Blok 1 samenvatting
Stofvindingstechnieken
Brainstormen
Bij brainstormen schrijf je in telegramstijl snel op wat je over het onderwerp te binnen schiet. Het hoeft er niet verzorgd uit te zien. Bruikbare ideeën ordenen en uit werken.
Vaste vragen stellen
Vaste vragen gebruik je om je voorkennis over een onderwerp op een rijtje te krijgen. De vragen stel je met behulp van vraagwoorden:
Wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, welke, waarmee
Niet elke vraag kan altijd.
Om meer specifieke vragen te stellen gebruik je deze vraagwoorden:
Wie, wat waar wanneer waarom + zin over het onderwerp.
Media raadplegen
- naslagwerken.
Maak gebruik van:
• Encyclopedieën.
• Woordenboeken
• Overzichtswerken op een bepaald vakgebied
• Jaarboeken, almanakken, adressenboeken en bibliografieën. Deze kunnen je doorverwijzen zodat je informatie kan opzoeken of aanvragen.
- knipsel- , documentatie of schrijversmappen. Deze mappen bevatten artikelen over actuele
onderwerpen (uit kranten, tijdschriften).
- Keuzelijsten. Het zijn folders over actuele onderwerpen waarin wordt verwezen naar
materialen die je meer over het onderwerp kunnen vertellen.
- Kranten, tijdschriften.
- Opinieweekbladen en populair-wetenschappelijke tijdschriften.
- Audiovisuele hulpmiddelen, geautomatiseerde bronnen. Videobanden en internet.
- Trefwoorden. Typ een trefwoord in op de computer en je wordt verwezen naar materiale
over je onderwerp.
Bronvermelding
Artikel uit krant of tijdschrift: auteur, titel bericht, bron + datum.
Gedeelte van een boek: auteur, titel boek, plaats + datum (hoofdstuk + pagina)
Lemma uit encyclopedie: naam lemma, naam encyclopedie, pag.
Documentaire: naam tv-programma, zender, datum
Informatie verwerken
Schrijf en spreekplan
Alinea functie inhoud (kort) (spijbelen)
1 inleiding Waarom spijbelen leerlingen?
2 verklaring 1 Veel lessen vervelend
3 verklaring 2 Buiten school altijd iets interessanter
4 verklaring 3 Spannend
5 gevolgen Rondhangen thuis en in de stad
6 slot Conclusie: Spijbelen wel verleidelijk, niet
verstandig.
Teksteigenschappen
Een schrijver of spreker bereikt zijn doel als zijn teksteigenschappen de lezer of luisteraar aanspreken. De volgende teksteigenschappen moeten hiervoor zorgen:
• Inhoud
• Taalgebruik
• De opbouw en presentatie
• Dosering van de informatie
• Toon en gebruiksomgeving/ situatie
Publiek en inhoud
1. Niveau. Het publiek moet begrijpen waar de tekst over gaat. Bij een groot publiek en voor jonge lezers: veel voorbeelden en concrete onderwerpen.
2. Aantrekkelijkheid. De schrijver moet iets nieuws vertellen of op een nieuwe manier iets over het onderwerp schrijven anders zal de tekst niet aantrekkelijk zijn.
3. Betrouwbaarheid. Controleerbare feiten, verwijzen naar bronnen, steelhoudende argumenten. Een duidelijke scheiding tussen mening en feiten maakt de tekst betrouwbaar.
Publiek en taalgebruik
1. Woordkeus. Weinige moeilijke woorden leest prettig. Inhoudloze worden vermijden. (twee dingen – ten eerste, ten tweede en ergens – weglaten)
2. Zinsbouw. Geen lange zinnen. Niet stapelen van bepalingen.
3. Figuurlijk taalgebruik. Maakt tekst lezen lastig.
4. Ingewikkelde, abstracte formuleringen. Lezer geeft moed gauw op.
Publiek en opbouw/ presentatie
1. Overzichtelijke opbouw. Inleiding, middenstuk en slot. Gebruik van tussenkopjes.
2. Aantrekkelijke presentatie. Overzichtelijk ingedeeld, kolommen, tekst in blokken, veel
wit, afwisseling tekst en plaatje.
3. Bijzondere presentatie. Mag nooit ten koste gaan van de leesbaarheid.
4. Opvallen. Kort, helder en duidelijk: veel wit, verschillende lettergroottes.
5. Spreken. Pakkend begin (anekdote), duidelijke opbouw, voorbeelden en illustraties.
Publiek en de dosering van informatie
Moet goed gedoseerd zijn en aansluiten bij de voorkennis van de lezer over het onderwerp. Niet veel informatie in 1 keer aanbieden. Informatie over verschillende alinea’s verdelen en het toevoegen van voorbeelden en toelichtingen.
