Middeleeuwen (300/500-1300/1500)
Kerkmuziek veelal gregoriaans werd verzameld en genoteerd door Paus Gregorius de Grote (+/- 600), was eenstemmig en zonder begeleiding, zonder ritme, en gebaseerd op kerktoonladders. Gregoriaans was responsoriaal (vraag-antwoord) en gebruikte veel melismen (veel noten op één lettergreep) en lecitatieven (lange teksten op één lettergreep gezongen).
Het kunstlied was er voor de adel. Ze waren vaak ingewikkelder dan volksliederen, en werden uitgevoerd door minstreels.
Volksliederen waren voor het volk, en werden niet opgeschreven, en konden zo veranderen door het mondelinge doorgeven. Ze waren vaak eenvoudiger dan kunstliederen, en ze hadden vaak eenvoudige begeleiding.
Dansen (estampie, etc.)waren er bij de adel en burgerij. Ze werden uitgevoerd op allerlei instrumenten:
Strijk: vedel, gamba
Tokkel: luit, psalter
Blaas: fluit, trompet, schalmei, kromhoorn, doedelzak, portatief
Er was ook slagwerk
Renaissance (1300/1500-1650)
Kerkmuziek werd polyfoner, er kwamen meer partijen, er ontstond koorpolyfonie. Er kwam een vaste volgorde missen, met onderdelen: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei. Voor bijzondere kerkelijke gebeurtenissen werden motetten gecomponeerd: polyfone geestelijke liederen met een Cantus Firmus (een gregoriaanse of andere melodie die als basis dient voor een compositie) met veel imitatie. Er waren veel melodieën door elkaar en er werden ook verschillende talen gebruikt, wat de verstaanbaarheid er niet beter op maakte. Hier aan kwam een einde met de Concile van Trente: kerkmuziek werd weer aan strenge regels gebonden.
Wereldlijke muziek werd belangrijker omdat de macht van de kerk afnam, er werden dan ook meer kunstliederen gecomponeerd. Madrigalen zijn de belangrijkste liederen uit deze periode. Soms werd er een serie madrigalen gecomponeerd die iets uitbeelden, hier is later de opera uit ontstaan. Instrumenten werden verbeterd, men maakte instrumentenfamilies, en instrumenten werden belangrijker.
De dansen werden vaak in series gespeeld waarbij tempo’s en maatsoort afwisselden. Bv Pavane (langzaam, tweedelig) en Gaillarde (snel, driedelig)
Barok (1650-1750)
Barokmuziek had een aantal kenmerkende eigenschappen:
-contrasten (sterk/zacht, snel/langzaam)
-doorlopend ritme
-veel sequensen
-doorgecomponeerde melodieën
-versieringen
-orkest met klavecimbel
kerkmuziek wordt homofoner, en dus verstaanbaarder. Componisten maakten in deze tijd passies (oratorium over het lijdensverhaal van Christus) en oratoria (geestelijke opera zonder toneel).
Wereldlijke muziek
Rond 1600 ontstond uit de madrigaalkomedie de opera naar het voorbeeld van het Griekse drama. De opera bestond uit:
-ouverture (of sinfonia)
-recitatieven (vertellend, weinig beweeglijke melodie met sobere begeleiding)
-aria’s (lied dat emoties weergeeft: melodieuzer en met meer begeleiding)
De basso Continuo ontstond. Er kwam ook een vast orkest (2 hobo’s, oboe d’amore, oboe da caccia, fagot/ 2 hoorns, 2 trompetten/ 2 pauken/ 1 klavecimbel/6 violen, 3 altviolen, 2 cello’s, 1 contrabas)
Concerten ontstonden: soloconcert (één solo-instrument met orkest) en concerto grosso (een groepje solisten en het orkest). Ook ontstond de belangrijke polyfone vorm fuga. Een fuga begint eenstemmig met een thema, wat door alle stemmen wordt herhaald, waarbij een vaste tegenmelodie gespeeld wordt. Daarna volgt de verwerking, het thema en de tegenmelodie komen op allerlei manieren voor. In het slot komt het thema weer terug.
Dansmuziek werd vaak gebruikt om naar te luisteren, en niet om op te dansen, er ontstond een vaste volgorde; de suite:
-allemande (matig-snel, tweedelig)
-courante (snel, tweedelig0
-sarabande (langzaam, driedelig0
-gigue (snel, tweedelig)
(eventueel met pavane, menuet, gavotte, bourree, enz.)
Rococo
Kunst werd verfijnder, klavecimbel verdween uit het orkest, strijkers werden uitgebreid, en nieuwe instrumenten kwamen in het orkest (zoals klarinet). De muziek werd geleidelijker in tempo- en dynamiekveranderingen. De grote contrasten uit de barok verdwenen. De fortepiano ontstond.
De klassieke tijd (1750-1815)
Als een reactie op de barok werd alles in de klassieke tijd een hoop helderder, overzichtelijker.
Wereldlijke muziek
De instrumentale muziek was het belangrijkste. In soloconcerten kwam een vaste opbouw, en uit concerto grosso en de suite ontstonden symfonie en sonate. Symfonie en sonate bestaan vaak uit de vorm:
-hoofdvorm (matig-snel)
-liedvorm (langzaam)
-menuet/scherzo (matig-snel)
-rondo (snel)
de bas werd vastgelegd en uitgeschreven, de akkoorden gebroken gespeeld (albertijnse bas)
Het symfonieorkest ontstond:
-hout: 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten
-koper: 2 hoorns, 2 trompetten
-slag: 2 pauken
-strijk: 14 violen, 6 altviolen, 4 cello’s, 2 contrabassen
Melodieën zijn vaak opgebouwd uit voorzin en nazin (4 of 8 maten). De vorm is erg belangrijk in de Klassieke Tijd.
