Hoofdstuk 5

Natuurkunde hoofdstuk 5

Paragraaf 1 Energie omzetten
Energiesoorten: elektrische energie, chemische energie, warmte, geluid en licht.
- bewegingsenergie: energie die voorwerp heeft dankzij zijn massa en snelheid.
- zwaarte-energie: energie die voorwerp heeft dankzij zijn massa en hoogte boven de grond
Energie kan geleverd worden door energiebron: zon, fossiele brandstof, batterij, de wind.
Uitputtelijk: steenkool en aardgas. Onuitputtelijk: de zon en de wind.
Merkt pas iets van energie als die wordt omgezet van ene soort in andere » dan ‘werkt’ het apparaat.
Energie-omzetters:
- gasbrander (chemische energie » warmte
- gloeilamp (elektrische energie » warmte en licht)
- batterij (chemische energie » elektrische energie)
Energie-stroomdiagram: welke energiesoorten spelen rol bij omzetting en hoe groot is hun aandeel.
Alle energie die apparaat ingaat wordt omgezet in andere vormen » niet volledig gewenste vormen.
Kwaliteit van energie daalt: energie omzetting waar je stoffen uitkrijgt waar je niet veel mee kunt.
Zuinig zijn met waardevolle energie.
Kilojoule (KJ) Megajoule (MJ).
1 KJ = 1.000 J 1 MJ = 1.000.000 J 1 MJ = 1.000 KJ

Paragraaf 2 Elektrische energie omzetten in warmte
E = P ∙ t E = energie in J P = vermogen in W t = tijd in s
W : 1.000 = kW × h = kWh
Warmtemeter: meten hoeveel warmte nodig is voor verwarmen van bepaalde hoeveelheid water.
Q = c ∙ m ∙ ∆ t
Q = hoeveelheid warmte c = soortelijke warmte m = massa ∆ t = t eind – t begin
t = Q : P

Paragraaf 3 Chemische energie omzetten in warmte
Verbrandingswarmte: hoeveel warmte een bepaalde hoeveelheid brandstof kan leveren.
Nuttig gebruikte energie E nut
Rendement = × 100 % η = × 100 %
Totaal omgezette energie E tot

E tot = verbrandingswarmte van stof × verbrande hoeveelheid van stof.
E nut = Q = c ∙ m ∙ ∆ t