, goed verlopende samenvatting wordt. Hierbij kan het ook nodig zijn een nieuwe alinea-indeling aan te brengen. Herformuleren is vrijwel altijd noodzakelijk omdat de geselecteerde zinnen toch een beetje uit hun verband gerukt zijn. Zorg er bij het herformuleren voor dat de zinsbouw en woordkeuze correct zijn. Let speciaal op het gebruik van verwijs- en siganaalwoorden!
7. controleren spelling/interpunctie. Je controleert je samenvatting op spelling en leestekens.
Als je een tekst hebt die slecht ingedeeld is in alinea’s of die helemaal geen alinea’s kent, lees die tekst dan snel even door en breng met een bepaald teken, bijvoorbeeld een kruisje (´) of 2 kruisjes (´´) of misschien zelfs wel 3 kruisjes! Hoe gedurfd! (´´´)
Een examenopdracht gericht op samenvatten hoeft niet altijd hetzelfde geformuleerd te zijn. Hieronder, op de volgende pagina, vind je 4 varianten van een samenvattingsopdracht ( leuk woord voor galgje):
Variant 1:
Vat het betoog samen in ongeveer 120 woorden.
Hierbij volg je de zevenstappenstrategie.
Variant 2:
Vat het betoog samen in ongeveer 120 woorden. Vermeld daarbij de hoofdgedachte en 2 ondersteunende argumenten.
Bij deze opdracht moet je iets selectiever te werk gaan dan bij variant 1. Je kunt de zevenstappenstrategie volgen met weglating van stap 6. die is niet nodig, want je hoeft je alleen te richten op de hoofdgedachte en twee ondersteunende argumenten.
Variant 3:
Geef de hoofdgedachte van de tekst weer in 1 zin (=hoofdstelling).
Je gaat bij deze opdracht niet verder dan het aangeven van de kernzinnen per alinea. Je zoekt niet naar aanvullende zinnen. Integendeel: je maakt bij de kernzinnen zelfs een onderscheid tussen belangrijke en minder belangrijke zinnen.
Het is verstandig om hierbij in fases te werken. Probeer de kernzinnen niet ineens tot 1 zin (=hoofdstelling) terug te brengen, maar doe dat in 2 of 3 fases. (voorbeeld zie boek blz. 100)
Variant 4:
Vat het betoog in ongeveer 120 woorden samen. Ga daarbij beknopt in op de historische achtergrond. Vermeld de belangrijkste conclusie van auteur. Noem ook de oplossing die de auteur voorstaat.
Bij deze opdracht word je heel sterk gestuurd in de richting van een bepaald tekstgedeelte. Maar je moet ook de hele tekst bekijken. Het beste is hier gewoon de zevenstappenstrategie te volgen, maar in je samenvatting iets meer ruimte te geven aan de alinea of alinea’s over de historische achtergrond.
Bij deze opdracht zul je heel zuinig met je woorden moeten omspringen. Dat mag echter niet ten koste gaan van een goede zinsbouw.
Andere samenvattingsstrategiën:
- Een heel geconcentreerde lezer zou bijvoorbeeld ook direct kunnen beginnen met het opsporen van de kernzinnen zonder vooraf de tekst verkennend te hebben gelezen.
- Een samenvattingsstrategie die speciaal voor betogende teksten is gemaakt, is de claim-data-strategie. ‘Claim’ betekent de conclusie van de tekst en ‘data’ zijn de argumenten die de conclusie ondersteunen. Het gaat zo:
· Je zoekt eerst de conclusie die in de tekst zit en schrijft die op. De conclusie kan uit 1 zin bestaan, maar dat hoeft niet. Ze kan ook verdeeld zijn over 2 of 3 zinnen.
· Je zoekt in de tekst de argumenten die de conclusie ondersteunen en koppelt die via een verbindingswoorden aan de conclusie.
De samenvatting samengevat:
Samenvattend zou je de zevenstappenstrategie kunnen definiëren als:
Verkennend en studerend lezen door vooral de structuur van de tekst te ontdekken.
Als je de structuur van een tekst blootlegt, krijg je veel gemakkelijker toegang tot de inhoud ervan.
HFD 11: Tekstanalyse (leesvaardigheid), blz. 103-108
Tekstanalyse is het doorgronden van een tekst. Op het examen wordt aan de hand van een reeks vragen bekeken of je dat kunt. Een tekst kun je het beste analyseren via een bepaalde strategie. De strategische aanpak die we hier kiezen, is vergelijkbaar met de samenvattingsstrategie. We onderscheiden hier 5 stappen:
1. lees de tekst verkennend (staat ook in HFD 10 beschreven)
2. lees de tekst studerend door: lees de tekst 1 keer helemaal door en bewerk hem al lezend. Een tekst bewerken doe je door: alinea’s die niet zijn aangegeven zelf wel aan te geven. De functie van alinea’s te bepalen (= tekstverbanden aangeven). De kernzinnen uit de alinea’s te onderstrepen. Moeilijke woorden waarvan je de betekenis niet uit de omringende tekst (context) kunt afleiden, te omcirkelen.
3. lees de vragen grondig: je hoeft niet eerst alle vragen die bij een tekst staan, te lezen. Begin bij vraag 1. bepaal steeds: de soort vraag, de categorie uit het PR-model (?) waarnaar de vraag verwijst.
3a. de soort vraag: stel vast of het een meerkeuze of het een open vraag is (zeer makkelijk). Stel vast of het om een enkelvoudige vraag gaat, waarop dus maar 1 antwoord hoeft te volgen, of een meervoudige vraag, waarop 2 of meer antwoorden moeten komen.
3b. de categorie uit het PR-model waarnaar de vraag verwijst: tekstanalysevragen uiteraard niet allemaal naar hetzelfde. Integendeel, ze vragen allemaal naar verschillende dingen, die evenwel terug te brengen zijn tot de categorieën die we in het PR-model hebben onderscheiden:
Vragen over het tekstdoel: wat is volgens jou het doel dat de auteur met de tekst heeft? Vragen over de tekstsoort: is de tekst een uiteenzetting of een betoog? Worden de regels die daarvoor gelden in 8 genomen?
Vragen over de inhoud: wat is de hoofdgedachte van de tekst of van een tekstgedeelte? Worden er als het een betogende tekst is, goede argumenten gebruikt of juist drogredenen? Zijn feiten en meningen goed van elkaar onderscheiden?
Vragen over de opbouw: welke verbanden zitten er tussen de tekstgedeeltes? Welke functie heeft de ene alinea ten opzichte van de andere? Welke vaste structuren zijn in de tekst aanwezig (bijvoorbeeld oorzaak-gevolg, voor- en nadelen)?
Vragen over de formulering: met welke doel gebruikt de schrijver woord x? welke 2 synoniemen worden in de tekst gebruikt voor y?
Vragen over de presentatie: welke functie hebben de aanhalingstekens bij het woord ‘stoepgroente’ (?) in regel x?
Je stelt dus vast over welk punt uit het PR-model de vraag gesteld wordt: tekstdoel/ tekstsoort, inhoud, opbouw, formulering of presentatie.
4. lees het tekstgedeelte waarnaar de vraag verwijst nauwkeurig door: je gaat aan de hand van de vraag naar het tekstgedeelte waarover de vraag gaat. Lees het tekstgedeelte goed door; kijk nog eens precies naar de vraag en vergelijk het gevraagde met het gebodene in de tekst. Als het tekstgedeelte waarnaar verwezen wordt moeilijk toegankelijk is, ga dan als volgt te werk: Maak een ondoorzichtige alinea een structuurschema (zie begin v/d samenvatting). Ontleed een ondoorzichtige zin. Probeer de betekenis van moeilijke woorden te achterhalen door naar de samenstellende delen ervan te kijken of porbeer de betekenis af te leiden uit de omringende tekst.
5. Geef het antwoord: formuleer het antwoord of wijs het goed antwoord aan. Bij meerkeuzevragen moet je alle alternatieve even langslopen ook als je direct alternatief A als het goede antwoord meent te herkennen. Het beste is uit te gaan van de methode van het wegstrepen. Wat is het zeker niet, wegstrepen, wat ook niet, ook wegstrepen, enz. je houdt dan als het goed is het juiste antwoord over.
Bij antwoorden op open vragen moet je nog eens op het volgende letten:
a. Bondigheid: het gaat er bij het beantwoorden van vragen niet om mooie zinnen te formuleren. Het belangrijkste is dat ze bondig zijn.
b. Citeren of in eigen woorden formuleren: het kan zijn dat gevraagd wordt naar een citaat. Dit zet je dus tussen aanhalingstekens (‘’). Als je een eigen antwoord in eigen woorden moet geven, moet je dat ook echt doen. Ga niet 1 enkel woord uit een citaat veranderen, maar kies zoveel mogelijk voor eigen formulering.
Andere analysestrategieën:
Teksten zijn ook via andere strategieën te analyseren. Je zou bijvoorbeeld zonder een verkennend of studerend lezen direct naar de vragen kunnen gaan en vervolgens naar de tekst. Toch zouden we dat hier niet willen adviseren. De kans is groot dat je met zo’n verkorte strategie een verkeerd antwoord geeft omdat je de tekst niet goed begrepen hebt. Vaak zie je overigens bij de verkorte strategie dat mensen vanuit de vraag toch nog de tekst verkennend en studerend gaan lezen. Ze nemen de tekst dan via de vragen in brokjes tot zich.