Publiek, toon en gebruiksomgeving/ situatie
1. Relatie met lezer. Daarvan hangt af welk taalgebruik je gebruikt.
2. Tekstvorm. Soort tekst bepaalt taalgebruik en vorm.
3. Publicatieplaats. Of een tekst wordt gepubliceerd en in welk blad, dat beïnvloed de
toon en taalgebruik van de brief.
4. Tekstdoel en situatie. Wanneer je wil informeren gebruik je een andere toon als bij
overtuigen.
Checklist publiekgericht
Taalgebruik:
• Moeilijke woorden? Select publiek
• Te eenvoudige woorden? Algemeen publiek
• Veel vaktaal? Select publiek
• Lange zinnen? Select publiek
• Ingewikkelde zinsbouw? Select publiek
• Veel figuurlijk taalgebruik? Select publiek
Inhoud
• Goede duidelijke inleiding?
• Duidelijke probleem- of vraagstelling?
• Informatie goed over de delen verdeeld?
• Voldoende nieuwswaarde?
• Meningen goed beargumenteerd?
• Feiten controleerbaar gemaakt?
Presentatie
• Duidelijke alinea’s?
• Voldoende pauzes?
• Duidelijke opbouw in inleiding, middenstuk en slot?
• Tussenkopjes aanwezig?
• Goede illustraties?
• Duidelijke typografie?
• Goed verstaanbaar?
• Oogcontact met publiek?
Toon
• Persoonlijk of zakelijk?
• Formeel of informeel?
• Populair of gewoon?
Tekstdoelen
Tekstdoel Uitgangspunt Tekstsoort Tekstvormen
Informeren Feiten Informatief
- informatie geven.
- controleerbare feiten
- objectief - bericht
- verslag
- uiteenzetting
- zakelijke brief
Overtuigen/beschouwen Mening Persuasief
- mening
-subjectief - betoog
- beschouwing
- zakelijke brief
- recensie
Activeren Mening Activerend
- subjectief - advertentie
- folder/ brochure
- affiche
- zakelijke brief
- recensie
Amuseren, verrijken Diverterend - verhaal
- toneelstuk
- gedicht
Informatieve tekstvormen
Bericht Verslag Uiteenzetting
Korte begripsomschrijving
Mededeling over iets wat pas gebeurd is. Beschrijving van wat je ziet of hoort Uitleg over hoe iets in elkaar zit of werkt.
Doel: - betrouwbare
informatie geven.
- gebaseerd op
controleerbare feiten.
- objectieve wijze
Lead (korte samenvatting) en uitwerking Chronologische volgorde Uitleggen en toelichtend verband
Persuasieve tekstvormen
Betoog Beschouwing
Bevat eigen mening Bevat eigen mening
Tekstdoel: overtuigen Tekstdoel: Beschouwen
Erg subjectief Minder subjectief
Structuurkenmerken:
• (probleem) stelling
• argumenten
• conclusie Structuurkenmerken:
• oorzaken
• voor- en nadelen
• mogelijke oplossing
Activerende tekstvormen
Opbouw:
1. aandachttrekker.
2. informatie over het product
3. argumenten ter overtuiging
Hoofdgedachte
1 zin die je meestal zelf onder woorden kan brengen. Titel, inleiding, slot en kernzinnen.
Bijzonder taalgebruik en stijlmiddelen
Woorden met gevoelswaarde
Archaïsmen: Deftige en ouderwetse woorden hebben een bijzondere gevoelswaarde.
Beeldspraak
Metafoor: Beeld neemt plaats in van de persoon of datgene dat wordt uitgebeeld.
(Die domme gans spelt zelfs haar naam verkeerd.)
Personificatie: Een zaak wordt als persoon voorgesteld.
( De nacht is mijn getuige.)
Metonymia: Noem niet het product maar het omhulsel of de maker ervan.
( Doe niet zo flauw, neem nog een kopje)
Tautologie
Om iets te benadrukken zeg je 2 keer hetzelfde met dezelfde woordsoort.
(Enkel en alleen.)
Pleonasme
Om iets te benadrukken zeg je 2 keer hetzelfde met een andere woordsoort.
(Piepklein stipje)
Antithese
Om iets meer op te laten vallen gebruik je een tegenstelling.
(Meer smaak, minder nodig.)
Paradox
Schijnbare tegenstelling die eigenlijk heel goed te combineren zijn.
(Je beste vrienden kunnen je ergste vijanden zijn.)
Hyperbool
Een overdrijving, kan ook ongeloofwaardig overkomen.
(Hij speelde de sterren van de hemel)
Understatement
Afzwakking, kan spottend zijn.
(Van Basten kon wel een aardig balletje trappen.)
Eufemisme
Afzwakking, nooit spottend.
