Argumenteren

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 794 woorden
  • 16 september 2015
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
27 keer beoordeeld

De basis

Een ander woord voor visie of mening is standpunt.

Je ondersteunt je standpunt met argumenten: uitspraken die je standpunt ondersteunen.

Met een weerlegging probeer je het argument van iemand onderuit te halen.

Om je argument te ondersteunen gebruik je een subargument: extra ondersteunende informatie bij een argument. Een verzwegen argument is een argument dat niet letterlijk genoemd wordt.

Tegenargumenten zijn (logisch) argumenten van de tegenpartij.

Je kan het standpunt vinden door dus toe te voegen.

Je kan het argument vinden door want toe te voegen.

Typen argumenten

Er zijn twee argumenten: Objectieve argumenten en subjectieve argumenten

Objectieve argumenten: zijn sterker dan subjectieve argumenten. Je hebt verschillende soorten: feiten, wetenschappelijke gegevens en algemene waardeoordelen.

Subjectieve argumenten: zijn zwakker dan objectieve argumenten. Ook hierbij heb je verschillende soorten: argumenten gebaseerd op geloof, vermoedens, persoonlijke indrukken, voorspellingen en niet algemene waardeoordelen.

Argumentatiestructuur

Een argumentatie met maar één argument en een standpunt heet een enkelvoudige argumentatie.

Wanneer een argumentatie uit meerdere argumenten bestaat met een standpunt heet het een samengestelde argumentatie. Als de argumenten ook even veel waard zijn is het een nevenschikkende argumentatie.  Als dit niet zo is, als de argumenten niet evenveel waard zijn, spreek je van een onderschikkende argumentatie.

Met deze begrippen bouw je je argumentatiestructuur op. Je kan de argumentatiestructuur op twee manieren overzichtelijk weergeven: via een waaierschema en een kolommenschema (zie blz.155 voor een voorbeeld).

Typen redeneringen

Er zijn verschillende typen redeneringen:

Reden of oorzaak: in dit type redenering geeft de betoger als ondersteuning van het standpunt een argument waarin een reden of oorzaak wordt gegeven. Voorbeeld: Je moet echt stoppen met roken (standpunt), je kan er longkanker van krijgen(argument).   In het voorbeeld is ‘je kan longkanker krijgen’ een voorbeeld van een gevolg. Het verband tussen oorzaak en gevolg noem je causaliteit.

Voor- en nadelen: bij deze redenering worden voordelen en/of nadelen benoemd. Voorbeeld: Proefwerken moeten worden afgeschaft (standpunt), anders staan leerlingen te veel bloot aan stress (reden). In het voorbeeld wordt er een nadeel genoemd van een bepaalde gebeurtenis.

Vergelijking: In dit type redenering wordt er een vergelijking gemaakt tussen dingen.  Het ene kan op iets anders lijken (ik ben net zo groot als hij) of een verschil geven (ik ben groter dan hij).

Voorbeelden: In dit type redeneringen worden voorbeelden gebruikt.

Gezaghebbende bron: In dit type redenering haalt de betoger een gezaghebbende bron die zijn standpunt kan bevestigen. Voorbeeld: Natuurlijk mag je het woord ‘falbala’ neerleggen bij Scrabble (standpunt) het staat in de Van Dale (gezaghebbende bron).

Kenmerken of eigenschap: In dit type redenering wordt een kenmerk of eigenschap genoemd die het standpunt ondersteunt.

Type redeneringen komen in een volgorde voor in een argumentatieschema.

Kritische vragen

De vragen die je stelt om redeneringen te beoordelen noemen we kritische vragen.

De kritische vragen hoef je niet zelf te bedenken ze staan al vast:

Oorzaak of reden en gevolg:

Zijn er andere oorzaken of redenen denkbaar?

Kan de oorzaak of de reden ook voorkomen zonder dit gevolg?

Voor- en nadelen:

Doet het voordeel/nadeel zich werkelijk voor?

Zijn er zwaarder wegende nadelen/voordelen denkbaar?

Vergelijking:

Zijn de twee zaken goed vergelijkbaar?

Zijn de belangrijkste verschillen aan te tonen?

Voorbeelden:

Zijn de voorbeelden regel of uitzondering?

Gezaghebbende bron:

Is de genoemde persoon inderdaad een autoriteit op dit gebied?

Aanvaard ik hem/haar ook als autoriteit.

Kenmerk of eigenschap:

Gaat de genoemde eigenschap/kenmerk van de persoon of zaak (bijna) altijd samen met wat in het standpunt wordt beweerd over die persoon of zaak?

Retorica

Volgens de Griek Aristoteles waren er drie punten waardoor je mensen kon ‘manipuleren’:

  • Ethos: vertrouwen wekken.
  • Pathos: sympathie of verontwaardiging oproepen
  • Logos:  Als laatste worden er zinnige argumenten gegeven.

Enkele van de beproefde manieren om een psychologische volgorde te bewerkstelligen zijn;

  • De climax: een belangrijk element aan het einde van zijn redevoering.
  • Anticlimax: belangrijkste element aan het begin van zijn redevoering.
  • De piramide: belangrijkste element staat in het midden.
  • De nestoriaanse volgorde: de onbelangrijkste elementen staan in het midden.

Retorische middelen

  • Antithese: tegenstelling
  • Cijfers en feiten opsommen
  • Climax: toewerken naar een hoogtepunt
  • Drieslag: wie iets in drieën noemt wekt de suggestie van volledigheid.
  • Eufemisme: iets zachter zeggen
  • Hyperbool: sterke verdrijving
  • Ik-boodschap: spreken vanuit jezelf
  • Ironie: spot
  • Persoonlijke ervaring
  • Praeteritio: listige manier om iets te zeggen door het te ontkennen.
  • Prolepsis: je kunt woorden die je nadruk wilt geven voorin de zin zetten.
  • Retorische vraag: een vraag waar het antwoord al verteld is.
  • Stroman: leg tegenargumenten of onaangenamen feiten in de mond van de tegenstander.
  • Herhaling
  • Suggestieve opmerkingen
  • ‘zeg me dat het niet zo is”: de ander vragen om een feit of gegeven te ontkennen. Met als doel de tegenpartij te ontmaskeren als zwakke redenaar.
  • Zelfcorrectie: Een opzettelijke verspreking.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.