H1, 2.3, Beeldspraak
Letterlijk betekent dat je precies bedoelt wat je zegt.
Bij figuurlijk taalgebruik hebben de woorden een andere betekenis.
Vergelijking: Wordt gebruikt als er een overeenkomst is tussen twee zaken. Bijvoorbeeld: Die cd is echt een juweeltje. Hierin word de cd vergeleken met een juweel. Die cd, een echt juweeltje, is in de uitverkoop.
Metafoor: Bij een metafoor is het verbeelde weggelaten. Alleen het beeld is over.
Bijvoorbeeld: wat een juweeltje is dit!
Personificatie: Iets uit de natuur of een abstract begrip wordt voorgedaan als een levend wezen.
Bijvoorbeeld: De boom fluisterde in de wind.
Metonymia: Het beeld is niet gebaseerd op overeenkomst maar op een ander verband; deel-geheel, oorzaak-gevolg, maker-voorwerp, voorwerp-inhoud, plaats-bewoners.
Bijvoorbeeld: Hij heeft geen dak meer boven zijn hoofd
Zij heeft haar tong verloren.
Jullie lusten nog wel een glas
A’dam is in rep en roer
Hang die Appel eens aan de muur.
H2, 2.3, stijlfiguren
Herhaling: hetzelfde wordt nog eens met dezelfde worden herhaald.
Bijvoorbeeld: Dat is mooi, heel mooi
Parallellisme: als dezelfde woordvolgorde steeds terugkomt in dezelfde grammaticale volgorde.
Bijvoorbeeld: Ik heb een droom (en de rest van de toespraak van M L King)
Tautologie: twee keer hetzelfde wordt gezegd maar dan met andere woorden van dezelfde woordsoort.
Bijvoorbeeld: vast en zeker
Pleonasme: hierin word een eigenschap van het zelfstandig naamwoord benoemd (met behulp van het bijvoeglijk naamwoord) die het zelfstandig naamwoord al bezit.
Bijvoorbeeld: het groene gras
Cliché: veelgebruikte, versleten uitdrukking, zegswijze, vergelijking of beeldspraak.
Bijvoorbeeld: Toen kwam de aap uit de mouw.
H2, 10.2, taalfouten
Storend figuurlijk taalgebruik: Als het niet de bedoeling is om een grapje of woordspeling te maken kun je beter iets anders schrijven.
Fout: De kapper zat met de handen in het haar.
Goed: De kapper wist niet wat hij moest doen.
H3, 2.4, stijlfiguren (2)
Vooropplaatsing: Een woord of groepje woorden worden geïsoleerd voorop geplaatst.
Bijvoorbeeld: Die fiets, heb je gehoord hoe hij daaraan gekomen is?
Inversie: de woordvolgorde van de zinsdelen wordt veranderd. (de normale volgorde: Ow-pv-voorwerpen-bw bep.)
Bijvoorbeeld: Gisteren zijn we een dagje naar Amsterdam geweest.
Opsomming of enumeratie: een aantal zaken worden achter elkaar opgenoemd.
Climax: Als de onderdelen van een opsomming steeds sterker worden.
Bijvoorbeeld: fluisteren, praten, schreeuwen.
Gevoelswaarde: Als woorden opzettelijk een bepaalde nadruk krijgen.
Voorbeeld (van een archaïstische gevoelswaarde): Ze zijn nimmer bij elkander geweest.
H3, 10.2, taalfouten
Foutief pleonasme: Een vorm van woordovertolligheid waarbij een toevoeging overbodig is.
Bijvoorbeeld: Zij zijn ouderloze weeskinderen.
Foutieve tautologie: Twee keer hetzelfde zeggen, maar met een ander woord.
Bijvoorbeeld: Hij is niet in staat te kunnen lopen.
H4, 2.3, stijlfiguren (3)
Antithese of tegenstelling: twee zaken worden tegenover elkaar gesteld.
Bijvoorbeeld: Hij is geweldig, maar zij is verschrikkelijk.
Paradox of schijnbare tegenstelling: een verschijnsel wat een tegenstelling lijkt, maar het in werkelijkheid niet is.
Bijvoorbeeld: door te zwijgen vertelde hij me juist heel veel.
Hyperbool of overdrijving: iets wordt sterker of groter gemaakt dan het werkelijk is.
Hij ergert zich een ongeluk.
Woordspeling: een stijlfiguur waar de dubbelzinnigheid (ambiguïteit) gebruikt wordt om een grap te maken.
Bijvoorbeeld: Toen de zakenman op de fles ging, raakte hij aan de drank.
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
haha je hebt me zojuist gered van een onvoldoende omdat ik m'n boek niet bij me had! :D
14 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
waaaw mooi gedaan zeg
13 jaar geleden
Antwoorden