(Hij heeft afscheid genomen van het aardse bestaan.)
Woordspeling
Een woord heeft meer dan 1 betekenis
(De roker is steeds vaker de sigaar.)
Spelen met klanken
Eindrijm: En zo kom Jan Splinter door de Winter
Alliteratie (beginrijm): Grauwe, grijze massa.
Retorische vraag
Maakt bewering sterker door deze als vraag te stellen.
( Het is toch gezellig?)
Jargon
Vaktaal om te laten zien dat ze veel van het onderwerp afweten
Ironie
Milde vorm van spot.
(Die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen.)
Taal en stijlfouten
Foute tautologie
(maar en echter echter is overbodig.)
Fout pleonasme
(van tevoren reserveren)
Woord te veel
( 2 juli a.s. aanstaande is overbodig.)
Dubbele ontkenning
Woord te weinig
Woord op de verkeerde plaats
Contaminatie
( 2 woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis door elkaar halen)
Woordenschat
13, 14, 17
Articuleren woorden duidelijk uitspreken.
Asterisk verwijzingsteken in de vorm van
een sterretje.
Bagatelliseren als minder belangrijk voorstellen
dan het is.
Bibliografie lijst van boeken van een bepaalde
schrijver.
Brochure klein geschrift over actueel
onderwerp.
Certificaat schriftelijk bewijs van deelname.
Circulaire brief aan een aantal personen.
Clausule beperkende of uitbreidende
bepaling.
Codicil verklaring waarin staat wat er na
iemands dood mag gebeuren.
Communiqué officiële mededeling.
Convocaties uitnodigingen voor een
vergadering.
Demagoog volksmisleider.
Devies leus.
Dossier verzameling stukken van eenzelfde
zaak.
Exclameren uitroepen.
Explicatie uitleg.
Exposé uiteenzetting.
Generaliseren uit één voorval een algemene regel
afleiden.
Grafoloog handschriftdeskundige, kan
karakter bepalen van iemand.
Graveren tekens krassen in een harde stof.
Hiëroglyfen beeldschrift van oude Egyptenaren.
Indoctrinatie opzettelijke, systematisch
beïnvloeden.
Inscriptie inschrift, opschrift op een harde
stof.
Interrumperen in de rede vallen.
Jargon vaktaal
Karakters figuren, symbolen.
Kronieken jaarboeken.
Lexicograaf woordenboekschrijver.
Logopedist spraakleraar.
Memo blaadje met korte aantekening.
Memoriam artikel ter nagedachtenis van
overledene.
Necrologie levensbeschrijving van pas
overledene.
Offertes prijsopgaven met
leveringsvoorwaarden.
Pamfletten blaadjes met informatie.
Paraaf verkorte handtekening.
Parafraseren met eigen woorden omschrijven.
Petitie verzoekschrift.
Plaquette gedenkplaat.
Polemiek twistgeschrift.
Rectificeren verbeteren, rechtzetten.
Referendum volksstemming.
Resoluties besluiten.
Resumeren kort samenvatten.
Scenario draaiboek.
Signeren handtekening zetten.
Statuten reglement.
Ultimatum laatste voorwaarde die bij
afwijzing ‘oorlog’ oplevert.
Verbaal wat spreken betreft.
Iets anders
Blijkbaar: zichtbaar zijn
Schijnbaar: niet werkelijk
Met behulp van: bij gebruikmaking van een werktuig.
Met de hulp van: bij personen.
Te danken: bij iets positiefs.
Te wijten: bij iets negatiefs.
Toe te schrijven: neutraal
Mits: op voorwaarde dat
Tenzij: behalve als
Niet het minst: vooral
Niet in ’t minst: helemaal niet
Hen: lijdend voorwerp
Hun: meewerkend voorwerp
Hun: nooit onderwerp
Zij: kan onderwerp zijn
Onderschatten: te laag schatten
Overschatten: te hoog schatten
Daardoor: door een oorzaak
Zodoende: door iets te doen
Als: gelijkheid
Dan: ongelijkheid
Doordat: oorzaak
Omdat: reden
Twijfelen: onzeker zijn
Weifelen: aarzelen
Aansprakelijk: bij schade of verlies
Verantwoordelijk: bij opdracht of verplichting
Rede: toespraak
Reden: argument, verklaring
Blok 1
8- Samenvatting door een scholier
- 4e klas vwo | 1349 woorden
- 6 februari 2009
- 5 keer beoordeeld
8
5
keer beoordeeld
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
27.717 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Nuno en Arwa over de nieuwe bachelor ST&I: 'De perfecte combinatie'
Jongeren over fake news: 'Ik heb hem nog gewaarschuwd'
Hoe is het om een zusje met het Downsyndroom te hebben?
REACTIES
1 seconde geleden