Blz. 172+173: Functies van tekstdelen = SIGNAALWOORDEN
1.Aaneenschakeling: in een tekstdeel staan bijvoorbeeld 2 kenmerken van iets genoemd: en, ook, verder, bovendien, daarnaast, voorts, niet alleen…, maar ook, zowel… als, noch…noch, daar komt nog bij dat.
Zodra een aaneenschakeling meer dan 2 elementen bevat, spreken we van een opsomming: ten eerste (op de eerst plaats), ten tweede, ten derde, ten slotte.
2. Tegenstelling: in een tekstdeel wordt een tegenwerping gemaakt bij iets uit een voorafgaand tekstdeel: maar echter, doch, toch, daarentegen, integendeel, evenwel, enerzijds…anderzijds, aan de ene kant…aan de andere kant, in tegenstelling tot, desondanks, daar staat tegenover, niettemin, of…of.
3. Reden/ argument: in een tekstdeel wordt uit de doeken gedaan wat de reden van iets is of wat het argument van iemand is om zus of zo te doen: want, aangezien, omdat, immers, namelijk, derhalve.
4. Oorzaak-gevolg: in het ene tekstdeel is de oorzaak van iets gegeven en in het volgende tekstdeel het gevolg, of omgekeerd: doordat, daardoor, hierdoor, omdat, het gevolg van, met als gevolg, dit is te danken/wijten aan, de oorzaak hiervan is, zodat, bijgevolg, dan ook, dientengevolge.
5. Doel-middel: in een tekstdeel wordt aangegeven wat het doel van iets is en in een volgens tekstdeel staat een middel om dat doel te bereiken. Of eerst komen de middelen en dan volgt het doel: opdat, om, daartoe, met de bedoeling, waarmee, door middel van, middels, via, met (be)hulp van.
6. Detaillering/toelichting: in een tekstdeel wordt bijvoorbeeld een verklaring gegeven en in het volgende tekstdeel volgt een detaillering of toelichting van die verklaring: dat houdt, dat wil zeggen, preciezer geformuleerd.
7. Voorbeeld: in een tekstdeel staat bijvoorbeeld dat er wel 100 attracties zijn in een bepaald attractiepark (de efteling!). In een volgend tekstdeel worden dan voorbeelden van die attracties gegeven: bijvoorbeeld, te illustratie, zo, zoals, stel, neem.
8. Voorwaarde: in een tekstdeel staat dat er iets is besloten of vastgelegd. In het voorafgaande of volgende tekstdeel wordt dan gezegd dat er wel voorwaarden aan zijn verbonden: als, indien, wanneer, mits.
9. Bewijs: iemand beweert in een tekstdeel iets, en staaft dat vervolgens met een bewijs of bewijzen: het bewijs is, dat bewijst.
10. Toegeving (inperking/ relativering): een bewering wordt verbonden met een toegeving, die meestal een inperking of relativering van de bewering is: hoewel, ofschoon, ondanks dat, weliswaar, tenzij.
11. Vergelijking: in het ene tekstdeel wordt een vergelijking gemaakt met iets uit het voorafgaande tekstdeel: alsof, evenals, eveneens, evenzeer, op dezelfde wijze, hetzelfde is het geval, in vergelijking met, net als, vergelijk, (net) zoals.
12. Samenvatting: in een tekstdeel worden de hoofdpunten van de hele tekst samengevat. Een samenvattend tekstdeel vind je meestal aan het einde van een tekst: samenvattend, kortom.
13. Conclusie: in een tekstdeel wordt uit de voorafgaande tekst een conclusie getrokken. Ook een concluderend tekstdeel vind je meestal aan het einde van een tekst: dus, concluderend, de slotsom is, dat betekent.
Soms passen de genoemde functieaanduidingen niet precies bij een tekstdeel. Als dat zo is, mag je algemenere aanduidingen gebruiken, zoals ‘vraag-antwoord’ en ‘probleem-oorzaak-oplossing’.
Examen samenvatting
6.8
ADVERTENTIE
Studeer met een open blik
Een studie die filosofie, psychologie en sociologie combineert, en waarin je ook nog eens goed leert te reflecteren en gesprekken te voeren – klinkt dat als jouw droomstudie? Dan is de bachelor Humanistiek misschien iets voor jou.
Kom kennismaken op de Open Dag van 16 november.
Meld je aan voor de Open Dag
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Welk boek?
8 jaar geleden
Antwoorden