Hoofdvorm
-expositie: (inleiding) 1e thema, overgang met modulatie, 2e thema, slot.
-verwerking: vrij gedeelte dat is gebaseerd op thema’s uit de expositie
-reprise: herneming van de expositie, 1e thema, 2e thema, slot.
Rondo: vorm met terugkerend refrein, vaak ABACABA
Variatie: vond men ook erg leuk in de klassieke tijd, A’A’’A’’’A’’’’ enz.
Romantiek (1815-1914)
Na het rationalisme van de klassieke tijd kwam de romantiek, waar het gevoel overheerste. Er ontstond een ingewikkelde melodiebouw, en een rijkere harmonie (meer noten in akkoorden), en ingewikkelde ritmische figuren. De vorm was niet meer belangrijk.
Liedkunst en opera ontwikkelden zich, ballet en programmamuziek bloeiden. Nationalistische componisten kwamen op.
Vocaal
Liederen zijn er veel gecomponeerd, meestal met pianobegeleiding, de tekst is heel belangrijk. Er zijn verschillende liedvormen:
-coupletlied (alle coupletten hebben dezelfde melodie)
-gevarieerd coupletlied (variaties in alle coupletten)
-doorgecomponeerd lied (alle coupletten hebben een andere melodie)
De romantische opera betstaat uit:
-ouverture (opening met delen van de opera)
-entr’actes (tussenspelen)
-aria’s en recitatieven
-duetten e.d. en koorgedeeltes
-dansen
Instrumentaal
Symfonie: uitgebreider dan in de K.T., thema’s waren uitgebreider, en ingewikkelder verwerkt.
Programmamuziek:d.m.v. muziek probeert de componist een beeld te geven van iets. De vorm is niet belangrijk.
Balletmuziek: muziek dat een verhaal uitbeeld
Dansen: niet alleen om op te dansen, maar ook om naar te luisteren.
-wals: (danswals en salonwals)
-mazurka: Poolse dans in ¾ maat in matig tempo. Kenmerkend ritme:
-polonaise: Poolse plechtige loopdans in matig tempo. Kenmerkend ritme:
-habanera: langzame dans in 2/4 maat. Kenmerkend ritme:
-polka: snelle dans in 2/4 maat
Er kwamen nationale scholen uit verschillende landen. Rusland (Moussorgsky, Borodin), Tsjecho-Slowakije( Smetana, Dvorak), Hongarije(Bartok, Kodaly)
Scandinavië(Grieg, Sibelius), en Spanje(Albeniz, Granados)
20e eeuw
componisten uit de 20e eeuw wilden maar één ding: vernieuwen.
Impressionisme
Componisten wilden een indruk geven, een momentopname. Alleen de sfeer komt aan bod. Daartoe gebruikte men nieuwe muzikale middelen:
-maat/ritme: polymetriek/polyritmiek , vrijer ritme
-melodie en toonsoort: gebruik van andere dan mineur en majeur toonladders.
-harmonie:akkoorden met toegevoegde tonen, verschuivingen van akkoorden, arpeggio’s.
-klankkleur: veelal zachte instrumentatie
structuur: vorm wordt bepaald door de sfeer
Expressionisme
Gaat uit van een uitdrukking van het innerlijke. Toonladders met tonica, dominant en subdominant worden niet meer gebruikt. Dodecafonie ontstond, elke toon van een reeks is even belangrijk. Seriële muziek: niet alleen reeksen van toonhoogte, maar ook van toonduur.
Neoclassicisme
Men nam elementen uit de klassieke tijd, zoals opbouw. De muziek klinkt wel modern. Er werd gestreefd naar de helderheid van de klassieke muziek.
Futurisme
Men richtte zich op het heden en op de toekomst, een weergave van de tijd waarin we leven. Er kwam lawaaimuziek (met geluiden die men om zich heen kon horen).
Elektronica
Opnames werden gemaakt van geluiden, en bewerkt. Er kwamen door elektronisch opwekken van klanken nieuwe geluidsmogelijkheden. Experimenteren heeft geleid tot het ontstaan van de synthesizer.
Experimenteren
Er wordt nog volop geëxperimenteerd, er is zo veel ontstaan:
-toevalsmuziek(aleatoriek)
-grafische notatie (anders neergezet dan voorheen met bepaalde tekens)
minimal music
Er is een minimum aan materiaal en zo wordt veel gebruik gemaakt van herhaling.
Lichte muziek (modern)
Jazz:
-improvisatie
-instrumentarium (klarinet, saxofoon, trompet, trombone, tuba/piano/gitaar/slagwerk)
-ritme (swing, syncope’s)
-blue notes ,dirty intonation
-harmonie (veel toevoegingen aan akkoorden , 7- 9- 11- 13-klank)
Er is bij jazz oude stijl (begeleidingsthema met vast thema en improvisatie) en nieuwe stijl, of moderne jazz (meer experimenteren, ingewikkeldere akkoordschema’s)
Popmuziek
-Instrumenten:gitaar, drums, elektronische instrumenten, stem, evt. blazers)
-opbouw: coupletliederen met refrein
-harmonie: duidelijke akkoordschema’s
-melodie en toonsoort: blue notes, majeur, mineur
-ritme: strak of afterbeat
Muziekgeschiedenis
6.7
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden